Philippus Goudsmit wordt geboren in 1899, als zoon van slager Joseph Goudsmit en Betje Stern. Philippus is een van de drie kinderen uit dit huwelijk. Zus Sara wordt in 1943 in Sobibor vermoord, zus Hendrika overleeft de oorlog en overlijdt in 1976.
De moeder van Philippus overlijdt drie weken na zijn geboorte. De vader van Philippus overlijdt in 1935.
Philippus woont samen met zijn vader en twee zussen in zijn geboortestad Groningen, op het adres Ganzevoortsingel, in het pand met nummer 10. In 1901 hertrouwt zijn vader met Carlina de Groot. Zij wordt in 1943 in Sobibor omgebracht.
Het nieuwgevormde gezin woont aan de Grote Kromme Elleboog, in het huis met nummer 15.
In 1917 wordt er in het bevolkingsregister van Groningen genoteerd dat Philippus zal verhuizen naar een adres in Hoorn. Uit een latere notitie blijkt echter dat hij niet naar Hoorn is vertrokken, maar om onbekende reden in Groningen is gebleven: ‘Niet vertrokken’. Hij wordt om die reden opnieuw ingeschreven. Zijn zus Sara vertrekt in 1917 wel naar Hoorn en Hendrika verhuist hier twee jaar later eveneens naartoe.
In 1918 is Philippus met zijn vader, zussen en tweede moeder woonachtig aan de Akerkstraat, in het huis met nummer 14. Op dit adres wordt ook een slagerij gevestigd, in 1919 is de heropening. Philippus heeft het vak van slager vermoedelijk van zijn vader geleerd; hij wordt ook slager. Er wordt een tweede zaak geopend aan het Zuiderdiep.
In november 1919, twintig jaar oud, verhuist Philippus naar Antwerpen (in het bevolkingsregister van Groningen wordt februari 1920 genoemd). Het is onbekend gebleven hoelang hij hier verbleven heeft, wel staat vast dat hij de intentie heeft om in ieder geval zes maanden te blijven. Philippus keert daarna weer terug naar het adres van zijn vader.
Philippus start een eigen slagerij, het bedrijfs- en woonadres is Verlengde Hereweg 45 I. Het adres is in het dorp Helpman (sinds 1915 onderdeel van de stad Groningen). Hij is te bereiken onder telefoonnummer 1813.
Op 21 maart 1923 treedt Philippus in het huwelijk met Saartje Meijers. De plechtigheid vindt plaats in Wildervank. Philippus is 23 jaar oud en Saartje is twee jaar jonger. Ditzelfde jaar wint Philippus in zijn dorp Helpman een etalagewedstrijd, hij wint de eerste prijs: een tête-à-tête (een koffie- of theeservies voor twee personen, letterlijk: ‘onderonsje’).
In april 1925 bevalt Saartje van een dochter, die de namen Carolina Betje krijgt.
De slagerij van Philippus gaat in 1925 failliet en de verkoop van de inboedel wordt in de krant gepubliceerd. Het gezin woont dan in het plaatsje De Punt, nabij het station. Het vroegere De Punt lag nabij Haren, drie kilometer noordelijker dan de huidige locatie van De Punt. Dit laatstgenoemde station is bekend geworden van de treinkaping in 1977.
Philippus komt hierna als hoofdvertegenwoordiger in dienst van het Rotterdamse bedrijf Osmond & Zonen, ‘fabrikant van dierenmedicamenten, veevoeder en kalvermeel, maken bekend dat hare hoofdvertegenwoordiger, de heer Goudsmit, elken dinsdag te spreken zal zijn in café Scholtens aan de Veemarkt en dagelijks Sophiastraat 32a te Groningen’. Sophiastraat 32a is tevens het woonadres van Philippus en zijn gezin.
In de zomer van 1930 verhuist het gezin naar Apeldoorn, waar ze gaan wonen aan de Arnhemseweg. Al enkele maanden na hun komst naar Apeldoorn wint Philippus een prijs bij de Apeldoornsche Kynologen Club, kortweg: A.K.C. Hij wint met zijn Duitse dog ‘Boy’ een eerste prijs binnen dit ras. Ook De Telegraaf besteedt hier aandacht aan. Het meedoen aan wedstrijden is vermoedelijk op dat moment al een gezamenlijke hobby van het echtpaar.
Na een jaar aan de Arnhemseweg te hebben gewoond, verruilen zij hun woning aldaar voor een aan de Vlijtseweg. In mei 1935 wordt er binnen het gezin een tweede dochter geboren, ze noemen haar Frouwke. Vier maanden later overlijdt de vader van Philippus. Het gezin verhuist in 1936 twee keer, eerst naar de Deventerstraat 134 (februari) en enkele maanden later binnen dezelfde straat naar huisnummer 274 (juni).
