Het gezin Jeidels-Jaworski
Kurt & Anny
Mijn vader, Kurt Jeidels, werd geboren in 1889 in Wiesbaden in de Duitse deelstaat Hessen uit Joodse ouders, Max en Jenny Jeidels-Stamm uit Darmstadt.
Na de basisschool bezocht hij in Darmstadt het ‘Grossherzogliches Realgymnasium’, zijn klassenleraar heette Kalbfleisch. Hij begon al jong met vioollessen en sloot zich aan bij een vereniging van jonge geheelonthouders.
Op 18-jarige leeftijd vertrok Kurt naar Berlijn waar hij een opleiding tot kabelcalculator volgde. Hij vond een baan bij de Berlijnse kabelfabriek waar hij mijn moeder, collega Anny Jaworski, leerde kennen.
Van 1914-1918 deed mijn vader als soldaat dienst in het Duitse leger van België tot Rusland. In de veldslagen was hij erg dapper. Maar hij wilde niet schieten en gooide zijn geweer weg. Zo marcheerde hij ‘gewapend’ met zijn trompet en hoorn verder, voegde zich bij het militaire orkest en moest daar heel vaak treurmuziek spelen.
Van 1920 tot zijn pensioen was mijn vader als kabelcalculator bij de Delftse Nederlandse Kabel Fabriek (NKF) werkzaam. Zijn oom Clarence Feldmann (waarover meer in deel 4), getrouwd met de zuster (Lina) van Kurts moeder Jenny, had als commissaris bij de Nederlandse Kabel Fabriek voor zijn neef Kurt deze baan geregeld.
Mijn ouders trouwden op 22 juli 1922 in de Berlijnse wijk Charlottenburg. (Mijn vader werkte toen al twee jaar in Delft.)
Emigratie naar Delft en heimwee
Kort na hun huwelijk emigreerden mijn ouders naar Delft waar ikzelf op eerste kerstdag van het jaar 1928 werd geboren. In 1933 kregen wij alle drie de Nederlandse nationaliteit.
Het was in Delft erg wennen voor mijn ouders. Hun kosmopolitische mentaliteit, meegenomen uit Berlijn, zorgde voor heel wat gevoelens van onbehagen. Anny ging regelmatig naar de Delftse huisarts die haar dan 'Berliner Luft' voorschreef. Tot 1939 reisden mijn moeder en ik ieder jaar naar Berlijn om bij mijn oma Ottilie te logeren. Mijn vader ging nooit mee. Na 1933 is hij nooit meer in Duitsland geweest. Na de oorlog wilde hij er ook niet meer heen. Zijn argument: "Misschien zit ik dan ergens naast de moordenaar van mijn moeder" (over Jenny Jeidels-Stamm later meer).
Mijn vaders dankbaarheid voor de opvang en een thuis in Nederland voor hem en zijn gezin zijn overigens altijd groter geweest dan zijn heimwee. Dit maakte ook dat mijn ouders koningsgezind waren en de koninklijke familie volgden.
Kurt was een geweldige vader: betrokken bij zijn gezin, zachtaardig, wijs, altijd kalm en nooit bang.
Derde generatie
Mijn oudste dochter die veel van mijn ouders heeft gehouden en een grote belangstelling heeft voor de verhouding tussen de Duitse en Joodse cultuur, reist juist 't liefst naar en door Duitsland. Deze sterke behoefte om land en cultuur van haar Joodse voorvaderen nader te onderzoeken heeft zeker te maken met de liefde voor haar grootvader Kurt die zelf ook veel van zijn vaderland heeft gehouden maar niet meer in staat is geweest de deportatie van zijn moeder een plek te geven.
Assimilatie
Gedurende WO II was mijn vader Kurt door zijn gemengde huwelijk met een niet-Joodse vrouw ‘beschermd’.
Mijn moeder, Anny Jaworski, geboren en getogen in Charlottenburg, kwam uit een rooms-katholiek gezin van Poolse afkomst. Annys moeder Ottilie Jaworksi-Winskowski was nog streng rooms-katholiek. Anny beschouwde zichzelf vanaf haar achtttiende verjaardag al niet meer als katholiek.
Het Jodendom heeft in het leven van mijn vaders grootouders in Darmstadt, David Stamm en Sophie Kahn, een rol gespeeld. Zij gingen regelmatig naar sjoel en aan de gebedenboeken die nog in mijn bezit zijn, kun je goed zien dat er flink gebeden werd. Mijn overgrootvader David Stamm liep eens na het verlaten van sjoel achter de heer Appel die struikelde waarop David zei: "Der Appel (Hessisch dialect) fällt nicht weit vom Stamm."
