Meijer Mozes Meijer en zijn vrouw Leentje van der Woude bereikten allebei de mooie leeftijd van tachtig jaar. Ze kregen zeker iets mee van de opkomst van Hitler, maar verhalen over de Neurenberger wetten en de ‘Kristallnacht’ bleven hun bespaard. Meijer was vleeshouwer of slachter en kwam uit Zwolle. Leentje kwam uit Leeuwarden en ze trouwden in 1879 in Amsterdam. Ze kregen een middelgroot gezin met drie dochters (Reintje, Henriëtte en Netje) en twee zonen (Salomon en Mozes of Maurits). In totaal werden ze door hun dochters verblijd met zeven Amsterdamse kleinkinderen. De familienaam Meijer werd daarnaast een paar jaar later in Nederlands-Indië aan één kleinzoon doorgegeven.
Reintje was de eerste in het gezin die in 1906, met diamantslijper Samson van Moppes, in het huwelijk trad. Zijn kregen zoon Louis en dochter Lena. In 1907 trouwde Netje Meijer met Wolf van Naarden en zij kregen zoon Levie (Louis) en dochters Judith Lena en Leentje. Zes jaar later huwde Henriëtte met diamantsnijder Hermanus (Herman) de Metz en zij kregen zoon Meijer (Max) en dochter Paulina.
Zowel Salomon als Meijer werden voor de militaire dienst gekeurd. Salomon was winkelbediende op het moment van zijn keuring. Hij gaf lichte gebreken op als reden om in aanmerking te komen voor een vrijstelling, maar zelfs een herkeuring mocht niet baten. In 1907 werd hij voor de eerste keer bij het 7deregiment van de infanterie ingelijfd en in 1916 diende hij nog in Landweer, waarna zijn diensttijd in 1920 werd beëindigd. Maurits was leerling diamantbewerker, toen hij in 1911 werd vrijgesteld vanwege broederdienst. Hij zal zijn broer dankbaar zijn geweest.
Toen Salomon in 1920 uit militaire dienst werd ontslagen, woonde en werkte hij al in Nederlands-Indië. In Soerabaja trouwde hij als koopman in hetzelfde jaar met de Amsterdamse Augusta Elsmann. In 1923 werd dochter Nora Augusta geboren en in 1925 kwam zoon Alfred ter wereld, allebei op Surabaya. Maurits ging zijn broer achterna en kwam in 1930 terug om in Amsterdam met Branca Milhado te trouwen, die vier jaar daarvoor van Aäron Hamburger scheidde en met wie zijn geen kinderen kreeg. Het huwelijk werd slechts een paar dagen van tevoren aangekondigd, waardoor voor de huwelijksvoltrekking dispensatie nodig was en werd verkregen. Samen vertrokken zij weer naar Nederlands-Indië en bleven ze kinderloos.
Zo kregen de dochters uit het gezin met de naziterreur te maken en hun broers met de wreedheden van de Japanners. Salomon zou de oorlog overleven en keerde in 1946 met zijn inmiddels ex-vrouw Augusta en zoon Alfred uit een Jappenkamp terug. Ook Nora Augusta keerde terug naar Nederland. Maurits overleed op 23 mei 1945 in Jappenkamp 7 op Ambawara en Branca keerde ook in 1946 uit Patjet op Oost-Java naar Amsterdam terug.
Samson van Moppes, die als diamantbewerker lid was van de ANDB, beproefde voor en tijdens zijn huwelijk een paar keer zijn geluk in België, maar zonder succes. Een Duitse verordening maakte in 1941, na drieënveertig jaar, een einde aan zijn lidmaatschap. Ook zijn zwager Herman de Metz was langdurig lid van de ANDB en bedankte in 1937 na een lidmaatschap van negenendertig jaar, waarna hij nog even reiziger in advertenties was. Samson, die voor het regelen van de brooddistributie voor de Joodse Raad een Sperre kreeg, en Reintje, vonden samen in Sobibor de dood. Twee weken later werden ook Netje en Wolf in Sobibor vermoord en hetzelfde lot trof ook Henriëtte en Herman, zij het op verschillende momenten, want Herman betrok een paar jaar voor de oorlog een andere woning in de Vechtstraat.Henriëtte werd samen met haar dochter Paulina op transport gezet en Herman volgde twee maanden later.
Louis van Moppes trouwde met Frederika Hekster en zij kregen een dochter. Het hele gezin overleefde de oorlog door in Wormerveer onder te duiken. Zijn zus Lena trouwde met Maurits Speijer, die inkoper in manufacturen was. Zij hadden geen kinderen en hielden het, gegeven hun nog jonge leeftijd, relatief lang vol in Amsterdam. Dat kwam omdat Maurits een Sperre kreeg van de Joodse Raad voor het vrijwillig verzorgen van armlastigen. Ze ontkwamen uiteindelijk niet aan een deportatie naar Sobibor.
