Addition

Aanvulling Juda Meijer

Juda Meijer is geboren uit het huwelijk van diamantslijper Meijer Isaäc Meijer en Sophia Meijer-Kool. Het Amsterdamse gezin telt zes kinderen. Zoon Heintje overlijdt in 1917. De kinderen Hanna, Zadok en Isaäc worden gedurende de oorlog omgebracht, alleen broer Mozes overleeft de oorlog en sterft in 1964. De ouders van Juda sterven respectievelijk in 1919 en 1930.

Kort voor zijn twintigste verjaardag, in 1905, wordt Juda gekeurd voor de dienstplicht, hij is 1 meter 57 lang en staat vermeld als reiziger. Hij wordt afgekeurd vanwege ‘lichamelijke gebreken’. Van juli 1907 tot februari 1912 woont Juda voor de eerste keer in Apeldoorn, waar hij werkt als verpleger bij het Apeldoornsche Bosch. Hij keert terug naar zijn geboortestad Amsterdam, hier is hij verpleger in het Nederlands Israëlitisch Ziekenhuis.

Juda keert in 1914 terug naar Apeldoorn en trouwt op 23 april van dat jaar met de vijf jaar oudere Saartje van Dam (*1880). Saartje woont sinds haar vijftiende in Apeldoorn. De plechtigheid vindt er ook plaats. Het echtpaar krijgt twee kinderen; zoon Max Simon (*1915) en dochter Nanny (*1920). Juda staat in Apeldoorn in eerste instantie geregistreerd als handelsreiziger.

De zus van Saartje, Leentje Cohen-van Dam, woont ook in Apeldoorn en samen met haar twee kinderen overleeft zij de oorlog. Haar man Philip komt gedurende de oorlog om.

In september 1917 gaat het gezin Meijer in de Kanaalstraat wonen, in het pand op nummer 35. Ze nemen Salomon Prins (*1875) in huis, het is niet bekend of hij helemaal in het gezin meedraait of dat hij een eigen deel van de woning tot zijn beschikking heeft. Salomon is eerder langdurig als patiënt opgenomen geweest in het Duitse ‘idiotengesticht’ Idstein. Bij Salomon staat in Apeldoornse bevolkingsregister vermeld: ‘zonder beroep’. Juda en Saartje zullen mogelijk een belangrijk deel van de zorg voor hem op zich hebben genomen.

In de zomer van 1918 begint Juda als lijkbezorger (begrafenisondernemer) voor de plaatselijke Joodse Gemeente en bijna vier jaar later wordt hij lid van het kerkbestuur.

Juda komt in oktober 1925 op voor zijn twee kinderen in een school-kwestie. Er wordt dan in Apeldoorn een nieuwe school opgericht die gestoeld zal zijn op de gedachtegoed van Comenius. Jan Amos Comenius (1592-1670) ontwikkelde een vernieuwende onderwijsvisie, waarin onder meer wordt gepleit voor gelijk onderwijs voor jongens èn meisjes en onderwijs voor alle lagen van de bevolking. De Apeldoornse Comenius-school zal volgens de voorlopige planning tussen januari en september 1926 van start gaan. In de gemeenteraad worden enkele problemen besproken die met het samenstellen van de aankomende klassen te maken hebben. Allereerst staat Juda’s zoon Max Simon op de lijst om vanaf 1926 naar deze nieuwe school te gaan, maar volgens Juda klopt dit niet; als vader heeft hij nooit toestemming gegeven om zijn zoon te zijner tijd naar deze school te laten overplaatsen. Het tegenovergestelde is waar: Juda heeft aangegeven dit niet in het belang van zijn zoon te vinden. Juda krijgt van de gemeenteraad gelijk en Max Simon mag gewoon openbaar onderwijs blijven ontvangen op school 28 aan de Brinklaan. Ten tweede staat dochter Nanny ook aangemeld voor het Comenius-onderwijs. Hoewel de school pas in 1926 zal gaan starten moesten de aankomende scholieren in september 1925 vijf-en-een-half jaar zijn om überhaupt geregistreerd te mogen worden. Nanny was in september 1925 nog te jong. Juda krijgt ook hierin van de gemeenteraad gelijk; zijn dochter had nooit op de lijst mogen staan.

Juda is betrokken bij de buitenparlementaire beweging ‘Nederlandsche Beweging voor Eenheid door Democratie’ kortweg ‘E.D.D.’ of ‘Eenheid door Democratie’. Een landelijk tegengeluid voor alles wat de N.S.B. aan de ene kant en het communisme aan de andere kant verkondigen. In 1937 doet de E.D.D. niet mee aan de landelijke verkiezingen, maar wordt er alleen een stemadvies gegeven.

