Addition

Biografie familie Blok-Kan

Bernard Blok is de zoon van winkelbediende Hartog Blok en Esther Snoek. Bernard heeft twee zussen en twee broers, één van zijn broers overlijdt als baby. Bernards ouders, zijn broer en zijn twee zussen worden gedurende de oorlog in de vernietigingskampen omgebracht.

Carolina Kan is de dochter van reiziger en koopman Jakob Kan en Rosetta Straus. Carolina’s ouders sterven respectievelijk in 1904 en 1935. Carolina heeft drie zussen en één broer die allen in vernietigingskamp Auschwitz worden omgebracht.

Tussen 1915 en 1919 volgt Carolina de B-opleiding tot verpleegkundige in het Apeldoornsche Bosch. In 1923 vertrekt ze naar Den Haag.

Bernard werkt in Den Haag, waar hij ook woont, als handelsreiziger. Op 23 januari 1924 trouwt hij met Carolina, het huwelijk wordt gesloten in Den Haag. In november van datzelfde jaar bevalt Carolina van een zoon, Hartog. Het gezin verhuist naar Amsterdam, waar Bernard een pension bestiert. Na een klein jaar, op 8 april 1930, vertrekt het gezin naar Apeldoorn. Na verloop van tijd krijgen ze de sleutels van een huis aan de Abrikozenweg 12 (kadastraal gezien de huidige Wijnruitstraat, nummer 62), een huis met zes kamers. In zijn nieuwe woonplaats werkt Bernard als magazijnbediende.

Carolina begint een paar weken na de verhuizing als hoofdverpleegster; vanaf 1 mei 1930 is het Apeldoornsche Bosch opnieuw haar werkgever.

Van oktober 1940 tot eind maart 1941 nemen Bernard en Carolina de in Berlijn geboren Ruth Pestachowsky op in hun gezin. Ruth verblijft, voordat ze naar Apeldoorn komt, op enkele andere opvangadressen, onder andere bij Michel Blok, de broer van Bernard.

In oktober 1941 wordt in Apeldoorn een willekeurig een aantal Joden opgepakt. De avond voor deze arrestaties spreekt de commissaris van politie van Apeldoorn het voltallige personeel toe, hij doet dan uit de doeken hoe hij het arresteren van de Joden wil gaan aanpakken. Eén van de slachtoffers is Bernard. Alle opgepakte Joodse mannen worden via Arnhem naar het dan al beruchte Mauthausen gedeporteerd. Bernard komt daar op 23 oktober 1941 om het leven. Het gezin ontvangt hoogstwaarschijnlijk een bericht van zijn overlijden.

Weduwe Carolina Blok-Kan verhuist in de zomer van 1942 naar het Apeldoornsche Bosch. De omstandigheden waaronder dit plaatsvindt zijn onbekend. Mogelijk is haar huis gevorderd of ontbreekt het haar aan financiële middelen om de woonlasten te kunnen opbrengen. Een andere reden kan zijn dat ze zich als werkneemster veiliger voelt op het terrein van de zorginstelling dan in haar eigen woning. Haar zoon Hartog werkt vanaf deze zomer in het Apeldoornsche Bosch als leerling-verpleger; een andere bron vermeldt hem als huisknecht. Het is aannemelijk dat hij, door zijn werk bij het Apeldoornsche Bosch, probeert deportatie naar een Duits werkkamp te ontlopen.

Carolina is aanwezig op het terrein van het Apeldoornsche Bosch, als de bezetter op wrede wijze met de ontruiming van deze psychiatrische inrichting begint; als eerste worden de patiënten en de kinderen van het aangrenzende Paedagogium Achisomog hardhandig in vrachtauto’s geladen.

De leiding van deze wrede ontruiming is in handen van SS-Hauptsturmführer Ferdinand Hugo Aus der Fünten. Vervolgens rijden de vrachtwagens af en aan naar het station van Apeldoorn, waar een trein met veertig veewagons klaar staat. Dorpelingen horen het geschreeuw en gekrijs van de vele patiënten uit de vrachtwagens komen. Aus der Fünten slaat op het station het hele proces gade. De patiënten worden in negenendertig van deze veertig veewagons opgesloten. Hierna arriveert Aus der Fünten weer in het Apeldoornsche Bosch.

Hij probeert onder de personeelsleden vijftig vrijwilligers te vinden; zij moeten als vrijwilliger met de patiënten meereizen; hij stelt hen een aanstelling in een ziekenhuis in het Oosten in het vooruitzicht. Een belofte die niet zal worden ingelost. Twintig van de bij elkaar gedreven personeelsleden melden zich aan.

