Geboren in Antwerpen met Duits-Oostenrijkse roots
Louis Sigismond Asch werd op 27 juli 1913 geboren in Antwerpen. Hij was het eerste kind van Kurt Michael Bruno Asch en Jeanne Asch-Weiler.
Met zijn eerste voornaam werd Louis vernoemd naar zijn grootvader van vaderskant, Louis David Levy Asch, ook wel David Lewi ‘Louis’ Asch. Deze werd geboren in Posen, het tegenwoordige Poznań in Polen. Posen lag destijds in het Duitse Keizerrijk. Grootvader Louis Asch was eerst getrouwd met Fanny of Fannij Wiener en na haar dood met haar zusje Jenny of Jennij Wiener. Beide zusters waren geboren in Stettin, dat destijds in het koninkrijk Pruisen lag en tegenwoordig in Polen.
Met zijn tweede voornaam werd Louis vernoemd naar zijn grootvader van moederskant, Sigismond Weiler. Ook deze grootvader was Duits: hij werd geboren in Ottweiler in de Elzas, het tegenwoordige Ottwiller in Frankrijk. Louis’ oma van moederskant, Scheindel ‘Salome’ Adler, werd geboren in Krakau – toen Oostenrijks, nu Pools. Alle vier Louis’ grootouders waren Joods.
Louis’ vader Kurt Asch, geboren in Stettin, kwam in 1900 op zeventienjarige leeftijd naar Antwerpen, om daar te werken bij de graanhandel van zijn oom Hermann Wiener, die al enkele decennia eerder naar Antwerpen was geëmigreerd, mogelijk ook vanwege het antisemitisme in zijn thuisland. Hermann was de broer van Kurts moeder Jenny. In 1903 reisde Kurt voor graanhandel Wiener naar Santa Fé in Argentinië. In 1911 keerde hij terug naar Antwerpen. Daar trouwde hij in 1912 met Louis’ moeder Jeanne.
Jeannes vader Sigismond Weiler, die ook in granen zat, overleed in januari 1909. De oude Weiler had geen zonen, alleen twee dochters. Was de graanhandel van Sigismond Weiler in 1912 al verkocht? Of had Sigismond geen opvolgers en was het huwelijk tussen Kurt Asch en Jeanne Wiener gearrangeerd? Dat was in die tijd niet ongebruikelijk in Joods Antwerpen. Hoe het ook zij, Kurt en Jeanne gingen wonen in het prachtige nieuwe pand van Wiener & Co op het adres Graanmarkt 7.
Waarom kwamen Louis’ ouders naar Antwerpen?
Aan het begin van de Tachtigjarige Oorlog sloot de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden de Schelde af. Daardoor had de havenstad Antwerpen geen toegang meer tot de zee. Omdat de import en export van goederen hierdoor niet goed mogelijk was, viel een groot deel van het inkomen van de stad weg. Antwerpen raakte in verval. Tijdens de Franse tijd, vanaf 1794, gaf Napoleon de opdracht om de Schelde te heropenen en Antwerpen weer te ontwikkelen als havenstad. Mede hierdoor kwam Antwerpen na 1840 tot grote bloei, ook omdat het internationale handelsvervoer enorm groeide door de Industriële Revolutie.
In de loop van de negentiende eeuw kwamen veel Duitse handelaren naar de welvarende havenstad om hun netwerk uit te breiden. In Antwerpen ontstond een ware Duitse kolonie. Toen in 1914 de Eerste Wereldoorlog uitbrak, keerde de Belgische bevolking zich echter massaal tegen de Duitse gemeenschap. Na het einde van de oorlog in 1918 moesten alle Duitsers het land verlaten. De Joods-Duitse gemeenschap in Antwerpen was in culturele opzichten een onderdeel van de Duitse kolonie.
Tijdens de Duitse bezetting van België in de Eerste Wereldoorlog werd Louis’ vader bijzonder medewerker van de Einkauf Zentrale van Wiener & Co in Brussel. Een paar weken voor het einde van de Eerste Wereldoorlog vertrok hij met zijn gezin naar Nederland. Waarschijnlijk wilde hij de op handen zijnde ‘zuivering’ niet afwachten.