Max de Metz trouwde aan het begin van de oorlog buiten de Joodse gemeenschap met Henriëtte Wilhelmina (Willy) Wiechmann en in 1941 werd hun zoon Pelle geboren. Voor Max betekende dit een kans om de dans van de vervolging te ontspringen. Hij koos er echter voor om actief te worden in het verzet. Vanaf 1937 was hij lid van de CPN en zijn verzetswerk, dat hij samen met Willy deed, bestond onder andere uit het verzorgen van vervalste persoonsbewijzen en voedselbonnen en het onderbrengen van onderduikers. Tevens verspreidde hij de Waarheid, de illegale verzetskrant van de CPN.
Max werd in juni 1943 verraden door zijn jeugdvriend en huisgenoot Daan Blom, die voor de Gestapo werkte. Na door de Sicherheistdienst in Amsterdam zwaar onderhanden te zijn genomen, werd hij naar kamp Vught gebracht en is hij in november 1943 naar Auschwitz gedeporteerd, waar hij tewerk werd gesteld. Zijn laatste ‘teken van leven’ is een aantekening op 7 september 1944 in de administratie van het SS-hygiëne instituut; hij kreeg de diagnose z.B. Lungen. Na de arrestatie van Max vluchtte Willy naar haar moeder en zette zij haar verzetswerk moedig voort. Ze sloot zich aan bij de verzetsgroep van Jan Meilof IJben en Bastiaan Jan Ader. Daan Blom werd door het verzet omgelegd en Willy ontving in 1999 de Yad Vashem onderscheiding voor het redden van een aantal Joden.
Van het gezin van Wolf en Netje overleefden alle kinderen met hun partners de oorlog. Max en Willy de Metz speelde daarbij een voorname rol, door onder andere Judith Lena en haar gezin een eerste plek te bieden. Judith, die getrouwd was met Louis Halberstadt, wist samen met hun twee kinderen de oorlog te overleven. Louis, Judith, hun dochter en zijn moeder zaten in Millingen aan de Rijn, in Almelo en eindigden in Sloten. Hun zoontje verbleef grotendeels in Limburg.
Ook Judiths broer Louis overleefde de oorlog met zijn vrouw door in Nederland onder te duiken, maar ze verloren wel hun zoontje Willem Philip (Wim) door verraad. Hij werd moederziel alleen op zijn vijfde verjaardag in Auschwitz vergast, na in Westerbork een paar maanden in het weeshuis te zijn ondergebracht. Extra schrijnend is dat Louis en zijn vrouw Betty de Jong, al tijdens het onderduiken op de hoogte werden gebracht van het verraad van Wim in november 1944.
Dochter Leentje trouwde in de oorlog, in augustus 1942, met econoom Philip de Jong en ze moesten op hun huwelijksdag zelfs halsoverkop vluchten voor een razzia. Ze werkten voor hun gedwongen ontslag allebei bij de Hema, waar ze elkaar leerden kennen. Philip woonde al sinds juli 1940 bij zijn aanstaande schoonouders Wolf en Netje in huis, samen met Leentje. Met ingang van 1 januari 1942 ging hij voor de Joodse Raad aan de slag als assistent op het ‘begrootingsbureau van den Joodschen raad, Commissie voor Geldelijk Beheer’ en verdiende tachtig gulden per maand. Leentje kreeg in juli 1942 een Sperre als jeugdleidster voor de Joodse Raad.
Begin april 1943 werd Leentje eervol als jeugdleidster ontslagen en dat zal ongeveer het moment zijn geweest dat zij en Philip onderdoken. Ook zij kregen hulp tijdens hun onderduikperiode van Willy Wiechmann en haar netwerk. In 1944 werden ze in Friesland verraden, zijn ze via Leeuwarden naar Westerbork gebracht, en bij de familie Frank in de strafbarak geplaatst. Ze zijn allemaal met hetzelfde transport naar Auschwitz gedeporteerd. Onafhankelijk van elkaar overleefden Leentje en Philip de verschrikkingen en keerden ze naar Amsterdam terug. En allebei hielden ze een dagboek bij van hun ‘bijzondere’ terugreis. Ze adopteerden na de oorlog een Joods weeskind en kregen later samen nog een zoon.
Na de oorlog hebben Louis en zijn vrouw Betty verwoede pogingen gedaan om de schuldigen van het verraad van hun zoontje Wim voor het gerecht te krijgen. Er moest sprake zijn geweest van verraad van binnenuit. Het heeft niet tot een veroordeling geleid. Ze kregen nog een zoon en emigreerden naar de Verenigde Staten.