Hoe valt te verklaren dat de zogenaamde ‘Jodenclub’ in de periode ’40-’45 gewoon doorspeelde en zelfs vele notoire NSB’ers onder haar leden telde? En hoe kon de club na de oorlog de draad weer oppakken met onder haar fans Joodse repatrianten én veroordeelde colaborateurs? Blijkbaar was voor Ajax na de oorlog trouw aan de club belangrijker dan trouw aan Nederland. Dat is de schokkende conclusie van Simon Kuper. De Amerikaanse auteur, die lang in Nederland heeft gewoond, neemt Ajax als voorbeeld voor het opmerkelijke gedrag van (professionele) voetbalclubs in oorlogstijd. In 1941 werden alle Joden zonder pardon uit de club geweerd. Ook sterspeler Eddy Hamel, die later in Auschwitz zou worden vermoord. Enkele niet-joodse Ajaxieden gooiden het op een akkoordje met de Duitsers. De broers Freek en Wim van der Meijden verdienden kapitalen met het bouwen van bunkers voor de bezetter. En er zijn meer van dergelijke voorbeelden. Slechts enkele leden zijn na de oorlog voor goed geroyeerd. Anderen keerden na een korte gevangenisstraf terug bij de club. ‘Goed’ en ‘fout’ verzoenden zich onder de supporters. Ook de Joodse component ging weer een rol spelen, bijvoorbeeld Maup Caransa als gulle geldschieter. Dit en veel meer in een bijzondere nieuwe publicatie.
-
S. Kuper, 'Ajax, the Dutch and the war. The strange tale of soccer during Europe’s darkest hour', New York 2012. 280 pag. ISBN 9781409136477. Prijs ± € 15,-.
[Deze korte recensie is eerder verschenen in Misjpoge 2012-4]