Verhuizing naar Nederland
Het gezin Asch verhuisde op 21 oktober 1918 naar Amsterdam. Louis was toen net vijf jaar oud. Het gezin woonde korte tijd op het adres Weesperzijde 123. Vader Kurt werkte “bij de firma Wiener in Granen” aan de Raadhuisstraat, vermoedelijk een dochterbedrijf van zijn oom H. Wiener in Antwerpen.
In het voorjaar van 1919 verhuisde het gezin naar Witte de Withstraat 70b in Rotterdam. Moeder Jeanne was toen hoogzwanger: Louis’ zusje Suzanna Asch werd op 16 augustus 1919 geboren in Rotterdam. Vijf jaar later kreeg Louis ook een broertje, Robert André Asch, geboren op 19 juni 1924. Louis was zes jaar ouder dan Suze en elf jaar ouder dan Robert.
In de eerste jaren in Rotterdam verhuisde het gezin regelmatig: van de Witte de Withstraat naar de Westersingel, vandaar naar het Henegouwerplein, in september 1926 naar Heemraadssingel 99, en in augustus 1932 naar Heemraadssingel 281b. Hier zou het gezin blijven wonen. Op Heemraadssingel 281, de beletage, woonde Louis’ tante van moederskant, Margaretha Weiler. Zij werkte bij Kurt Asch als secretaresse.
Het huis van de familie Asch diende regelmatig als tijdelijk onderdak voor familieleden. Zo woonde oma Scheindel ‘Salome’ Weiler-Adler van 15 oktober 1929 tot 22 april 1932 in bij het gezin Asch aan de Heemraadssingel 99. Daarna verhuisde ze terug naar Antwerpen. Eind 1937 woonde Scheindel weer een maandje in bij haar dochter en kleinkinderen, nu op het adres Heemraadssingel 281b. Van 21 februari 1939 tot 20 oktober 1940 stonden ook Louis’ tantes van vaderskant Elisabeth Asch en Lea Asch ingeschreven op dit adres. Deze tantes zouden in 1940 verhuizen naar de Zwarteweg 70 in Naarden.
De Van Oldenbarneveltschool
Vermoedelijk begon Louis zijn schooltijd in de lagere school aan de Van Oldenbarneveltstraat. Uit deze school kwam in 1923 een nieuwe school voort: de nog steeds bestaande Van Oldenbarneveltschool aan de Jagthuisstraat 14. In september 1923 begon Louis hier in de vijfde klas. Hij kreeg leerlingnummer 33. Ook zijn zusje en broer zouden hier op school gaan.
Op Van Oldenbarneveltschool in oprichting werd in april 1923 een muziekstuk opgevoerd ter gelegenheid van het afscheid van meester Van den Oever. Heiko Oberman, vader van ons Erasmiaanse oorlogsslachtoffer Gerk Oberman, componeerde hiervoor een huldelied. Op de foto van de uitvoering is op de voorgrond een jongen met bril te zien die zijn viool en strijkstok op een professionele manier vasthoudt. Hoogstwaarschijnlijk is dit Louis Asch. Louis was toen negen jaar oud.
In september 1925 stapte Louis over naar een onbekende u.l.o., uitgebreid lager onderwijs, als voorbereiding op de middelbare school.
Erasmiaans Gymnasium
In het voorjaar van 1926 slaagde Louis voor het toelatingsexamen van het Erasmiaans Gymnasium. In september 1926 begon hij in de eerste klas. De school noteerde als kenmerkende eigenschap: “kalm”. In de eerste klas bleef Louis zitten. Het volgende schooljaar ging het beter: hij ging over naar de tweede klas met een hoog cijfer voor Frans. Mogelijk had Louis Frans gevolgd op de basisschool; sommige lagere scholen boden Frans aan als extra vak.