In de Nieuwe Apeldoornsche Courant van 28 maart 1939 staat dat er twee dagen later in de RAI in Amsterdam een grote, door de E.D.D. georganiseerde, demonstratie plaats zal gaan vinden. Juda is in Apeldoorn één van de zes personen waar geïnteresseerden zich kunnen opgeven om mee te gaan. Zij kunnen zich telefonisch melden via het telefoonnummer 3135. Vanaf het Marktplein rijden speciale bussen naar Amsterdam. Als de bezetter in mei 1940 Nederland binnenvalt, wordt de beweging verboden.

In september 1941 verlaat dochter Nanny het ouderlijk huis en gaat in Amsterdam wonen. Op 1 juni 1942 krijgt Juda een functie bij de Joodse Raad, hij wordt vertrouwenspersoon voor de Joodse handelsreizigers en -agenten. Hij krijgt dit toegewezen, in dienst van het Apeldoornsche Bosch. Op hetzelfde document wordt beschreven dat hij in goede gezondheid verkeert en een bruikbare kracht is voor administratief werk.

Juda heeft een ‘Sperre’ vanwege zijn functie, zijn vrouw Saartje is hierdoor ook voorlopig vrijgesteld van deportatie. Op een door de nazi’s gebruikt document staat vermeld dat hij in het verleden vertegenwoordiger is geweest in gedroogde zuid- en peulvruchten.

De kinderen van Juda en Saartje trouwen beiden in 1942. Als Max Simon in juli in het huwelijk treedt met Thérèse Sophie de Zoete (1915-1943), is zijn neef Anthony, de zoon van Saartjes zus Lena, getuige bij het huwelijk. Een paar maanden later trouwt Nanny met fotograaf Lion Jacobsen.

Na een aantal razzia’s en de ontruiming van het Apeldoornsche Bosch in januari 1943 woont er nog een klein aantal Joden in Apeldoorn, onder hen zijn Juda en zijn gezin. Medio maart 1943 worden Juda en Saartje gedwongen om naar de door de bezetter aangewezen ‘Joodsche Wijk’ in Amsterdam te verhuizen. Ze wonen op de Tugelaweg 54. Dit is de fase waarin, zoals de bezetter aangeeft, ‘de laatste Joden’ vanuit de provincies naar Amsterdam worden verplaatst, om van daaruit naar Kamp Westerbork te worden gedeporteerd. Dit maakt het de bezetter nog eenvoudiger om de Joden op te jagen. Het kamp kan op dat moment het grote aantal gedeporteerden niet aan.

Nadat Juda en Saartje veertien maanden in de hoofdstad hebben gewoond, wordt Juda op 5 mei 1944 naar het doorgangskamp Westerbork gedeporteerd, en in barak 67 ondergebracht. Zijn vrouw Saartje wordt nooit in het kamp geregistreerd, ze is op onbekende datum naar een onderduikadres in Apeldoorn gegaan, vermoedelijk gecoördineerd door haar eigen vader die goede contacten heeft in het dorp.

Juda wordt twee weken na zijn aankomst in het kamp naar Auschwitz gedeporteerd. Dit transport 95 is bekend geworden door de filmopname die in opdracht van de kampcommandant zijn gemaakt. Het transport vertrekt op vrijdag 19 mei 1944 uit Nederland en telt in totaal 699 gedeporteerden. In de achttien wagons zitten 453 gedeporteerden van Joodse afkomst en 246 van zowel Sinti als Roma afkomst.

In het boek ‘In Memoriam’ door Guus Luijters staan enkele getuigenissen opgetekend:
Eén van de overlevende kinderen was Eva Geiringer, geboren op 11 mei 1929, die 15 jaar was, toen ze werd gedeporteerd. In ‘Herinneringen van een Joods Meisje’ schrijft ze: Op zondagmorgen tegen zonsopgang - we waren nog op onze slaapzaal - verscheen een gevangenbewaakster die een lijst met namen oplas van mensen die onmiddellijk gedeporteerd zouden worden. “... Fritzi Geiringer, Eva Geiringer…” De moed zonk ons in de schoenen toen we onze namen hoorden. Franzi was er ook bij. Nerveus en ontdaan maakte we alles in gereedheid voor het vertrek. Degenen die achterbleven waren erg opgelucht dat zij hun verblijf in Nederland hadden weten te verlengen, maar ze deden zoveel ze konden om ons te voorzien van extra voedsel, kleding, dekens, koffers, zelfs schoenen - alles dat maar zou kunnen bijdragen aan ons overleven tijdens de reis en daarna.

We namen aan dat we naar Auschwitz gingen, maar eigenlijk hadden we geen idee. Toen we dichtbij de trein kwamen, zagen we dat het voorste deel al gevuld was met zigeuners - mannen die er onverzorgd uitzagen en vrouwen met baby’s, peuters en oudere kinderen die zich vasthielden aan hun moeders rokken.

