Leendert Halberstadt werd in 1877 geboren als zoon van Meijer Halberstadt en Hendrika van den Berg. Het was een groot jongensgezin met acht zonen en twee dochters. Elias, Levie en Schoontje stierven als baby, zoals dat vaak voorkwam in die tijd. Victor, Abraham, Leendert, Esther, Isaac, Philip en Hartog bereikten allemaal de volwassen leeftijd en alleen Leendert bleef kinderloos.
In 1896 werd werkman Leendert opgeroepen om voor de militaire dienst te worden gekeurd en op 17 december 1896 werd hij afgekeurd vanwege lichaamsgebreken. Doordat hij werd afgekeurd, werden er geen gegevens vastgelegd over zijn scholing en fysieke kenmerken, zoals bijvoorbeeld zijn lengte en de kleur van zijn ogen. Die moeite werd niet meer gedaan. Acht jaar later trouwde hij als venter, op 8 februari 1905, in Amsterdam met Vrouwtje Roet. Zijn ouders Meijer en Hendrika waren aanwezig en stemde in met het huwelijk. Zij ondertekenden de akte niet, om de eenvoudige reden dat zij verklaarden niet te kunnen schrijven. De overige getuigen waren geen naaste familie.
Zijn enige zus Esther trouwde in 1903 met Salomon Blik, die koopman in groente en fruit was, en in die hoedanigheid in de oorlog tijdelijk een Sperre zou krijgen voor zijn werkzaamheden voor de Joodse raad. Wat niet onvermeld mag blijven, is dat de grootvader van Esther, Tetje Levie (Victor) Halberstadt, met Esther Joseph Blik getrouwd was. Esther trouwde met de zoon van haar achterneef Meijer Blik. Samen kregen Esther en Salomon zeven kinderen.
Hendrika, Meijer, Sophie, Branca en Jozeph zijn vroeg overleden. Hun zonen Leo en Marcus bleven over en tragisch genoeg overleed Esther al in 1924, in het Nederlands Israëlitisch Oude Mannen- en Vrouwenhuis, aan een embolie na een operatie. Haar man bleef gebroken achter en haar ouders stierven een jaar later, waarschijnlijk van verdriet, want Esther was hun oogappel en de lieveling van de familie. Salomon trok tijdelijk in bij Leendert en Vrouwtje met zijn twee zonen en hertrouwde in hetzelfde jaar met Rebecca Kuijt. De Halberstadt-broers van Esther vonden het maar niets, Leendert steunde het gezin als enige onvoorwaardelijk. Ook in de wetenschap dat ‘halfwezen’ in een weeshuis geplaats zouden worden. Het huwelijk zorgde er juist voor dat het gezinsverband in takt bleef. En Rebecca viel in goede aarde bij de jongens en zorgde voor liefde, structuur en een liberale visie op het leven.
Het was Leendert, die na het overlijden van zijn zus, zijn neefje Leo bij de arm nam. Hij moest nog elf jaar worden toen zijn moeder overleed, zijn jongere broertje, die later kleermaker zou worden, was pas drie jaar. De jongere Marcus werd in januari 1939 gekeurd voor de militaire dienst en in eerste instantie goedgekeurd. Aangetekend werd dat hij stotterde. Op 2 mei 1939 werd hij vanwege zijn stotteren alsnog voorgoed ongeschikt verklaard (reden 102), zelfs een EHBO-opleiding van een half jaar hield hem niet binnenboord. Zijn definitieve afkeuring zorgde ervoor dat hij niet onder de wapenen was toen de nazi’s in 1940 ons land binnenvielen. Hij werd als alleenstaande jonge man al in augustus 1942 naar Auschwitz gedeporteerd en overleefde dit, na te zijn geselecteerd voor dwangarbeid, waarschijnlijk nog geen maand.
Dankzij het feit dat Leo Blik de oorlog wel overleefde, weten we iets meer over het leven van Leendert van voor de oorlog. Leo dook met zijn gezin onder in Nederland. In eerste instantie alleen samen met zijn vrouw Rachel Esther Blik-Fernandes en gescheiden van hun zoontjes Salomon en Eddy. De laatste anderhalf jaar was het gezin samen in Alphen aan de Rijn en een jaar voor het aflopen van de oorlog kwam daar nog dochter Elisabeth (Ellie) bij. Na de oorlog sprak Leo vaak en met veel warmte over zijn oom Leendert, die voor hem een ware mentor was. Hij vertrouwde zijn verhaal, op verzoek van Ellie, ook toe aan het papier voor zijn eigen kinderen en kleinkinderen en de latere generaties.