Een andere mogelijkheid is dat Louis goed Frans leerde van zijn Nederlands-Belgische gouvernante. In 1927, toen Louis veertien jaar oud was, namen zijn ouders Suzanna ‘Suze’ Barentsen in huis als gouvernante (privélerares). Suze was geboren in Middelburg en woonde als jongvolwassene enkele jaren bij haar broer in Antwerpen. Ze had familie op Rotterdam-Zuid. Suze hield veel van muziek en schilderkunst – ze ging graag naar musea en concerten – en bracht die liefde wellicht ook over op de kinderen Asch. Suze zou veertien jaar gouvernante blijven van de kinderen Asch, tot in de zomer van 1941. Waarschijnlijk ging zij ook met het gezin mee op vakantie – in een brief uit 1932 schrijft Suze aan haar neef dat zij eens logeerde “bij de familie Asch in Duitschland”. Het is onbekend om welke familie Asch het gaat.
In het schooljaar van 1928-1929 zat Louis in de tweede klas. Hij bleef opnieuw zitten. Zijn slechtste vak was wiskunde. Wel scoorde hij een mooi cijfer voor Duits. Ook de andere moderne talen gingen hem redelijk af, maar voor de klassieke talen haalde Louis nooit hoger dan een 2 (op een schaal van 5). In 1929 gaf Louis de gymnasiale studie op. Hij was toen 16 jaar oud. Het is niet bekend waar hij zijn eindexamen haalde.
Muziek
Vermoedelijk groeide Louis op in een muzikaal gezin. In een brief aan haar neef schreef zijn gouvernante:
“Voorts hoor ik hier in huis veel muziek en van tijd tot tijd ’s avonds een mooi stuk voor piano en viool of nog een celo [sic] er bij. Voor moderne [klassieke] muziek zijn ze hier niet erg te vinden en ze spelen dan ook meestal Haydn, Brahms, Beethoven enz.”
Fragment uit brief van gouvernante Suze Barentsen aan haar neef Albert, 24 januari 1932
Louis ging naar de Nederlandse Academie voor Muziek, Afdeeling Rotterdam, aan de Mauritsweg 4. In de volksmond ‘Conservatorium Holthaus’. In juli 1934 slaagde Louis hier voor het theoretisch examen. Een week later haalde hij het “practische diploma A” voor viool, zo blijkt uit berichten in het Rotterdamsch Nieuwsblad. Ook in 1935 was Louis nog muziekstudent, maar onbekend is aan welk conservatorium.
Al tijdens zijn conservatoriumopleiding begon Louis met optredens. Zo luisterde hij in 1933 een informatieavond in Charlois op. “De heer L. Asch (viool) en mej. A. de Koning (piano) brachten op verdienstelijke wijze het vioolconcert in C. dur van Haydn ten gehoore”, schreef het Rotterdams Nieuwsblad. Na de pauze spelen ze nog ‘Zigeunerweisen’ van Pablo de Sarasate. Hetzelfde nummer voerde Louis in 1935 uit op een vergelijkbare avond, begeleid door de bekende Joods-Duitse pianist en componist James Simon. ‘Zigeunerweisen’ was populair bij virtuoze violisten. Rond deze tijd speelde Louis ook bij het Rotterdams Philharmonisch Orkest.
Naturalisatie en diensttijd
Op 31 oktober 1934 vroegen vader Kurt en zoon Louis de Nederlandse nationaliteit aan. Op 1 januari 1935 werden zij Nederlands staatsburger. Louis meldde zich vervolgens vrijwillig aan voor militaire dienst. Mogelijk leverden zijn optredens financieel te weinig op – het waren de crisisjaren. Een baan bij het leger gaf zekerheid en een inkomen.
Op 3 juni 1935 begon Louis als gewoon dienstplichtige bij de 4e Compagnie Hospitaalsoldaten. In een van zijn latere brieven aan Koos Scholma zou hij schrijven over “mijn oude garnizoenstad Breda”, dus het is aannemelijk dat Breda de stad was waar Louis zijn diensttijd volbracht. Op 1 oktober 1935 werd Louis korporaal bij het Regiment Jagers. Vanaf 1 januari 1936 zat Louis bij de 4e Compagnie Geneeskundige Troepen. Op zijn militaire stamkaart staat: “Ziekenverpl.” – ziekenverpleging of ziekenverpleegkundige. Vanaf 1 februari 1936 was hij in titel sergeant en vanaf 3 april officieel sergeant. Op de achterkant van zijn militaire stamkaart staat dat Louis 1,70 meter lang was.