De wagon was zo vol dat we niet konden zitten, en dus stonden we dicht opeen in een hoek. Vati had zijn armen stevig om mij, Mutti en Heinz heen geslagen. De enige troost was dat we elkaar nog hadden. Toen ik omhoog keek zag ik twee kleine vergrendelde ramen vlakbij het dak. Ik merkte ook twee ijzeren emmers op in de hoek aan de andere zijde. Dat was de enige voorziening om onze behoefte in te doen.

Veel mensen uit Kamp Westerbork waren gekomen om ons uitgeleide te doen en ons moed in te spreken. Na ongeveer een uur wachten werd een bevel geschreeuwd, de deuren werden met een klap dichtgeschoven en aan de buitenkant vergrendeld.

Het was nu zo donker in de wagon dat we elkaars gezichten nauwelijks konden zien. Het was net of we afdaalden in de hel. De wagons begonnen te schudden en de veetrein zette zich in beweging.

Overdag gingen de deuren een keer open, de emmers werden verwisseld en er werd wat brood in de wagons gegooid - het leek net op het voeren van gekooide beesten. Verscheidene mensen moesten vreselijk overgeven en dat verhoogde de stank en de spanning in de wagon nog. Een zwangere vrouw in onze wagon raakte in paniek. Als ze tijdens de reis weeën zou krijgen wie zou haar dan helpen met de baby?

Elke keer als de deuren open gingen probeerden we met de bewakers te praten, smeekten we om medelijden en hulp, maar alle verzoeken werden door de SS’ers met hun ijzige, onbewogen gezichten genegeerd. Kwaadaardige honden blaften naar ons en geweren werden in de wagons gericht. De neiging om te proberen te ontsnappen was zeer sterk, maar we wisten dat de kans van slagen gering was.
We waren ongewapende, weerloze burgers en zouden zonder twijfel in de rug geschoten worden als we probeerden te vluchten. Als we iets zeiden tegen onze overweldigers, was het enige dat ze ons in het Duits toe beten: “Halt das Maul, sau Juden.” Ofwel: “Bek dicht, vuile Joden.” Toen de deuren bij een tussenstop open gingen, stonden we oog in oog met machinegeweren die op de wagons gericht werden. Bewakers schreeuwden dat we alle kostbaarheden die we nog bezaten moesten afgeven, waaronder trouwringen en horloges. Ze dreigden dat ze iedereen zouden doodschieten die niet gehoorzaamde. Na deze tussenstop verloren we elk gevoel voor tijd.

Terwijl de trein voortreed, gingen dag en nacht in elkaar over. Twee, misschien drie dagen werd er met tussenpozen gereisd. Soms konden we voelen dat de trein op een rangeerterrein stond, waar hij dan uren bleef staan. Als ze stilstonden werden de wagons ondraaglijk heet en bedompt. De stank van de emmers werd ons te veel en nog meer mensen begonnen zich erg ziek te voelen. Na ongeveer drie dagen kwam de trein hortend tot stilstand. Buiten hoorden we geschreeuw en de deuren knarsten open. In het Duits werden bevelen geschreeuwd.

Waar de nazi’s tot aan het vorige transport vanuit Kamp Westerbork de trein niet verder konden laten rijden dan het treinstation van het dorp Auschwitz is nu de spoorlijn in gebruik genomen die tot in het vernietigingskamp zelf doorloopt. Juda is daarmee één van de eerste Nederlandse Joden die in de veewagon onder het poortgebouw van Auschwitz doorrijdt. Dit poortgebouw is één van de symbolen geworden van de massamoord op de Joden. Juda wordt in één van de gaskamers omgebracht.

Dochter Nanny wordt 15 maart 1944 in het doorgangskamp geregistreerd, waar ze verblijft in barak 72. Ze wordt op 4 september van datzelfde jaar naar Theresienstadt gedeporteerd. Het betreft achteraf gezien het voorlaatste transport dat uit doorgangskamp Westerbork vertrekt. Ze overleeft het vernietigingskamp Auschwitz. Ze hertrouwt met Jacob Cohen. Nanny overlijdt in 1993.

Bronnen: Verwanten van het gezin Meijer, International Tracing System te Bad-Arolsen, Stadsarchief Amsterdam, JoodsAmsterdam.nl en Delpher (gedigitaliseerde Nederlandse historische kranten). Digitaal Joods Monument, CODA Archief Apeldoorn, Erica adresboek van Apeldoorn, Yad Vashem, het Gelders Archief, afdeling ‘Naam & Gezicht’ van het herinneringscentrum Kamp Westerbork en het boek ‘In Memoriam’ door Guus Luijters.

12 september 2019