Leendert Halberstadt werd in zijn familie ‘de vrome’ genoemd en was lid van één van de vier sjoels in de Nieuwe Amstelstraat. Daar kreeg hij op één van de eerste rijen een vaste plek en nam daar later zijn neef Leo vaak mee naar toe. Buitenstaanders in de stad kenden hem als ‘de rijke’. Hij stond bekend als weldoener voor de vele armen in Joods Amsterdam. Hij was net zoals zijn vader Meijer, die bostelmaker was, klein van stuk, maar oersterk. En dat demonstreerde hij graag door allerlei zware zaken op te tillen.
Samen met Salomon Blik opende Leendert een goedlopende fruitzaak op de Zeedijk. Tevens had Leendert een koper- en ijzerhandel. We praten dan over de periode rond de Eerste Wereldoorlog. In 1917 openden Leendert en Salomon een winkel voor fruit en gedroogde zuidvruchten in de Joden Breestraat 95. Leendert bezat het hele huis van drie verdiepingen en samen met Vrouwtje had hij vier honden en een papegaai. Een hulp in de huishouding was in januari 1918 gewenst en dit werd de Zwolse Rijntje Stibbe, die vanaf 1913, als naaister, al op jonge leeftijd in Amsterdam werkte. Zij werd later tante Rijntje genoemd en zou altijd aan Leendert en Vrouwtje verbonden blijven.
Het huis met de winkel werd weggedaan, omdat het economisch minder ging. Leendert, Vrouwtje en Rijntje verhuisden in 1922 naar Amstel 35. In hetzelfde jaar liet hij zijn testament opmaken en werden zowel Vrouwtje als Rijntje als begunstigden opgenomen. Doordat het financieel minder ging, moest Leendert veel van zijn bezittingen verkopen: kunst, schilderijen, zilver en porselein. In 1925 betrok hij een woning aan de Pretoriusstraat 58, met Rijntje als hoofdbewoonster. Begin 1928 huurde Leendert een huis in de Maarten Jansz Kosterstraat 17 en dit was de start van hun koosjere pension voor oudere alleenstaande dames. Tante Rijntje verhuisde weer mee en werd de stuwende kracht achter dit pension. Leendert en Vrouwtje waren gewoon om hun gasten erg te verwennen. Voor Sabbat en met Chanoeka verzorgde hij trouw de kandelaars. Begin 1934 kon Leendert het zich weer veroorloven om een groter pand te kopen en dit werd het adres Plantage Middenlaan 17.
Alle vijfendertig dames verhuisden mee en iedere kamer werd voorzien van schilderijen, en porselein (Chinees, Delfts en Meisner), dat in de periode 1930-1940 op veilingen werd gekocht. Leendert nam zijn neefje Leo vaak mee, gaf hem zo een belangrijke ‘leerschool’ en bracht hem de liefde voor antiek bij. Samen maakten ze lange wandelingen, Leendert met hoed, een zijden das met parel en een ebbenhouten wandelstok met een zilveren knop. De wandelstok verraadt waarschijnlijk waarom Leendert werd afgekeurd voor de militaire dienst.
Leendert werd ook lid van de Diamantbeurs en kreeg een compagnon in meubelen en porselein, die hem veel leerde. Op 7 juni 1939 was Leendert uiteraard aanwezig bij het huwelijk van Leo en trad hij op als getuige. Een foto, genomen tijdens de Choepa van Leo en Rachel, is het enige beeld dat van Leendert bewaard is gebleven. Hij staat, samen met het bruidspaar, zichtbaar verguld op de voorgrond.
Als welvarende en gelukkige pensionhouders gingen Leendert en Vrouwtje de oorlog in en ook zij kregen snel te maken met alle maatregelen die de Joden ten deel vielen. Het feit dat zij een rusthuis runden, zorgde ervoor dat ze gedurende een paar maanden een Sperre kregen. Het pension kwam de nazi’s wel goed uit, aangezien de ouderen als laatsten werden gedeporteerd. Op 17 december 1942, exact 46 jaar nadat Leendert werd afgekeurd voor de militaire dienst, sloeg het noodlot voor hem en Vrouwtje toe. De aanleiding was een gunst die hij had gevraagd aan Jacob Wouters, een goede relatie van hem.