Dirigent bij Rotterdamsch Studenten Orkest
In maart 1934 had de Rotterdamse studentenvereniging R.S.G. het Rotterdamsch Studenten Orkest (R.S.O.) opgericht. Hoewel Louis geen lid was van R.S.G., werd hij directeur en dirigent van het orkest. Louis was toen 21 jaar. Het eerste concert vond plaats op 1 februari 1935. Recensent Dirk van der Burch schreef:
“We mogen, om de algehele indruk weer te geven, zeer zeker spreken van een succes, want wat onder de eminente leiding van Louis Asch in zo korte tijd bereikt is, mag gewoonweg verbluffend genoemd worden. (…) Rest ons nog een klein overzicht te geven van de vioolsoli des heren Louis Asch. Ik ken Louis al jaren en ken zijn hartstocht voor de klassieken al vanaf de eerste klas gymnasium. Daarom juist was ik zo buitengewoon benieuwd naar z’n prestaties. Louis, je hebt het er fijn afgebracht. (…) De pianobegeleiding was bij den Heer Simon in goede handen.”
Rotterdamsch Studentenblad, Jr. 2 No. 7, pagina 2
Omdat Louis in 1935 langdurig ziek was en daarna in dienst ging, kon het tweede concert pas plaatsvinden in mei 1936 – sinds 2 mei 1936 was Louis op groot verlof. Het derde concert volgde in november 1936, ter ere van het derde lustrum van RSG. Recensenten merkten op dat Louis fysiek wel erg geestdriftig was:
“Louis Asch toonde zich een geboren musicus, die in staat is de leiding van een orkest in handen te houden; helaas wilde hij dit niet alleen met de prestaties bewijzen, doch ook met een teveel aan lichamelijke beweging, waarbij hij meer de zweep dan de dirigeerstok scheen te hanteren.”
Rotterdamsch Studentenblad, Jr. 4 No. 4, pagina 6
“Wanneer [Louis Asch] de Negende Symphonie van Beethoven (…) had moeten leiden voor een koor en orkest van ’n man of duizend, zou hij met zijn gebaren en lichaamskronkelingen waarschijnlijk ruimschoots zijn toegekomen. (…) Dat was geen dirigeeren meer, dat was choreografie.”
Rotterdamsch Nieuwsblad, 2 november 1936
De recensent van Het Vaderland achtte het dirigeren van Louis Asch “rijkelijk druk en zeker te nadrukkelijk”, maar vond dat daar toch tegenover staat “dat deze dirigent de kunst verstaat, zijn intenties goeddeels door het orkest te doen verwezenlijken.” Ook de recensent van de NRC was positief: hij stelde dat “Louis Asch met deze jongeren in staat zal blijken een zeer aanzienlijk resultaat te bereiken.”
Op 12 november 1937 voerde de toneelvereniging van RSG het treurspel Maeghden van Joost van den Vondel op. Het was een grote productie met zangkoren en een balletgroep. Het Rotterdamsch Studenten Orkest begeleidde de opvoering. Marius Monnikendam componeerde de muziek, Louis dirigeerde. De opvoering vond plaats in de imposante Groote Schouwburg aan de Aert van Nesstraat. De kranten stonden er vol mee.
Oorlog – en financiële problemen
Op 28 augustus 1939 werd Louis gemobiliseerd. In Den Haag deelde hij een kamer met Koos Scholma. Ook Koos speelde viool. Louis gaf Koos vioolles, zo zou Koos later schrijven:
“Ook nam ik vioolles bij een collega sergeant Louis Asch, een zeer bekwame violist die ook op mijn kamer was gelegerd. Dit kon prima, want tijdens vele uren van de dag was er niemand op de kamer. Zijn vader was van Pools-Joodse afkomst (Stettin) en was drager van het IJzeren Kruis uit de Eerste Wereldoorlog.”
