Verhaal

Méér over het transport van 31 Augustus 1942 uit Westerbork.

Gedeelten uit de publicatie Auschwitz deel III, de Cosel periode, door het Nederlandse Rode Kruis - October 1952.

ALGEMENE BEMERKINGEN

De thans te bespreken deportatie-periode loopt van 28 Augustus t/m 12 December 1942, en wordt de "Cosel-periode" genoemd, omdat in die tijd een aantal uit Nederland (en ook uit Frankrijk en België) vertrokken transporten niet in hun geheel werden overgebracht naar Auschwitz, maar op het station Cosel (Opper-Silezië, ± 80 K.M. ten Westen van Auschwitz), werden gesplitst, in dier voege, dat de door de Duitsers voor het verrichten van arbeid geschikt geachte mannen op dat station de trein moesten verlaten om te worden tewerkgesteld in omliggende arbeidskampen, terwijl vervolgens de in de trein achtergeblevenen, dus de niet-“arbeitsfähigen”, werden doorgezonden naar Auschwitz.

De transporten, waarbij deze splitsing (selectie) plaats had, waren die, welke op 28 en 31 Augustus, 4, 7, 11 en 14 September, 2, 5, 16, 23 en 30 October, 2, 6, 10, 16, 24 en 30 November en 8 December 1942 uit Westerbork waren vertrokken.  De overige transporten in deze periode werden in hun geheel rechtstreeks naar Auschwitz gedirigeerd.

OVERZICHT BESTEMMINGEN

A). 1 representant in Juni/Juli 1943 (waarschijnlijk 26-6-43) uit Fürstengrube in Graditz met ± 200 Nederlanders. Verdere route: Faulbrück, en vervolgens 15-1-44 naar Ludwigsdorf; 22-7-44 Naar Gross Rosen; 11-12-44 naar Leimeritz; 21-4-45 naar Theresienstadt.

B): 1 representant in October 1944 uit onbekende plaats naar de Sportschule in Reichenbach (transport sterkte niet opgegeven). Verder transport onbekend.

C): 1 representant. in Augustus 1943 uit Fürstengrube in Graditz met 20 Ned. van het transport van 31-8-42.
Verdere route: Februari 1944 naar Faulbrück; April 1944 terug naar Graditz; Juni 1944 terug naar Faulbrück en Augustus 1944 naar Langenbielau (Sportschule Reichenbach).

BIJZONDERHEDEN

De lotgevallen van dit transport zijn gemakkelijker te overzien dan die van het voorgaande van 28-8-1942, doordat het vrijwel in zijn geheel via het doorgangskamp Niederkirch naar Fürstengrube is gegaan,(aankomst aldaar omstreeks 10-9-1942) en vervolgens, de overlevenden in Juli/Augustus 1943 zijn overgebracht naar Graditz (ressort Gross Rosen).
Slechts enkele vaklieden en een "Sanitäter" (hospitaalsoldaat) zijn een afzonderlijke route gegaan en in Blechhammer terecht gekomen.

Fürstengrube was tot omstreeks Mei 1943 een uitermate slecht kamp, waar zeer velen zijn overleden. Na Mei 1943 zijn de toestanden er aanmerkelijk verbeterd.
Het aantal doden in Fürstengrube (in de periode dus van September 1942-'Mei 1943) wordt door de overlevenden verschillend geschat. Zeker is, dat het meer dan de helft van het transport heeft bedragen. Ten hoogste zullen 100 overlevenden naar Graditz zijn overgebracht.

Hiervan is het grootste deel overleden tijdens de typhus epidemie, die eind 1943/begin 1944 (het tijdstip wordt verschillend opgegeven) in Graditz is uitgebroken. Uit de getuigenverklaringen is tot dusver het tijdstip van overlijden in Fürstengrube of Graditz van ongeveer 50 man individueel vastgesteld kunnen worden.

In weerwil van de overzichtelijkheid van de gang van het transport, blijft dus ten aanzien van plaats en datum van overlijden van de meeste vermisten grote onzekerheid bestaan, uiteraard vooral ook, doordat niet nominatief is vast te stellen, wie naar Graditz zijn vertrokken en dus ook niet, wie in laatstgenoemde plaats dan wel in Fürstengrube zijn overleden. Enig houvast biedt slechts de verklaring van representanten, dat eind 1943/begin 1944 de overlevenden van Graditz naar Faulbrück zijn gegaan.

Tenslotte zijn deze overlevenden voor het merendeel in Langenbielau/Reichenbach terechtgekomen en aldaar in Mei 1945 bevrijd of eerder op ziekentransport gesteld naar Dörnhau of Dachau.

Een uitzondering vormt wederom een klein groepje, dat (waarschijnlijk in Januari 1944) naar Ludwigsdorf is gegaan en van daar in het najaar 1944 grotendeels via Gross Rosen naar Leitmeritz en Theresienstadt. Ook van dit groepje schijnen echter weer enkelen in Langenbielau te zijn terechtgekomen. Er zit niet anders op dan met behulp van vorenstaande fragmentarische gegevens een conclusie te formuleren.

Daarbij ware er van uit te gaan, dat eind 1943/begin 1944, toen het grootste deel der overlevenden werd overgebracht van Graditz naar Faulbrück, de overblijvende groep voldoende overzichtelijk was om te mogen aannemen, dat in getuigenverklaringen de namen van hen, die van deze groep deel hebben uitgemaakt, worden genoemd.

Rekent men, dat de typhus epidemie in het eerste kwartaal van 1944 wel zal zijn uitgewoed, dan moet de conclusie luiden, dat zij, wier overlijden niet individueel kan worden vastgesteld, moeten worden geacht te zijn overleden uiterlijk eind Maart 1944, hetzij in Fürstengrube, hetzij in een der arbeidskampen in het ressort Gross Rosen (Silezië; Polen).

SAMENVATTING van de conclusies over het transport van 31 Augustus 1942 uit Westerbork.

De mannen, die volgens het overzicht hiervoor in Cosel zijn uitgestapt, moeten, tenzij anders blijkt, en overigens met inachtneming van de in het voorgaande gestelde algemene conclusies, worden geacht te zijn overleden op het tijdstip en ter plaatse als onderstaand is vermeld:

Tenzij, in individuele gevallen anders blijkt en met inachtneming overigens van de gestelde algemene conclusies, moeten de in Cosel uitgestapte mannen van het transport van 31 Augustus 1942 worden geacht te zijn overleden: na 3 September 1942, doch uiterlijk 31 Maart 1944 in Fürstengrube (Opper-Silezië,Polen) of in een der arbeidskampen in Neder-Silezië (Polen).

Bron: Het Nederlandse Rode Kruis, Publicatie Auschwitz deel 3 -de Cosel periode, onder andere de pagina's 5, 6, 29, 42, 43 en Bijlage III conclusies.

 

Alle rechten voorbehouden