Josef trouwde op 15 of 16 februari 1921 in Denekamp met Rosalie ten Brink, één van de vier dochters van Isaak ten Brink en Hannchen ten Brink-Kleeblatt. Voor zijn huwelijk had hij in Dortmund een handelsfirma in chemisch-technische produkten, in de periode 1926-33 aan de Walter Uferstraße 55 in Dortmund-Lindenhorst een winkel in 'Kolonialwaren'. Het echtpaar woonde op loopafstand van Rosalie's zus Julia Löwenhardt-ten Brink en haar man Adolf, die aan de Lindenhorsterstraße een slagerij dreven.
Josef werd na de machtsovername spoedig mikpunt van de naziterreur. Op 19 september 1938 werd hij voor een 'bedrogpoging, politiek' gearresteerd. Onder nummer 3331 werd hij in de Dortmundse politiegevangenis vastgezet. Op 28 september werd hij vrijgelaten, maar onmiddellijk na de Kristallnacht, op 10 november van dat jaar, volgde opnieuw arrestatie en twee dagen later transport naar koncentratiekamp Sachsenhausen.
Josef was hoogst waarschijnlijk één van de zesduizend joden die na deze nacht naar Sachsenhausen werden gedeporteerd om hen onder druk te zetten om het land te verlaten. Op 24 november werd hij vrijgelaten, ruim een week later vluchtte hij naar Amsterdam.
Een maand na Josefs eerste vrijlating, op 29 oktober 1938, scheidde hij van Rosalie. Dit was vrijwel zeker een politieke scheiding, onder druk van de autoriteiten of bedoeld om Rosalie en hun zoon te beschermen.
Vanaf 3 december 1938 woont Josef in Amsterdam. De verhouding tussen de ex-echtelieden is kennelijk nog goed, want in 1939 woont Rosalie nog twee maanden bij Josef, voor zij op 20 oktober 1939 naar New York vertrekt. Josef bleef in Amsterdam achter. Op 17 maart 1943 werd hij van Westerbork naar Sobibor gedeporteerd. Daar werd Josef drie dagen later vermoord.
Brieven
In december 2013 werden bij Josefs kleinzoon Joe Rosenbaum in New York 22 gedateerde brieven en enkele korte notities ontdekt die Josef in 1940-1941 vanaf zijn vluchtadres in Amsterdam aan zijn vrouw Rosalie en zoon Walter in New York heeft gestuurd. De verzameling bevat tevens twee korte Nederlandstalige brieven geschreven door Josefs gastvrouw Betje Stork-Sanders.
De bewaardgebleven brieven zijn gedateerd 23 februari 1940 tot en met 19 november 1941. In New York kocht Rosalie een passagebiljet voor haar man waarmee hij vermoedelijk vanuit Lissabon naar New York kon oversteken. De brieven zijn op luchtpostpapier geschreven in het ‘Sütterlin’ handschrift. Zij werden op 20-21 maart 2014 gelezen door mw. Magrit Erben in Dortmund. De hierna volgende samenvatting is gebaseerd op haar bevindingen:
Josef schrijft vrijwel uitsluitend over zijn pogingen de voor een Amerikaans visum benodigde documenten te bemachtigen en over de vereiste reisdocumenten voor doortocht vanuit Amsterdam naar Lissabon in het geval de Amerikaanse consul in Rotterdam hem een visum zou verstrekken. Bij herhaling schrijft hij over ‘formulier 575′, een belastingverklaring en diverse onder ede af te leggen verklaringen. Uit opeenvolgende brieven spreekt een groeiende wanhoop die ook tot uitdrukking komt in het handschrift. Josef noemt een zekere familie Gilbert in de Verenigde Staten die zich kennelijk garant had gesteld voor zijn overkomst.
In maart 1941 schrijft hij dat hij de notariële verklaring van Gilbert heeft ontvangen. Hij is pessimistisch over zijn kansen toestemming te verkrijgen voor zijn doortocht naar Lissabon (Ausreisegenehmigung) door waarschijnlijk Duitsland en Frankrijk. Hij stelt dat niemand ooit zo’n toestemming heeft gekregen. Na de oorlog werd het bedrag dat Rosalie had betaald voor Josefs scheepsreis aan haar gerestitueerd.
Joseph Rosenbaum in New York City, de enige kleinzoon van Josef en Rosalie, heeft de verzameling brieven ter beschikking gesteld van het Instituut voor oorlogs-, Holocaust- en genocidestudies in Amsterdam; ze werd op 20 mei 2014 overgedragen.
LoewenhardtFoundation.org