Biografie

Over Abraham Coe, zijn vrouw Marianne Brilleslijper en hun kinderen Isaac Louis en Theresia Elizabeth.

Abraham Coe, geboren op 12 Maart 1896 op de Nieuwe Heerengracht 175 in Amsterdam, was een zoon van slager Isaac Marcus Coe en Betje Wittenburg. Ook Abraham ging in de leer om het vak van zijn vader te leren: hij werd óók slager. Op 7 April 1921 trouwde hij in Amsterdam met Marianne Brilleslijper, geboren op 30 Mei 1901 als een dochter van Liepman Brilleslijper en Theresia de Swarte. Het echtpaar Coe-Brilleslijper kreeg twee kinderen, t.w.  Isaac Louis (Jacques) in 1923 en Theresia Elisabeth (Treesje) in 1937.

Na zijn huwelijk in April 1921 betrokken Abraham en zijn vrouw Marianne woonruimte in de Weesperstraat 121, bij Samuel Swaab en zijn vrouw Rachel Cohen; zij waren de ouders van Machiel Swaab, die met Marianne’s zuster Duifje Brilleslijper was getrouwd.

Overigens blijkt uit het Felix-archief van Antwerpen dat Abraham Coe op 31 Januari 1923 als ongehuwde (?) beenhouwersknecht werd ingeschreven op het adres Belpairestraat 103 te Berchem. Misschien om te verkennen welke mogelijkheden er voor hem en zijn gezin in België zouden kunnen zijn.

Op 2 Februari 1923 blijkt overigens uit het dossier nr. 11006 van het Berchem's Vreemdelingen register, dat de inschrijving in Berchem in 1923 niet bedoeld was voor permanent verblijf in België. Abraham Coe werd daarom niet ingeschreven in het bevolkingsregister van Berchem. Niet bekend is of hij bij familie heeft verbleven of daar alleen heeft gewoond.

Voor zover uit de woningkaarten uit het Amsterdamse Stadsarchief kon worden opgemaakt was Abraham Coe vermoedelijk al voor April 1923 ingeschreven op het adres Nieuwe Keizersgracht 27 te Amsterdam, waar hij inwoonde bij Sara Levin en haar man Andries Aandagt. Het verblijf van Abraham in Berchem zal waarschijnlijk niet langer dan ca 1 ½ à 2 maanden of zelfs nog korter zijn geweest.

Op de Nieuwe Keizersgracht 27 woonde zijn moeder Betje Wittenburg, weduwe van zijn vader Isaac Marcus Coe, óók bij Sara Levin in. Op 12 April 1923 vertrok Abraham van de Nieuwe Keizersgracht naar de Manegestraat 8 1e etage, waar zijn schoonouders Liepman Brilleslijper  en Theresia de Swarte woonden.

Zijn moeder Betje Wittenburg  verhuisde van de Nieuwe Keizersgracht op 6 Juni 1923 naar de Nieuwe Kerkstraat 117 hs in Amsterdam. Zij vertrok van daar op 1 Januari 1930 naar Bloemendaal waar zij “in het huis te Bloemendaal nabij Santpoort” op 10 December 1930 is overleden. (aangegeven door de parkwachters Mooiweer en v.d. Molen op 11 Dec. 1930 bij de Burgerlijke Stand van de gemeente Bloemendaal).  

Na zijn verblijf bij zijn schoonouders betrokken Abraham, Marianne en hun inmiddels geboren zoon Isaac Louis per 3 December 1924 een woning in de Weesperstraat 107 huis. Vervolgens woonden zij op 26 Augustus 1925 in de Molukkenstraat 90 1e etage, waar op nr. 89 de synagoge van Rechouwous was gevestigd en waar slager Abraham Coe op 8 November 1925 werd gekozen tot secretaris van de Vereniging Rechouwous. (bron website Joods Amsterdam/Molukkenstraat 89 en 90).

Maar nog vóór zijn verkiezing tot secretaris van Rechouwous, verhuisde het gezin Coe op 30 September 1925 naar de Roetersstraat 19 hs, waar Abraham zijn slagerij had. E er volgden overigens nóg een drietal verhuizingen in de stad: naar de Paardekraalstraat 2 hs, naar de Transvaalstraat 58 II en op 5 December 1929 naar de begane grond, nr. 58 hs. Daar hebben zij bijna nog twee jaar gewoond totdat Abraham Coe met zijn gezin op 13 October 1931 naar de Leistraat 22 in Utrecht verhuisde en in die stad van beroep veranderde: van slager werd hij metaalbewerker. En daar werd op 22 Juli 1937 nog een meisje geboren, Theresia Elisabeth Coe, roepnaam Treesje.

Op 16 Augustus 1942 kreeg het gezin een oproep zich te melden in Westerbork. Echter door de Joodse Raad werd hun een “voorlopige terugstelling van deportatie” verleend. (bron: Raymund Schutz: De met blauw potlood geschreven "JR" met datum op hun registratiekaarten verwijst naar de terugstelling door de Joodse Raad. Het Sperre-systeem met stempel werd pas in september  42 ingevoerd. Zie hoofdstuk 3, Vermoedelijk op Transport).

