Een van de 166 kinderen in de trein in Auschwitz is een klein meisje met blonde krullen, Edith Roseij Beek, negen jaar jong, uit Gouda. Zonder ouders en broer; die zijn in haar land achtergebleven. Ze weet niet eens waar.
Na een vermoeiende reis van drie dagen, vrijwel zonder eten en drinken en met in elke hoek een ton om de menselijke behoefte te doen, worden ze de trein uitgejaagd. Een aantal van hen komt door de selectie op de Rampe, maar Edith en 530 anderen – vrouwen, kinderen en ouderen – worden een ruimte ingebracht die eruitzag als een kleedkamer, onder begeleiding van de SS. Na het uitkleden zullen ze worden gedesinfecteerd en gaan douchen, is hun verteld. In die kille, koude doucheruimte is Edith nog meer alleen. De douchekoppen zijn net echt, maar geven geen water. Dan maakt het gas Zyklon B, van origine een pesticide, vanaf het dak naar binnen uitgestrooid, een einde aan haar prille leven, ver weg van haar familie en haar schoolvriendinnetje.
Diezelfde dag worden 394 vrouwelijke gevangenen uit hun blok in Birkenau vergast na selectie. Een transport van duizend gevangenen daarentegen verlaat Auschwitz voor een ander kamp, Neuengamme bij Hamburg.
Die avond weet Jerzy Tabeau, een Poolse medisch student, met een medegevangene succesvol uit het kamp te ontsnappen. Tabeau (1918-2012) schreef later een zeven pagina’s groot getuigenrapport. Tragedie en succes liggen hier dicht bij elkaar.