In 1937 wint Philippus in de categorie poedels een eerste prijs met zijn hond ‘Matador’.
In 1938 organiseert Onze Liefhebberij een konijnententoonstelling. Philippus wint hierbij enkele prijzen. Bij een andere show wordt hij tweede en ontvangt hiervoor 5 gulden (omgerekend naar het heden ruim 53 euro). Datzelfde jaar verhuist het gezin naar het adres: Trekweg 61.
Tijdens de tentoonstelling van een jaar later valt Philippus opnieuw in de prijzen, opnieuw ontvangt hij een bedrag van 5 gulden, en daarnaast een zilveren plaquette en een theemeubel.
Op 10 mei 1940 wordt Nederland door nazi-Duitsland binnengevallen. Het gezin Goudsmit woont dan nog maar enkele weken op hun nieuwe adres: Sterrenlaan 8 (nu: 20).
Op 9 oktober 1941 wordt in Apeldoorn een willekeurig aantal Joden opgepakt. Een van die willekeurige slachtoffers is Philippus. De avond voor deze arrestaties spreekt de commissaris van politie van Apeldoorn het voltallige personeel toe. Hij doet uit de doeken hoe hij het arresteren wil gaan aanpakken.
De opgepakte Joodse mannen worden vanuit Arnhem naar het dan al beruchte kamp Mauthausen gedeporteerd. Philippus komt daar op 11 oktober 1941 aan. Hij krijgt het gevangenennummer 5543 toegewezen. Slechts enkele weken na zijn arrestatie, op 31 oktober 1941, wordt hij in Mauthausen om het leven gebracht of bezwijkt hij aan de gevolgen van dwangarbeid. De doodsoorzaken die valselijk genoteerd worden, zijn: ‘het falen van de hartkleppen, acute hartzwakte’. Hiermee probeert de leiding van het concentratiekamp de eigen rol in de dood te verdoezelen. De familie heeft hoogstwaarschijnlijk een bericht van overlijden ontvangen. Tegen betaling kunnen zij de urn met as ontvangen.
Een getuige verklaart na de oorlog het volgende: Ook ik stond bij de eerste razzia in oktober 1941 op de lijst. We hadden, van een politieman, ik weet niet meer wie, een seintje gehad dat er iets zou gebeuren. Ik ben toen ‘s avonds al om 8 uur naar de inrichting gegaan, ik had toevallig nachtdienst. En die nacht is men inderdaad om mij geweest. Mijn vrouw was bij de buren [lees: Mietje Vomberg-de Horst] gaan slapen, ze hoorde dat er een raam werd ingeslagen en door de politie het huis werd binnengegaan. De getuige vertelt verder dat de politiemannen naar de inrichting [lees: het Apeldoornsche Bosch] gingen en contact legden met de afdeling. Op dat moment vlucht dezelfde getuige met enkele collega’s en duikt een paar maanden onder. Administrateur van de inrichting Bension Levie Hes (1891-1943) vertelt dat de nazi’s beloofd hebben het Apeldoornsche Bosch met rust te laten. Hij verzoekt de onderduiker terug te keren, omdat hij anders de doorbetaling van het salaris niet kan garanderen.
Dochter Frouwke staat voor de zomer van 1941 ingeschreven op school 27 aan de Heuvellaan. Als de Joodse kinderen vanwege een anti-Joodse maatregel na de zomervakantie van 1941 niet meer naar een school van hun eigen keuze mogen, wordt Frouwke in de eerste klas van de speciaal geopende Joodse school geplaatst. Na de zomervakantie van 1942 gaat ze over naar de tweede klas.
Dochter Carolina Betje komt in de loop van de oorlog in dienst van het Apeldoornsche Bosch, waar ze een betrekking krijgt als kapster.
De vrouw van Philippus en zijn twee kinderen overleven de oorlog.
Bronnen: Verwanten Philippus Goudsmit, Groninger Archief en Gemeente Antwerpen. Afdeling ‘Naam & Gezicht’ van het herinneringscentrum Kamp Westerbork, CODA Archief Apeldoorn, Digitaal Joods Monument, Erica adresboek van Apeldoorn, het Gelders Archief, ITS Archiv Bad Arolsen (International Tracing Service), het boek ‘In Memoriam’ door Guus Luijters, Yad Vashem, het Nationaal Archief en Delpher (gedigitaliseerde Nederlandse historische kranten).
9 oktober 2022