Oom Hartog was het zwarte schaap van de familie. Hij wilde niet leren, deugde voor niets en had twaalf ambachten en dertien ongelukken. Uit eigen ervaring weet ik dat niet, blonde Herren doodden hem toen ik 4 jaar was. Ik heb deze wetenschap van mijn oudere broer die zich Hartog nauwelijks kan herinneren maar wel nog heel goed weet dat er niet altijd lovend over onze oom werd gesproken in ons gezin.
Hartog was jonger dan mijn vader maar leefde een jaar langer. Pas in 1944 overleed hij in het onbekende concentratiekamp Wiesau. Dat ligt in het land dat tegenwoordig Tsjechië heet. Van zowel mijn vader als mijn oom weet ik weinig maar mijn broer heeft toch wel zoveel herinneringen met mij gedeeld dat ik me een beeld kan vormen van de succesvolle zakenman en goede gezinsvader die mijn vader was.
Maar van oom Hartog weet ik niets. Ik weet niet op wat voor school hij heeft gezeten, waarom hij in geen baantje slaagde en waarom zijn broer hem een nietsnut noemde. Of mijn vader hem terecht zo noemde is de vraag. Misschien vond mijn vader het beroep van marktkoopman te min voor iemand van onze familie. Want op het digitaal Joods monument vond ik een kopie van Hartog’s marktvergunning uit 1939. Dat duidt toch niet op luiheid. Hij deed in ongeregeld schreef de beambte in het fraaie handschrift dat in die jaren gebruikelijk was. Hartogs foto staat op de vergunning, een kalende man die wel wat op mijn vader lijkt. Uit de laatste jaren voor de oorlog bezit ik maar drie foto’s van de vaderskant van mijn familie. Eén van mijn tante Selien. Zij was ongetrouwd en verdiende haar brood als coupeuse. Eén van mijn vader. Een pasfoto, waarop hij ietwat nors kijkt. En nu – dank zij het internet – 67 jaren na zijn dood, een foto van mijn oom. In tegenstelling tot de foto van mijn vader is hij breed lachend gefotografeerd. Zo te zien was hij een gezellige man. Misschien is zijn lach die van een nietsnut die niet de zorgen kende die mijn vader als zakenman wel kende. Maar het kan ook zijn dat hij zo gelukkig keek omdat in 1938 Frieda in zijn leven was gekomen
Hartog reisde in 1938 naar het nazirijk om te trouwen met Frieda Kohn. Niet uit liefde, hij reisde naar Wenen om iets te verdienen. Frieda was de dochter van zeer gefortuneerde ouders. Zelf werd hen niet toegestaan om te vertrekken maar voor hun dochter was er de mogelijkheid om door een huwelijk met een buitenlander de Nederlandse nationaliteit te verkrijgen. Hoe ze Harry vonden vertelt de historie niet. Misschien hebben ze een advertentie geplaatst in een van de vele Joodse krantjes die toen nog in Nederland bestonden. Misschien waren het zakenrelaties van mijn vader die voor zijn werk regelmatig verre buitenlandse reizen maakte. Ik zal het nooit te weten komen, er is niemand die ik het kan vragen. Maar het is een vaststaand feit dat Hartog voor een flinke som geld bereid was tot een huwelijk.
Frieda en Hartog trouwden en reisden naar Amsterdam. Frieda vertrok met alleen de kleren die ze aanhad. De bedoeling was dat het paar na aankomst in Nederland onmiddellijk zou scheiden. Maar waar moest de straatarme Frieda heen? Totdat er een opvang was geregeld bleef ze noodgedwongen nog even bij Hartog wonen. In de kleine etagewoning die hij had gehuurd gebeurde iets eigenaardigs, ze werden smoorverliefd op elkaar. In plaats van te scheiden werd het paar onafscheidelijk.
Met Frieda kwam er regelmaat in het leven van mijn oom. En, zeker zo belangrijk, voldoende geld om te leven. Frieda had uit Wenen niets mogen meenemen maar haar artisticiteit hadden de nazi’s haar niet kunnen afnemen. Uit restjes wol maakte ze fraaie kunstbloemen. Bovendien had zij een zakelijk inzicht dat haar kersverse echtgenoot ten enenmale ontbrak. Haar producten vielen in de smaak van de trendy woonwinkels uit die dagen. Frieda haakte en breidde en Hartog verkocht alles wat ze maakte zonder veel moeite aan het chique Metz Liberty en de Bijenkorf. De kunstbloemen gingen als warme broodjes over de toonbank. Ineens was ook Hartog een zakenman met succes! Frieda nam personeel aan en er werd een kleine werkplaats gehuurd op de Oudezijds Voorburgwal nummer 9. Het is een lief grachtenpandje, tegenwoordig is het een gewoon woonhuis.
Misschien vanwege het succes van de kunstbloemenhandel zag Hartog af van zijn marktvergunning. “Ingetrokken op 9 december 1940” valt er te lezen. Noodzaak om die vergunning op te geven was er toen nog niet. Pas in september 1941 werd het aan Joden verboden om op de Ten Katemarkt een kraam te hebben.
Ik bezat al eerder een foto van mijn oom. Tenminste, ik dacht dat ik een eerdere foto had. In een schoenendoos vond ik een foto van een Joods uitziende heer in een ouderwetse smoking. Hij staat met een champagneglas in zijn linkerhand en het lijkt of hij op het punt staat om een gezelschap toe te spreken. Het is maar een heel klein zwart-wit fotootje maar de man straalt een zekere charmante onbetrouwbaarheid uit. “Dat is mijn oom Hartog,” stelde ik met enige zekerheid vast en plaatste zijn foto op de familiestamboom die enige tijd mijn website opsierde. Ik had het mis, de man met de smoking en de man op de marktvergunning zijn niet dezelfde mannen. Zij kenden elkaar misschien niet eens. Maar dat neemt niet weg dat de figuur van mijn Oom Hartog me fascineert. Hoe hij werkelijk was zal ik nooit te weten komen net zo min als waarom al zijn baantjes op een mislukking uitliepen en mijn vader hem een niksnut vond.
Maar ik kan wel een leven voor hem bedenken. Ik kan verzinnen hoe zijn leven begon en hoe zijn jeugd was bij mijn grootouders aan het begin van de vorige eeuw. Ik kan zijn geboortehuis beschrijven, het piepkleine woninkje in de Lepelstraat vlak achter het Carré-theater. Ik kan een baantje voor hem verzinnen in datzelfde theater. Ik kan grote en kleine zwendeltjes bedenken en ruzies beschrijven met zijn zus Selien en zijn broer Izak.