Verhaal

Notities over het gezin Bolle

Door: Gert Lobbes

In zijn boeken "Het traject van een täg-esser" (Heemstede, 1991) en "Rapenburgerstraat 177 - In herinnering aan Menachem Bolle" (Heemstede, 1993) beschrijft Jaap Meijer onder meer het gezin Bolle, wonende aan de Nieuwe Keizersgracht 62 "met het nooit te vergeten telefoonnummer 51362". Meijer was bevriend met de zoon Leo (later Menachem) Bolle en kwam vanaf maart 1926 over huis bij diens familie.

In "Het traject van een täg-esser" schrijft Meijer: "Het was een joods gezin van stijl daar aan de Nieuwe Keizersgracht, het kantoor tevens van de Nieuwe Israëlitische Begrafenis Vereeniging, waarvan de heer des huizes zich directeur mocht noemen. Een rijzige, ietwat deftige, hoogst beschaafde man, die als hij in zwart pak met hoge hoed voor een lewaje schreed, bepaald indruk maakte. Mozes (genoemd: Maurits) Bolle werd op 9-9-1879 geboren als zoon van een man die o.m. als gazzen dienst deed in het Nieuwe Kerkstraatsjoeltje vlak bij de Magere Bruge (Neir Mitswo we-Touro Our). (...) Het was niet alleen zijn vader, die de heer Bolle bond aan de oude Amsterdamse kille - zijn grootmoeder was een dochter van de in zijn tijd bekende Hebreeuwse dichter Godfried (Eljakim, genaamd Geschele) Abraham Parsser, een der minder goden van de Tonletet-panrassus, die vooral bekend is gebleven door zijn creatieve bijdrage tot het in stand houden van de oude Amsterdamse ritus. De herinnering aan hem was nog tastbaar aanwezig. Onder oude familiestukken bevond zich een tabaksdoos, eenmaal in Hellevoetsluis, die voormalige marine-haven, rebbe Parsser (bij zijn afscheid) aangeboden. De eind 1983 gestorven jongste zoon Godfried (Freddy) droeg zijn naam en daarmee keren wij terug naar het gezin dat bestond uit vader, moeder en drie zonen.
Maurits Bolle was sinds zijn jongelingsjaren geïnteresseerd in het wel en wee rond het Jonas Daniël Meijerplein. Al gauw raakte hij berokken bij het klein-politieke bedrijf van de kiesverenigingen, die zich destijds actief bemoeiden met de gang van zaken in de Ned. Isr. Hoofdsynagoge. Hij was voorzitter van "Kerkelijk Belang" waarvan de getto-volksmond meesmuilde: "Het is niet kerkelijk en hèt geen belang". Op die min of meer gebruikelijke wijze belandde hij in de Kerkeraad. Ik leerde hem kennen als een man die openstond voor de problemen van de joodse actualiteit, die hij in tegenstelling tot zoveel anderen al vrij vroeg in groot-joods verband leerde zien. Anders geformuleerd: in Mizrachistisch verband. Zijn opgroeiende jongens waren hem op deze weg voorgegaan, met groeiende kritiek op de eng-kerkgenootschappelijke verhoudingen als resultaat. Aan tafel werden felle debatten gevoerd over het joods nationalisme in zijn verhouding tot de geassimileerde Amsterdamse jiddisjkat. (...) De drie zonen speelden een vooraanstaande rol in de bloeiende jeugdbeweging der Mizrachie. Voorop de oudste. Meijer Henri Max werd op 7-12-1910 in Amsterdam geboren". (blz 17-19). Tot slot meldt Meijer op blz 58 van zijn boek: "Tot in Belsen had ik regelmatig contact met de heer Bolle. We spraken na over vroeger; hij was destijds - ik realiseer me dat nu - nauwelijks 65 jaar oud. Mij viel op dat hij in wezen niet veranderd was: dezelfde innemende persoon van aangeboren beschaving."

Ook in zijn twee jaar later verschenen boek "Rapenburgerstraat 177" schrijft Meijer uitgebreid over de familie Bolle (blz 60): "Vader en moeder Bolle gingen als het ware geruisloos hun drie zonen voor op een levensweg, die zo natuurlijk overkwam dat je er TOEN niet over hoefde te spreken en NU moeilijk over kunt schrijven. Daar had je geen in het oog vallende menoures of antieke sjabbeslampen te zoeken, die je in musea en nostalgische schrifturen pleegt te ontmoeten. Historisch, kunsthistorisch en vooral neo-chassidisch overbelicht. Je ademende in zo'n gezin iets ondefinieerbaars en en dat ging deel uitmaken van je eigen leven.
Maurits Bolle, de pater familias, was een doodgewone posjeter, eerlijke jehoede, die je in het Amsterdam der jaren twintig niet eens zo heel veel meer ontmoette. Van de jiddisjkat wist hij niet zoveel - hij leefde volstrekt traditioneel zoals hij het "voor zich had gezien", om die geliefde formulering uit het voor-oorlogse Nederlandse jodendom eens vast te leggen. Vader Bolle HAD het "voor zich gezien"in het gezin van zijn ouders en grootouders, die overigens nooit in enige discussie aan de orde werden gesteld. Meer dan via Maurits Bolle kwam ik daarover aan de weet door een jongere ongehuwde broer Godfried (oom Frederik), die met twee eveneens ongehuwd gebleven zusters (tante Jeanette en tante Julia) op de Nieuwe Keizersgracht 56 woonde. Ook al zo'n opvallende trekje: de misjpoche bleef bij elkaar".

Op bladzijde 62 vervolgt Meijer: "Maurits Bolle was een typisch joodse burger met liberale idealen en bovenal een praktische kijk op de dingen des levens, evenals zijn vrouw die haar jongens adoreerde". Op bladzijde 65 schrijft hij: "Ze stonden aan de Nieuwe Keizersgracht sociaal wel heel ver van de Jodenbreestraat en omgeving. Daar werd nooit één woord aan gewijd. Of toch? De heer Bolle werd in zijn hoedanigheid als (orthodox!) lid van de Kerkeraad opgenomen in de commissie van toezicht op de sjomrem. Als zodanig kreeg hij te maken met de allerlaatste resten van het getto. Uit zijn rapporten daarover fabriceerde oom Frederik een "toneelstuk"dat in beperkte familiekring werd opgevoerd ter gelegenheid van vaders 50ste verjaardag (1929). De drie jongens (bedoeld zijn de drie zoons van Bolle, GL) "speelden"dire sjomrem. In al te leutig Amsterdams jiddisj werden die "rabbinale controleurs"caricaturaal ten tonele gevoerd. Maurits Bolle, DE man van het kalme midden, waakte ervoor dat daarvan iets naar de buitenwereld zou uitlekken. Aan tafel werden geestige monologen voorgedragen, die de draak staken met kille en rabbonem. Dat zou wel eens "verkeerd"kunnen worden uitgelegd en dat doe ik nu maar eens. Want die dik opgelegde "humor"was niet vrij van een discutabele, burgerlijk gekleurde hoogmoed tegenover de nebbisj-figuur van de sjoumer. Er verschenen destijds nog geen nostalgische platenboeken over de Jodenhoek. Er existeerde een onoverbrugbare kloof tussen de Bolle's en het getto van de Valkenburgerstraat waar (zoon, GL) Leo iedere sjabbes in het sjoeltje lajende".