Echter tijdens de grootschalige razzia’s die de Duitsers begin October 1942  organiseerden, werd Abraham Coe met zijn vrouw en beide kinderen alsnog opgepakt en afgevoerd naar Westerbork waar zij tussen 3 en 5 October 1942 werden binnengebracht. Omdat terzelfder tijd ook de Joodse werkkampen in Noord Nederland door de bezetter werden geliquideerd en alle dwangarbeiders naar Westerbork werden overgebracht, waar óók nog hun gezinnen voor de z.g. “gezinshereniging” naar toe werden gebracht, was het een grote chaos in het kamp. Daardoor is toen niet geregistreerd in welke barak het gezin Coe terecht is gekomen.

Maar op 23 October 1942 werd het hele gezin met nog 984 andere slachtoffers op transport gesteld naar Auschwitz. De deportatietrein maakte nog een tussenstop in het plaatsje Cosel, gelegen ± 80 km westelijk van Auschwitz, waar 170 voor arbeid geschikte mannen door de Duitsers met bruut geweld gedwongen werden om de trein te verlaten. Zij werden in de omliggende dwangarbeiderskampen in Opper Silezië tewerkgesteld.

Abraham Coe en zijn 18-jarige zoon Isaac Louis behoorden tot die groep van 170 jongens en mannen. Degenen die achterbleven in de trein, waaronder dus Abrahams vrouw en dochter, Marianne Coe-Brilleslijper en de 5-jarige Theresia Elisabeth Coe, werden verder getransporteerd naar Auschwitz. Bij aankomst aldaar op 26 October 1942 werden beiden onmiddellijk in de gaskamers van Auschwitz Birkenau vermoord.

Vanuit Cosel volgde het grootste deel van die groep van 170 mannen – waaronder Abraham Coe en zijn zoon Isaac Louis Coe -  de route naar St. Annaberg. De route naar kampen waar achtereenvolgens werd verbleven was vanuit St. Annaberg o.a. naar Niederkirch, Sakrau, Eichtal, Ottmuth, Klein Mangersdorf, Königshütte, en Johannsdorf, vervolgens nog naar Blechhammer of naar het Ressort Gross Rosen; enkelen werden doorgestuurd naar Bismarckhütte en Auschwitz.

Waar precies Abraham Coe en zijn zoon Isaac Louis uiteindelijk terechtgekomen zijn is niet bekend. Ook is niet bekend wanneer zij precies en onder welke omstandigheden zij om het leven zijn gekomen. Daarom hebben de Nederlandse Autoriteiten na de oorlog vastgesteld, mede op basis van onderzoek van het Rode Kruis, dat Abraham Coe en Isaac Louis Coe na 31 Maart 1944 niet meer in leven konden zijn.

Het Ministerie van Justitie heeft vervolgens de Gemeente Utrecht opdracht gegeven om voor Abraham Coe en zijn zoon Isaac Louis Coe een akte van overlijden op te maken, waarin is vastgelegd dat beiden op 31 Maart 1944 in Midden Europa zijn overleden. (lees ook “Meer over het transport van 23 October 1942 uit Westerbork”).

Voor Marianne Coe-Brilleslijper en de 5-jarige Treesje Coe zijn door de gemeente Utrecht eveneens aktes van overlijden opgemaakt, waarin is vastgelegd dat beiden op 26 October 1942 in Auschwitz zijn overleden.

Bronnen o.a. het Stadsarchief Amsterdam, gezinskaarten van Isaac Marcus Coe (1851), Abraham Coe (1896) en Liepman Brilleslijper; archiefkaarten van Abraham Coe, Marianne Brilleslijper, Isaac Louis Coe en Theresia Elisabeth Coe; Geboorteakte uit Amsterdam 2963 d.d. 13-3-1896 voor Abraham Coe; www.openarchieven.nl/ Huwelijksakte Coe x Brilleslijper; Het Felix archief Antwerpen/Antwerps Vreemdelingen Dossier 11006 uit Gemeente Berchem voor Abraham Coe; diverse woningkaarten (9) uit Amsterdam; website Joods Amsterdam/Molukkenstraat 90; Herinneringsboek  Joods Utrecht 1940-1945 pagina’s 256-257 en 258; de Wikipedia website Jodentransporten vanuit Nederland.nl/23 October 1942; Het Utrechts Bevolkingsregister/lijsten van Ontruimde Joodse Huizen; website het Utrechts Archief, overlijdensaktes nrs.147 en 148 van 18 Januari 1951 voor Abraham Coe en Isaac Louis Coe en de nrs. 1384 en 1382 van op 22 Juni 1951 voor Marianne Coe-Brilleslijper en Thersia Elisabeth Coe en de archieven van het Nederlandse Rode Kruis-Publicatie Auschwitz III, deportatietransporten in de z.g. Coselperiode, uitgegeven October 1952.  

Alle rechten voorbehouden