Toen Jacob, met zijn fiets aan de hand, over de Plantage Middenlaan liep, werd hij ’s avonds op 16 december 1942, aangehouden door agent Blonk. Achter op de bagagedrager vervoerde hij een grote jute zak. Uit nadere inspectie bleek de inhoud te gaan om twee grote pakken: een pak met vijf opgerolde herenkostuumstoffen en een pak met een groot aantal voeringstoffen van zijde en halfzijde. In eerste instantie gaf Wouters aan dat hij de spullen in bewaring had gekregen van een broer. Later besloot hij om toch de waarheid te vertellen en dat de spullen afkomstig waren van de Jood Leendert Halberstadt. Blonk hoorde ook Leendert en die verklaarde dat hij de pakken drie maanden daarvoor in bewaring had gekregen van vader en zoon De Leeuw, die hij goed kende. Omdat zij inmiddels in het Apeldoornsche Bosch verpleegd werden, waren de pakken bij Leendert achtergebleven. Uit angst dat dit ontdekt zou worden, had hij Wouters gevraagd om de pakken tijdelijk elders onder te brengen. Agent Blonk besloot om Leendert niet aan te houden, omdat hij deels blind en slecht ter been was. Wouters werd door hem meegenomen naar het bureau en overgedragen aan het Bureau Joodsche Zaken. De stoffen werden in beslag genomen en aan Dienststelle Rosenberg ter beschikking gesteld, de dienst die verantwoordelijk was voor het ‘Pulsen’ van de Joodse woningen.
De volgende ochtend werd Jacob Wouters voorgeleid aan de ‘Sicherheitsdienst’, kortweg de SD. Het verhoor moet de aanleiding zijn geweest om Leendert alsnog thuis op te halen. De SD was duidelijk minder coulant dan agent Blonk. Het was agent Bakker die Leendert op 17 december 1942 thuis ophaalde en om 15:20 uur in de middag bij het bureau afleverde. Agent Verhulst bracht Leendert vervolgens naar Bureau Joodsche Zaken waarna Leendert om 16:10 uur in cel 17C werd geplaatst. Daar werd hem 68 gulden en 89 cent afhandig gemaakt. De volgende dag werd ‘’ Leendert voorgeleid en overgedragen aan de SD, tegelijk met Wouters. Daarna verdwijnt ‘Ruhegehaltbesitzer’ Leendert volledig uit beeld in de beschikbare politieadministratie. Er zijn geen vervoersbewegingen meer van en naar een ander bureau.
Leendert overleed op 20 januari 1942 om twaalf uur ’s middags in de strafgevangenis aan de Havenstraat. Het is niet aannemelijk dat hij na 17 december nog op vrije voeten is gekomen en waarschijnlijk is hij dusdanig toegetakeld, dat hij al snel op de ziekenboeg van de gevangenis belandde. Het Duitse schouwrapport spreekt van een overlijden vanwege ‘Herzmuskelschwäche’. Leendert werd in Diemen begraven, waar ook zijn zus Esther ligt en zijn beide ouders. Naar verluidt zo’n beetje de laatste Joodse begrafenis met toestemming van de nazi’s. Dit is misschien het enige positieve aan dit verhaal, hij kreeg ten minste een eigen rustplaats.
Van Leendert zijn er twee kaarten aanwezig in de cartotheek van de Joodse Raad. De kaarten maken melding van het feit dat Leendert op 9 januari 1943 in Westerbork werd ingeschreven. Eén kaart maakt duidelijk dat er vooral onduidelijkheid is of hij wel of niet gearriveerd is. In ieder geval komt zijn naam niet voor op de transportlijsten van Amsterdam naar Westerbork en ook niet op de lijstjes met daarop de namen van Joden die Westerbork (tijdelijk) konden verlaten. Leendert zal Amsterdam hoogstwaarschijnlijk nooit verlaten hebben en het rusthuis werd op 23 januari 1943 volledig ontruimd en daarna ‘gepulst’. Op de JR-kaart van Vrouwtje Roet staat dat de functie van het verpleeghuis Halberstadt met ingang van 1 februari 1943 is komen te vervallen.
Vrouwtje wist zelf met Rijntje en de zusjes Sophie en Rebecca Wolff, die in het rusthuis werkten, nog even de dans te ontspringen. Zij trokken officieel in bij de familie Caun aan de Plantage Doklaan 28ii. Salomon Caun overleefde met zijn vrouw en twee dochters, hun zestienjarige zoon ging al met één van de eerste transporten mee naar Auschwitz. De omstandigheden waaronder Vrouwtje uiteindelijk in Westerbork terecht kwam zijn niet bekend. Zij werd op 8 juni 1943 met het beruchte kindertransport van Vught naar Sobibor gedeporteerd. Precies een week na Rijntje, Sophie en Rebecca. In juni werd het huis aan de Plantage Middenlaan voor 15.000 gulden verkocht aan H.C. Olij.
In 2024 worden Struikelstenen gelegd voor Leendert, Vrouwtje en alle voormalige bewoonsters van Rusthuis Halberstadt.