Aus der Fünten verklaard na de oorlog dat twintig personeelsleden zich vrijwillig hebben gemeld, en de overige dertig door hem zijn aangewezen. In zijn herinnering waren er ‘vijfentwintig of zesentwintig’ goederenwagons beschikbaar gesteld voor de deportatie van de patiënten en de vijftigtal personeelsleden.

De enige opgetekende naam van deze groep ‘vrijwilligers’ die bewaard is gebleven, is die van nachtzuster Carolina. Nadat de bezetter nog tweeëndertig personeelsleden selecteert, worden zij opgesloten in de veertigste veewagon, die alleen is bestemd voor het verplegend personeel. Carolina zit samen met haar zoon en schoondochter in deze wagon. Van hieruit kunnen zij geen zorg bieden aan de patiënten en de kinderen in de andere wagons. Een andere bron verhaalt dat enkele van deze vijftig personeelsleden wél zijn verdeeld over wagons met patiënten.

Carolina, Hartog en zijn vriendin Ruth, worden op 22 januari 1943 met transport 45 rechtstreeks van Apeldoorn naar Auschwitz gedeporteerd. Hier worden moeder en zoon bij aankomst op 25 januari 1943 vermoord.

Over de aankomst van dit transport op treinstation Auschwitz zijn verschillende lezingen bekend. Op het treinstation van Auschwitz zouden gaten zijn geboord in de wagons om de patiënten daarin te vergassen. Als dit werkelijk zo heeft plaatsgevonden, dan is een mogelijke verklaring dat de nazi’s hiermee hebben willen voorkomen dat het geschreeuw en het gekrijs, zoals dat in Apeldoorn heeft geklonken, zich in het vernietigingskamp zelf zou herhalen, als de patiënten van het treinstation naar het kamp worden getransporteerd. De personeelsleden uit de laatste wagon zouden, met hulp van anderen gevangenen, de omgebrachte patiënten in brandende kuilen hebben moeten gooien. Enkele personeelsleden zijn tijdens deze ‘werkzaamheden’ ook zelf omgekomen. Er zijn ook getuigenissen van een andere gang van zaken; de gedeporteerden zouden niet zijn vergast, maar levend in kuilen verbrand. De exacte sterfdag van Ruth is onbekend. De bij wet vastgestelde sterfdatum van Ruth is vastgesteld op 28 februari 1943.

In het boek In Memoriam door Guus Luijters staan enkele getuigenissen opgetekend:

Daar [lees: het Apeldoornsche Bosch] leidde Aus der Fünten de actie. Hem smeekte dr. Lobstein, een aantal patiënten die zijns inziens wegens ernstige ziekte perse niet vervoerd konden worden, met rust te laten. “Alle patiënten zijn voor ons in staat vervoerd te worden” luidde het antwoord.

Patiënten die geweigerd hadden zich aan te kleden, werden (het was vijf graden boven nul) in nachtgewaad in de vrachtauto’s gesmeten, sommigen naakt. Zij die zich verzetten, werden naar buiten gesleurd.

De vrachtauto’s reden naar het station; hadden zij de ene groep patiënten afgeleverd, dan werd de volgende opgehaald. Op het perron werden de patiënten in de wagons geduwd, vaak ook naar binnen gesmeten. De wagons werden afgegrendeld waarbij de vingers van sommige patiënten door de zware deuren verpletterd werden. De luchtkokers werden dichtgemaakt.

Een OD’er die in Apeldoorn aanwezig was schrijft: “Ik heb de afgesloten krankzinnigen horen gillen en schreeuwen”. Eenmaal op het treinstation van Auschwitz aangekomen staat: “Van de andere patiënten renden sommigen weg op het lange perron; zij werden neergeknald.”

Een getuigenis uit hetzelfde boek verhaalt dat al het verplegend personeel, dat gelijktijdig met de patiënten naar Auschwitz is gedeporteerd, bij aankomst naar de quarantaine-barakken is  gebracht. Dit is mogelijk, maar past niet goed bij de sterfdata van Carolina en Hartog; aan de ene kant in quarantaine moeten, maar ook dezelfde dag worden omgebracht.

Stichting Vrienden van Mauthausen, Duitse Oorlogskinderen In Nederland, Stadsarchief Amsterdam, Verpleegkundig Erfgoed, Deventer Dagblad, en ‘De Joodse Gemeente te Apeldoorn en het Apeldoornsche Bos’ door S. Laansma. CODA Archief Apeldoorn, Erica adresboek van Apeldoorn, Yad Vashem, het Gelders Archief, afdeling ‘Naam & Gezicht’ van het herinneringscentrum Kamp Westerbork en het boek ‘In Memoriam’ door Guus Luijters.

11 mei 2019