Luit Scholma, 'Zo was het toen... Uit het leven van Koos Scholma en Fien Havinga'
Tussen Louis en Koos ontstond een diepe vriendschap.
Tijdens de oorlogsdagen in mei 1940 was Louis in dienst. Op 25 juni 1940, tien dagen na de overgave van Nederland, mocht hij terugkeren naar huis. Daarna vervolgde hij zijn optredens. Eind 1940 werd hij tweede concertmeester bij een orkest in Schiedam. Na oktober 1941 mocht hij echter niet meer optreden vanwege zijn Joodse afkomst. “Erg beroerd,” schreef Louis aan Koos, ook omdat het “een zeer aardige bijverdienste” was. Eén dag voor een concert werd hij uit het Schiedamse orkest gezet. Ook zijn geplande soloconcerten konden niet doorgaan. Wel gaf hij eind november 1941 nog een optreden in een klooster. In januari 1942 gaf Louis nog “huisconcerten, ook buiten de stad”.
Ook mocht Louis nog vioolles geven. In de tweede helft van 1941 kreeg hij er een paar leerlingen bij. Aanvankelijk betaalden zij fl. 1,50 per uur. Van deze inkomsten bekostigde Louis zijn eigen vioollessen bij de wereldberoemde Carl Flesch, een Hongaarse violist en viooldocent die onder andere lesgaf in New York. Flesch vroeg 30 gulden per uur. Dat kon Louis niet betalen omdat zijn inkomsten grotendeels waren weggevallen. Maar Flesch bleek coulant, want Louis schreef: “Ik moest hem echter iets voorspelen, en toen heeft hij mij toegezegd dat hij voor mij bij uitzondering de helft van zijn tarief zal rekenen.”
Louis ging om de twee weken naar Flesch in Den Haag. “Ik leer ontzaglijk veel bij hem en iedereen vind [sic] mij stukken vooruitgaan,” schreef hij op 9 november. Flesch raadde Louis aan om zijn eigen leerlingen fl. 5,- per uur te rekenen. Dat kwam goed uit, want ook Louis’ baantje als vertegenwoordiger van parfumerieën leverde steeds minder op. “In zaken heb ik niet veel meer te doen daar we absoluut zonder goed zitten. Ook de fabrieken leveren hoegenaamd niets meer af,” schreef Louis in oktober 1941. En in januari 1942: “Mijn baantje als vertegenwoordiger heb ik nog steeds (…). Ik heb echter niet veel waren meer. Bijv. een gewoon artikel als kammen of tandenborstels zijn helemaal niet meer te krijgen. Dus je begrijpt dat het met minder courante artikelen [zoals parfums] ook zeer treurig gesteld is.”
Verloving
Ondertussen had Louis zich al voor de oorlog, op 6 december 1939, verloofd met Marie-José Dochy. Haar roepnaam was Fifi. Fifi werd geboren in 1919 en was dus zes jaar jonger dan Louis. Haar broer had net als Louis op het Erasmiaans Gymnasium gezeten. De ouders van Fifi kwamen uit Gent. Haar vader was chef administratie van het Rotterdams Nieuwsblad. Hij was niet blij met de relatie:
“Verder heb ik nog de groote teleurstelling met mijn meisje, van wie ik gedwongen was, door toedoen van haar vader te scheiden, om de reden die ik je al eens geschreven heb…”
Fragment uit brief van Louis Asch aan Koos Scholma, 5 oktober 1941
In januari 1942 schreef Louis dat de ouders van Fifi voorgoed naar België vertrokken waren, ook al was vader Dochy inmiddels genaturaliseerd tot Nederlander. “Mijn meisje is hier gebleven,” schreef Louis, “want die heeft van de directie van haar firma, die het heele geval kennen, opslag gekregen, zoodat zij zich zelfstandig bedruipen kan. Zij woont nu op kamer en heeft het best naar haar zin, al heeft ze het financieel dan niet breed. In ieder geval hebben wij natuurlijk weer normalen omgang met elkaar.”
Op een naoorlogse foto van Fifi is een knappe jonge vrouw te zien.
