Verhaal

Hans Jo Aussen was ondergedoken in Bansraat 19 Amsterdam Z

Door: Hans Aussen

Deze bijdrage is toegevoegd via AndereAchterhuizen.nl, waar verhalen van Joodse onderduikers in kaart worden gebracht.

We werden hartelijk ontvangen door Dirk en Marie Pos-Scheeres en hun kinderen Hans en Lizzy. In dit huis werd heel veel illegaal werk gedaan. Er werden vanuit de Banstraat bijvoorbeeld illegale krantjes verspreid en er woonde iemand die wapeninstructies gaf aan verzetsmensen. Ook woonde er iemand die radiozenders repareerde, waarmee geheime berichten naar Engeland werden overgebracht.

Het was een groot huis met drie verdiepingen. Ik vulde de dagen in dat huis met het maken van houtsnijwerk, lezen, repareren van alle mogelijke zaken zoals waterkranen, schemerlampen, wastafelverstoppingen en meubilair. Ik kon goed zaken repareren, dat had ik van mijn vader die ook heel handig en vindingrijk was.

Op een dag zat ik met mijn broer in onze slaap- zit – en eetkamer te schaken. Mijn moeder lag ziek in bed en mijn vader zat te lezen. Zonder aan te kloppen ging de deur open en stapte er een Duitse ‘grüne’ politieagent de kamer in en klakte met zijn hielen tegen elkaar. Dat was een in Duitsland gebruikelijke manier om op militaire wijze iemand te begroeten. Wij schrokken ons dood en dachten dat dit het einde van onze onderduik zou zijn. Hij vroeg aan mij en mijn broer om de Ausweis. Mijn vader reageerde direct en zei dat we ons persoonsbewijs moesten tonen. Het woord Ausweis betekende in die tijd zoiets als een vrijstelling van de verplichting om in Duitsland te gaan werken.

In die tijd waren alle jongens van 18 jaar opgeroepen om in Duitsland te gaan werken. Een Ausweis was alleen van toepassing op bepaalde leeftijdsgroepen. Wij hadden dat niet nodig en lieten ons valse persoonsbewijs zien. Na inspectie gaf de politieman met een goedkeurende snauw ons de bewijzen weer terug. De agent zei toen ´Schachen Sie ruhig weiter´, en tegen mijn moeder zei hij ´Gute Besserung´. Ik zal dat nooit vergeten. Hij klakte vervolgens met zijn hakken weer tegen elkaar en ging de deur uit. Ik heb daarna, op advies van iemand die zei dat dat goed was om mijn zenuwen te kalmeren, mijn eerste sigaret opgestoken. Daar ben ik gelukkig na tien jaar mee opgehouden. Indien de Nederlandse NSB-agent, die onderaan de straatdeur bleef wachten, mee naar boven was gekomen was ik hier nu waarschijnlijk niet geweest. De NSB-ers waren in die tijd veel strenger.

Ik heb tijdens de laatste anderhalf jaar van mijn onderduik, dus op het tweede adres in de Banstraat, verscheidene keren tijdelijk moeten verhuizen. Dit moest omdat er iemand van de illegale organisatie waarbij onze gastvrouw betrokken was, was gearresteerd. Zij heeft zelf nog enige dagen vastgezeten op het Duitse politiebureau. Als het ondervragen heel gemeen werd gedaan, dan kon het gebeuren dat mensen gingen praten. Daarom moesten we weg uit het huis. Als er na een bepaalde tijd niets gebeurde, dan kwamen we weer terug. Op de bovenste etage van ons adres zat een grote inbouwkast in de muur. Net als in het Anne Frankhuis was deze kast onzichtbaar gemaakt door er een houten kast voor te plaatsen. Alleen bij direct gevaar werd deze schuilplaats door ons gebruikt. Als we tijd hadden om gewoon te ‘verhuizen’, gingen we naar een ander adres.

Ik heb in die tijd tijdelijk bij familie de Vries op het Valeriusplein gewoond en bij Hugo Baars en bij Teunissen van Manen die vlak bij de Leidsestraat woonden. Ik heb ook een tijdje bij mevrouw Meijvogel op de Aalsmeerweg ondergedoken gezeten.

Ook heb ik een tijdje bij de familie Viruly gewoond. De vader was als piloot in 1941 naar Engeland ontkomen. Zijn vrouw heette Dikkie en zijn kinderen Avyola, Maarten en Olav. In dat huis was een man die berichten per radio verstuurde naar Engeland. Op een gegeven moment kwam een van de zoons het huis binnen stuiven. Hij rende direct naar de kamer waar de man zat te zenden en trok de stekker uit het stopcontact. De zender viel uit. De man werd heel boos, maar dat veranderde snel toen hij hem vertelde dat in de straat allemaal Duitsers met een radiowagen met antennes liepen. Kennelijk waren ze hem aan het opsporen. Dikkie deed ook veel illegaal werk, zoals het verbergen van neergeschoten piloten en het bieden van onderduik aan Joden.

Na de invasie in Frankrijk op 6 juni 1944, dacht iedereen dat de oorlog nu bijna was afgelopen. Helaas, mede door het mislukken van de Slag bij Arnhem, werd het Westen van Nederland afgesloten. Ik ging een hele koude en lange winter tegemoet. Ik at toen suikerbieten, tulpenbollen en andere zeer ongebruikelijke levensmiddelen waar je heel nare darmkrampen van kon krijgen. Mensen stierven van de kou en de honger. In de straten lagen af en toe mensen die zomaar waren gestorven. Bij gebrek aan benzine en auto’s werden de lijken met een handkar afgevoerd en dan meestal in een kerkgebouw voorlopig opgeborgen.

Onvergetelijk waren voor mij de voedseldroppings aan het einde van de bezetting. Vanaf het dak van mijn onderduikhuis in Amsterdam kon ik de pakketten zien vallen. Op dat moment werden een aantal mensen van de hongersnood gered. Na de bevrijding waren er straatfeesten, en wilde men zo gauw mogelijk de nare tijd vergeten. Er werd gedanst op straat. Het was fantastisch. Nu na jaren, komen de herinneringen terug en ik ben blij dat ik dit kan delen.

Alle rechten voorbehouden