In het gezinsleven van mijn vaders ouders speelde het Jodendom al een kleinere rol. Wel leerde mijn vader Hebreeuws en werd hij bar mitswa. Hij vond het heel gewoon om voor zijn eigen gezin in Delft met kerstmis een kerstboom in huis te halen en die samen met mijn moeder op te tuigen. De familieleden Stamm en Feldmann aan de Delftse Rotterdamscheweg 101 (waarover later meer in deel 4) deden dit ook.
Julianalaan wordt Poortlandlaan
In 1929 kocht mijn vader een nieuwbouwhuis in de wijk Wippolder aan de Julianalaan op nummer 56. Tijdens de bezetting was het niet mogelijk dat een straat was vernoemd naar een levend lid van het Koninklijk Huis. Een groep Delftenaren heeft voorgesteld de Julianalaan om te dopen in de Juliana van Stolberglaan (1506-1580, moeder van Willem van Oranje). Dit werd geweigerd. Het gedeelte tussen het Poortlandplein en het Oostplein heette Poortlandlaan. Er is toen besloten het gedeelte tussen het Poortlandplein en de Rotterdamscheweg ook Poortlandlaan te noemen en de nummering aan te passen. Zo werd ons adres in mei 1942 Poortlandlaan 101. Na de bevrijding werden beide gedeelten van de Poortlandlaan omgedoopt in Julianalaan. Daarmee verviel de naam Poortlandlaan, echter de huisnummering uit de bezettingstijd werd aangehouden. Zo luidde ons adres vanaf juni 1945 Julianalaan 101.
Uithuisplaatsing
In 1943 moest ons gezin binnen drie dagen ons huis aan de Julianalaan verlaten. Wij werden gedwongen plaats te maken voor een Duitse officier die nummer 56 nodig had en ook nummer 54 waar het gezin Van Hoorn (waar ik apart verhaal aan wijd) woonde, moest ontruimd worden. Het gezin Van Hoorn moest gaan inwonen bij het gezin Selowsky (waar ik deel 3 aan wijd) op nummer 74. Ons gezin moest naar de Delftse Ruys de Beerenbrouckstraat nummer 28 verhuizen om in te gaan wonen bij het gezin aldaar. Tot de bevrijding woonden wij bij hen en hun dochter in huis. Wij bewoonden met ons drieën op drie verdiepingen drie kamers.
Kolen in de garage
Wij woonden al enige tijd in de Ruys de Beerenbrouckstraat toen het volgende gebeurde. Bij het huis behoorde een grote garage die helemaal leeg stond, behalve wat kolen van de familie. Er kwam een Duitse soldaat aan de deur die de garage kwam opeisen. In zulke gevallen deed mijn moeder altijd het woord. Haar Nederlands bleef tot haar grote verdriet altijd gebrekkig maar haar perfecte Duits kwam nu goed van pas. “Ach” zei ze, “Wat zou ik die garage graag aan u afstaan, maar die garage staat helemaal vol met onze spullen omdat jullie ons al uit ons huis hebben gezet. Maar als u wilt, kom dan maar kijken”. Gelukkig, de soldaat trapte erin, maakte zijn excuses dat ze ons al zoveel last bezorgd hadden en vertrok. Daarna begon mijn moeder te bibberen van de zenuwen.
Werkkamp Havelte
In de zomer van 1944 werd mijn vader tezamen met andere gemengd gehuwde Joodse mannen tewerkgesteld in werkkamp Havelte in Drenthe waar hij bijna een halfjaar verbleef. Havelte was een werkkamp, géén concentratiekamp. Mijn vader werkte in dit kamp als doktersassistent. In de grote vakantie lieten sommige vaders hun kinderen overkomen. Ze konden helpen bij het schoonhouden van de barakken en kregen beter eten dan thuis. Omdat Havelte nogal ver van het treinstation Meppel lag, werden de mannen op de dagen dat ze naar huis mochten voor één gulden door de Duitsers op vrachtwagens naar het station gebracht. In dit kamp zaten veel mannen uit het Rotterdams Filharmonisch Orkest die hun instrumenten hadden meegenomen om in het kamp te kunnen musiceren. Een van de violisten heette Tokkie.