In 2011 kwam het Joods Historisch Museum door schenking in het bezit van een aantal boeken, documenten en foto’s van schrijfster, vertaalster en dichteres Carla Simons. Dit materiaal biedt, in al zijn eenvoud, een boeiende blik op leven en werk van deze bijzondere en onconventionele vrouw.
Het zijn eigenlijk maar een paar spulletjes die op 3 november 2011 aan het Joods Historisch Museum worden overgedragen. Drie romans van de vergeten schrijfster Carla Simons, een typoscript, drie handgeschreven gedichten, een kort na de oorlog geschreven brief van de moeder van Carla waarin zij de dood van haar beide dochters meldt en een drietal foto’s waarop we Carla achtereenvolgens zien als jonge vrouw, op 36-jarige leeftijd en staand op het San Marco plein in Venetië. Het materiaal is afkomstig uit de nalatenschap van de moeder van de schenker, de uit Italië afkomstige Elsa Mazzoleni, die in de jaren twintig van de vorige eeuw met Carla bevriend raakt, een vriendschap die tot het dramatische einde van Carla’s leven stand zal houden.
Achter dit materiaal gaat een bijzonder en aangrijpend levensverhaal schuil. Op 29 april 1903 wordt Carla Simons in Amsterdam geboren als tweede dochter van de accountant Joseph Simons (1872-1940) en Sophia Jacobs (1869-1963). Voor haar was in 1899 haar zuster Rachel geboren. Carla verdiept zich in de studie van het Italiaans en het Frans, vertaalt vele werken en schrijft zelf een drietal romans. Ze is nauwelijks 21 jaar oud als ze in de zomer van 1924 aan haar debuutroman "Voorspel (Les amours en cachette)" begint. In deze roman, die eind 1926 bij Em. Querido in Amsterdam verschijnt, geeft Carla (in de woorden van recensent Henri Borel) “een verontwaardigde verdediging (…) van de verborgen liefde”. De roman vertelt het verhaal van twee van die verborgen liefdes. De ene is die van het rijke meisje Laure voor de arme Russische student Rodion Ravinski. De andere die van de oudere professor Gustave Pascal voor het jonge meisje Alice.
Naar alle waarschijnlijkheid is dit laatste verhaal gebaseerd op haar eigen grote liefde voor de twintig jaar oudere en uit Italië afkomstige professor Romano Guarnieri, die sinds 1921 als privaatdocent Italiaanse taal- en letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam verbonden is. Guarnieri leeft gescheiden van zijn eerste vrouw maar kan volgens de Italiaanse wet en vooral het katholieke geloof niet officieel scheiden. Carla en hij gaan daarom vanaf 1927 samenwonen en worden in brede kring beschouwd als man en vrouw. De liefde zal tot het einde van Carla’s leven stand houden.
Tijdens de Duitse bezetting wordt ook voor Carla Simons het leven als joodse vrouw steeds moeilijker. Toch kan ze niet geloven dat haar iets zal overkomen en zij weigert dan ook, ondanks aandringen van vrienden, onder te duiken. Op 3 augustus 1943 arresteren de Duitsers haar, maar al de volgende dag wordt ze op verzoek van consulair legaat Fornari weer in vrijheid gesteld. Ongetwijfeld is het Guarnieri die daartoe zijn invloed binnen de Italiaanse gemeenschap in Nederland heeft aangewend.
Wat volgt is een huiveringwekkend internationaal diplomatiek steekspel waarin Carla uiteindelijk ten gevolge van politieke veranderingen in Italië ten onder zal gaan. Italië, dan nog onder bestuur van Benito Mussolini, is bereid Guarnieri en zijn vriendin op te nemen. Ook de Duitse overheid lijkt aanvankelijk, in verband met de vriendschapsrelatie tussen Duitsland en Italië (en de invloed die professor Guarnieri in deze op zijn landgenoten hier te lande zou kunnen hebben), genegen haar te laten gaan. Maar politieke veranderingen in Italië gooien roet in het eten. In september 1943 komt Mussolini ten val en sluit Italië een vriendschapsverdrag met de geallieerden. Op 27 september 1943 laat Adolf Eichmann, hoofd van de Duitse Sicherheitsdienst in Berlijn, weten dat hij gezien de veranderde politieke situatie in Italië geen reden meer ziet om Simons naar Italië te laten vertrekken. Hij geeft daarom opdracht “die SIMONS umgehend zum Arbeitseinsatz nach dem Osten zu verbringen.“ Daarmee is het lot van Carla Simons bezegeld. Op 19 november 1943 wordt zij in Auschwitz vermoord.