Drie maanden voordat nazi-Duitsland Nederland bezet, verhuist het gezin Van Dantzig in Apeldoorn naar Catharina van Reesstraat 11. Ook ditmaal verhuist Asser de Jong met de Van Dantzigs mee. Drie maanden ná de start van de bezetting zoekt Julius Isidoor contact met de politie, hij neemt het op voor zijn vader. Die is bedreigd, en Cornelis Koker, een gepensioneerd inspecteur van politie, maar ook Kringleider van de N.S.N.A.P. (Nationaal-Socialistische Nederlandse Arbeiderspartij), speelde daarin de hoofdrol. Uit naoorlogse getuigenissen blijkt dat Koker in de oorlog heeft samengewerkt met ‘de Jodenploeg’ die in het politiekorps was geformeerd om Joden thuis op te pakken. Koker blijkt er een dubbele agenda op na te hebben gehouden; er zijn voorbeelden bekend waarbij Koker opgepakte Joden eerst naar zijn eigen woning brengt om hen geld en waardevolle persoonlijke eigendommen afhandig te maken, voordat hij hen afvoert naar het politiebureau.
De gebeurtenis begint met een huurschuld; Marcus verhuurt zijn voormalige pand aan de Stationsstraat aan een zekere Bult. Deze heeft een betalingsachterstand en Marcus schakelt een deurwaarder in, die een exploot aan de wanbetaler overhandigt. (een gerechtelijk stuk, dat door de ontvanger ter plekke getekend moet worden)
Bult schakelt hierna Koker in, die verhaal komt halen bij het gezin Van Dantzig. Marcus wordt door Koker onder druk gezet om een verklaring te ondertekenen, waarmee hij het exploot zou intrekken. Een fragment uit het meldingsrapport: “Koker eiste hedenavond van zijn vader [lees: Marcus] een verklaring te toekennen, dat bedoeld exploot werd ingetrokken, daar anders andere maatregelen tegen hem als Jood zouden worden aangenomen. Uit vrees dat er een en ander zou gebeuren, heeft zijn vader een dergelijke verklaring geteekend, welke Koker heeft meegenomen. Op straat stonden plm. 15 personen, die blijkbaar bij Koker behoorden. Daarna is hij met die personen vertrokken. Het personeel is toezicht opgedragen.
Marcus en Helena worden op 19 januari 1943, samen met andere Apeldoornse Joden, op het terrein van het Apeldoornsche Bosch geïnterneerd. Er is een getuige die schrijft dat enkele Joden die deze dag geïnterneerd werden ‘allerlei bezit, tot aan meubelen aan toe’ vanuit hun huis naar het Apeldoornsche Bosch lieten overbrengen; zeer waarschijnlijk hebben velen geen enkel idee gehad van wat hen te wachten stond.
Na de ontruiming van deze Joodse psychiatrische instelling wordt het echtpaar in de ochtend van 22 januari 1943 naar Kamp Westerbork gedeporteerd. Het transport geschiedt met een reguliere personentrein. Mozes en Helena worden ondergebracht in barak 82.
Het echtpaar wordt op dinsdag 2 maart 1943 naar het toen nog onbekende Sobibor gedeporteerd. Het is het allereerste transport uit Nederland naar dit vernietigingskamp. Bij de eerste twee transporten worden nog personentreinen ingezet in plaats van de latere veewagons.
Marcus en Helena zitten in één van de vierentwintig wagons die transport 52 telt. Ze komen op 5 maart 1943 met 1104 andere gedeporteerden in Sobibor aan. Meteen na aankomst worden zij in de gaskamer om het leven gebracht. Niemand uit dit transport overleeft de oorlog.
Op een registratiekaart van de afdeling Apeldoorn voor de Joodse Raad van Amsterdam staat bij Marcus: ‘intransportabel’. Ondanks zijn ziekte of aandoening, waarvan de aard niet bekend is, wordt Marcus, die dan 77 jaar is, toch gedeporteerd en omgebracht.
Wel wordt een niet-Joodse arts, die ten minste eenmaal een huisbezoek bij Marcus heeft afgelegd, na de oorlog opgeroepen te getuigen tegen ‘foute Nederlanders’. Deze arts legt een getuigenis af, die licht werpt op een complot gericht tegen een andere Joodse familie, het gezin van Alida Philips-de Jong, woonadres Kerklaan 37, Apeldoorn.
Waar de arts op doelt is iets wat zich twee weken voorafgaande aan de internering van het gezin Van Dantzig afspeelt. Op dat moment woont ook Simon de Jong, de vader van Alida Philips-de Jong en de broer van Asser de Jong, in de Catharina van Reesstraat, op nummer 11. De arts herinnert zich wat Alida hem verteld heeft, direct nadat de politie het huis was binnengetreden. Het gezin Philips is in de dagen hiervoor slachtoffer geworden van een complot, georkestreerd door de politie en de NSB, met als doel de woning aan de Kerklaan beschikbaar te stellen aan de Hitlerjugend.
Alida had van de politie toestemming gekregen om bij het gezin Van Dantzig langs te gaan om afscheid te nemen, waarschijnlijk om haar vader en stiefmoeder nog even te kunnen spreken. In deze getuigenis worden haar vader, Simon de Jong, en zijn vrouw, Hendrika de Jong-de Lange (de stiefmoeder van Alida Philips-de Jong), niet genoemd, maar door de beperkingen die de Joden waren opgelegd en het vroege tijdstip (de inval aan de Kerklaan zou omstreeks negen uur ‘s morgens hebben plaatsgevonden) is hun aanwezigheid wel aannemelijk. Ook vertelde Alida dat ze kort daarvoor de kans had gekregen om enkele koffers te pakken. Toen ze weer naar beneden kwam, zag ze dat de pendule van de schoorsteenmantel was gestolen.
Ook het gezin Philips wordt naar Kamp Westerbork gedeporteerd en alle gezinsleden worden ‘in het Oosten’ omgebracht.
Bronnen: Streekarchief Midden-Holland, Stadsarchief Rotterdam en Stadsarchief Amsterdam. Afdeling ‘Naam & Gezicht’ van het herinneringscentrum Kamp Westerbork, CODA Archief Apeldoorn, Digitaal Joods Monument, Erica adresboek van Apeldoorn, het Gelders Archief, ITS Archiv Bad Arolsen (International Tracing Service), het boek ‘In Memoriam’ door Guus Luijters, Yad Vashem, het Nationaal Archief en Delpher (gedigitaliseerde Nederlandse historische kranten).
20 mei 2023