Laatste hoop op arisering
In dezelfde brief van 5 oktober 1941 vertelde Louis dat zijn vader verplicht werd zijn bedrijf te liquideren. Wiener & Co bestond meer dan 70 jaar, schreef Louis, en zijn vader was er 41 jaar directeur geweest. Louis’ tante Margaretha Weiler was er secretaresse. Het gehele gezin Asch leefde van de opbrengsten van dit bedrijf. “Een man die zijn hele leven hard gewerkt heeft om zijn zaak op te bouwen en nu is hem alles ontnomen,” schreef Louis. “En dan nog de zorg, waar moeten we in de toekomst van leven?” Hij noemde de liquidatie van het bedrijf “een slag” voor de familie.
Mogelijk realiseerde de familie Asch zich door de liquidatie dat hun Duits-Oostenrijkse afkomst hen niet zou helpen. Weliswaar droeg vader Kurt het IJzeren Kruis en had de Belgische bevolking hen in 1914-1918 als Duits gezien, maar de Duitse bezetter zag hen in de eerste plaats als Joods. Is het vanwege dit inzicht dat de kinderen Asch zich bekeerden tot het katholieke geloof? Of was Louis al eerder gecharmeerd van het katholicisme? In elk geval werden Louis, zijn zus Suze en broer Robert op 26 oktober 1941 gedoopt, door pastoor Kerkvliet, in de H.H. Laurentius en Elisabeth-kathedraal aan de Mathenesserlaan 305.
Joods of niet?
In januari 1941 moesten alle mensen met een of meer Joodse grootouders zich laten registreren. Als een van je oma’s of opa’s ooit bij een joodse ‘kerkelijke’ gemeente was aangesloten, dan was je Joods. Het maakte de Duitse bezetter daarbij niet uit of je gelovig was of niet, of je Joods voelde of niet. Naast ‘voljoden’ onderscheidde de bezetter ‘halfjoden’ en ’kwartjoden’. Louis en zijn familie waren ’voljoods’. Op hun persoonsbewijs kwam een J te staan. Vanaf 3 mei 1942 moest Louis een gele ster op zijn kleding dragen met het woord ‘Jood’.
“Ik loop nu met een ster op mijn jas. Schamen ervoor doe ik mij niet. Ik heb mijn ouders niet uitgezocht, maar je voelt je toch belemmerd in je beweging. Het is een vreemd gevoel om er Zondag mee naar de kerk te gaan. (Zooals je weet ben ik R.K.), maar ze kijken niet naar je geloof maar naar je afkomst. Het is ook erg vervelend als je een heele dag op reis bent voor de zaak. Je kunt nergens heen, maar enfin je moet je kruis maar dragen.”
Fragment uit brief van Louis Asch aan Koos Scholma, 30 april 1942
Steeds minder brood, steeds meer maatregelen tegen joden
De situatie van Louis verslechterde. In Rotterdam was gebrek aan alles. Al op 7 januari 1942 schreef Louis aan Koos: “Kun je nog genoeg eten voor je gezin krijgen? Hier is het dikwijls een puzzle, en met brood komen wij heelemaal niet uit.” En op 30 april 1942: “Vooral brood kom ik erg tekort.” Het hielp niet dat er steeds meer maatregelen kwamen tegen Joden. Joden mogen pas na 3 uur ’s middags boodschappen doen, schreef Louis op 5 juli, en dan is het meeste al weg. Ook mocht Louis niet meer reizen. Wel had de SS hem een reisvergunning gegeven om eens in de twee weken vioollessen te volgen bij Carl Flesch in Den Haag.
“Wij hebben het hier allesbehalve rooskleurig. Sinds het verbod van het betreden van winkels en gebruikmaking van vervoermiddelen ben ik natuurlijk van mijn inkomsten beroofd. Daar ik nergens naartoe kan hang ik maar thuis rond en ben te nerveus en te gedeprimeerd om mij zelfs behoorlijk aan mijn vioolstudie te wijden. Wanneer zal er eens een einde aan alles komen? Geloof jij dat het nog lang duurt.”
Fragment uit brief van Louis Asch aan Koos Scholma, 5 juli 1942
Vanaf 30 juni gold bovendien voor Joden een avondklok. Louis schreef: “Wat ook erg vervelend is dat we ’s avonds met dat mooie weer om 8 uur binnen moeten zitten.”
Deportatie
Joden konden ontsnappen aan deportatie als ze konden aantonen dat ze vóór 10 mei 1940 waren gedoopt. Later werd deze datum veranderd in 1 januari 1941. Louis werd gedoopt op 26 oktober 1941.
Op 26 juli 1942 werd in katholieke kerken tijdens de zondagsdienst een brief voorgelezen vanaf de kansel. Het was een protest tegen de dreigende deportaties:
“De Nederlandse Kerken, reeds diep geschokt door de maatregelen tegen de Joden in Nederland, waardoor zij uitgesloten worden van het deelnemen aan het normale volksleven, hebben met ontzetting kennisgenomen van de nieuwe maatregelen, waardoor mannen, vrouwen, kinderen en gehele gezinnen zullen worden weggevoerd naar het Duitse rijksgebied en onderhorigheden. Het leed dat hiermede over duizenden gebracht wordt, (…), nopen de Kerken tot u de dringende bede te richten, aan deze maatregelen geen uitvoering te geven. (…)”
C.P. van den Boomgaard (2019). Voor de nazi’s geen Jood. Hoe ruim 2500 Joden door ontduiking van rassenvoorschriften aan de deportaties zijn ontkomen (p.116)
Na de voorlezing pakte de bezetter onmiddellijk 245 katholiek gedoopte Joden op en deporteerde deze naar Westerbork. In het Rotterdams Nieuwsblad van 3 augustus 1942 gaf Generalkommissar Fritz Schmidt hiervoor een uitgebreide motivatie vol drogredenen. Hij besloot met: [Wij zijn daarom] van onzen kant genoodzaakt de Katholieke vol-Joden als onze ergste tegenstanders te beschouwen en derhalve zoo spoedig mogelijk voor hun wegvoering naar het Oosten te zorgen. Dat is geschied.”
Op woensdag 5 augustus 1942 ontvingen de drie kinderen Asch een oproep voor deportatie. De oproep kwam binnen om zes uur ’s avonds. De volgende avond om acht uur moesten zij zich al melden. Voor Louis was de oproep een verrassing, omdat hij inmiddels katholiek was.
“Zooals je ook weet zijn wij Katholiek en is er een brief van de kansel voorgelezen, waarin meegedeeld werd, dat gedoopte Joden vrijgesteld werden van deportatie.”
Fragment uit brief van Louis Asch aan Koos Scholma, 7 augustus 1942
Twintig minuten voordat Louis, Suze en Robert het huis moesten verlaten, belde de Joodse Raad met het advies om geen gehoor te geven aan de oproep:
“Wij hebben een paar zeer spannende dagen achter den rug. Zooals je weet worden alle Joden van 14-50 jaar naar Silezië gedeporteerd. (…) Nu hebben wij direct na ontvangst van onzen oproep werk gemaakt, en pas 20 minuten voor dat wij het huis zouden verlaten kregen wij een telefoon van den Joodschen Raad die ons adviseerde om niet te gaan, en via onzen parochie naar de Duitsche autoriteiten te schrijven en onze papieren in te sturen dat wij R.K. zijn. Dat hebben wij toen ook gedaan. Maar intusschen bereikte ons weer het bericht, dat deze concessie voor Kath. Joden ingetrokken is en nu zijn we afwachtende. Je begrijpt wel dat door al die emoties je zenuwgestel wel een knak krijgt. Maar uiteindelijk zijn we toch allen in Gods hand.”
Fragment uit brief van Louis Asch aan Koos Scholma, 7 augustus 1942
Vooral Louis’ broer Robert kon rust vinden in zijn geloof:
“Mijn broer die de jongste van het gezin is, is wel het rustigste van ons allen. Maar ook voor hem is de heele toestand een leelijke streep door de rekening, daar hij in september naar het seminarie had willen gaan. Maar door zijn innig religieus gevoel en door zijn enorm Godsvertrouwen draagt hij alles veel makkelijker dan ik.”
Fragment uit brief van Louis Asch aan Koos Scholma, 7 augustus 1942
De brief van 7 augustus 1942 was de laatste brief die Koos Scholma van Louis zou ontvangen. In deze brief is de onmacht van Louis duidelijk te lezen.
“Verschillende mijner collega’s zijn ook reeds vertrokken. De één moest alleen weg de ander met zijn gezin etc. etc. Ook mijn tante die bij ons in huis woonde moest weg en zij wordt over 2 weken 50 jaar. Wanneer zal er eens een einde aan komen. Je wordt er zoo ontzettend moedeloos onder. Eenige weken geleden is mijn vader (58 jaar) gekeurd voor een werkkamp in Nederland maar hij is gelukkig afgekeurd. Wij moeten toch veel misdaan hebben om dat alles te moeten meemaken.”
Fragment uit brief van Louis Asch aan Koos Scholma, 7 augustus 1942
Een paar dagen na het schrijven van deze brief werd het gezin Asch toch gedeporteerd. Eerst naar het verzamelpunt Loods 24, een loods op een haventerrein op de Kop van Zuid, toen per trein naar kamp Westerbork in Drenthe. Louis en zijn familie kwamen hier aan op 12 augustus 1942. Op 14 augustus werden zij op de trein gezet naar Auschwitz, zo blijkt uit de cartotheek van de Joodse Raad.
Op 16 augustus kwam het gezin aan in Auschwitz. Moeder Jeanne Asch-Weiler werd bij aankomst meteen vergast. De rest van het gezin stierf uiterlijk 30 september 1942. Louis was toen 29 jaar.
Met Louis is een begaafde violist, een energieke dirigent, een trouwe vriend en een geliefde verloofde verloren gegaan.
Fifi
Louis’ verloofde, Fifi Dochy, schreef na de deportatie van Louis nog twee brieven aan Koos Scholma, op 17 september en 21 december 1942. In haar eerste brief schreef ze “dat mijn verloofde sedert vijf weken naar Polen getransporteerd is”. Ze wist niet waar Louis precies was en had nog niets van hem gehoord:
“Ik ben hier nu helemaal alleen, daar de hele familie is vertrokken. De ouders met de kinderen en zoo blijf ik hier alleen achter. Waar ze naar toe zijn weet ik niet. Ik heb ook nog geen bericht van hen ontvangen en geloof dat ik dat wel nooit zal krijgen.”
Fragment uit brief van Fifi Dochy aan Koos Scholma, 17 september 1942
Op het moment dat Fifi deze brief schreef, was Louis mogelijk al niet meer in leven.
Zelf zou Fifi ook jong overlijden, op 27 april 1955 in Rotterdam. Zij werd 36 jaar. Marie-José was getrouwd en had twee kinderen.
Herinnering
Louis Sigismond Asch wordt elk jaar herdacht op zijn oude school, het Erasmiaans Gymnasium in Rotterdam.
In 2017 liet Luit Scholma, de zoon van Louis’' oude wapenbroeder, een struikelsteen voor Louis plaatsen op het adres Heemraadssingel 281b te Rotterdam.
Terra ei levis sit
Zoé Ronzière, in schooljaar 2022-2023 zesdeklasser van het Erasmiaans Gymnasium in Rotterdam, onderzocht voor haar profielwerkstuk het leven van Erasmiaan Louis Sigismond Asch. Dit deed zij in het kader van het project Erasmiaanse Namen, een initiatief van Stichting Sanderling. Zoé maakte bij haar profielwerkstuk o.a. gebruik van bronnen die waren gevonden door Luit Scholma (zoon van Koos Scholma); het archief van het Rotterdams Studenten Gezelschap te Rotterdam (via Luit Scholma); en de brieven van gouvernante Suzanne Barentsen (via Frank Barentsen, zoon van Albert Barentsen). Luit Scholma en Anne Schram Ouweneel deden in 2023 uitgebreid aanvullend onderzoek. Dit essay is geschreven door Anne Schram Ouweneel van Stichting Sanderling.