In februari 1926 verschijnt het eerste nummer van de krant van de joodse vereniging Rechouwous. De redactie zelf, spreekt over: “een eigen Maandblad”. Het moet de spreekbuis van de vereniging worden en richt zich op de geloofsgenoten in de Indische Buurt. Praktisch altijd schrijft men Maandblad met een hoofdletter!
Waarom is deze vereniging eigenlijk opgericht?
In de woorden van de redactie van het Maandblad:
“Wij gingen uit van de gedachte, dat naast de vele belangen die voor iederen Jood, als hij niet helemaal koud is voor zijn geloof, gelden, er ook nog zoo vele en gewichtige belangen zijn, die de Joden in één stadskwartier woonachtig -in ons geval dus: in de Indische Buurt- gemeen hebben. ”
In de krant Rechouwous zal aandacht worden besteed aan alle activiteiten van de vereniging. Bijvoorbeeld over welke cursussen er worden georganiseerd en waar deze plaatsvinden. Maar ook vergaderingen worden aangekondigd en verslagen. Er wordt geschreven over het belang van Joods onderwijs, het naleven van de sabbat en ook de feestdagen (Poerim bijvoorbeeld) worden niet vergeten. Eén van de belangrijkste schrijvers is de rabbijn Philip Coppenhagen. Hij zal meerdere ‘stichtelijke verhalen’ schrijven.
Dertien nummers
De krant heeft helaas geen lang leven gehad. Tussen februari 1926 en het laatste nummer in maart 1928 zijn er negen nummers verschenen. Daarna duurde het tot 1940 voor er opnieuw vier nummers verschijnen.
Het Nieuw Israëlitisch Weekblad (NIW) van 2 februari 1940 maakt melding van dit laatste feit: “Wij ontvingen deze week het eerste nummer van het maandblad der vereniging Rechouwous. Na een inleiding van de redactie, volgen korte bijdragen van Opperrabbijn L. H. Sarlouis, Rabbijn Ph. Coppenhagen, Samuel Verdoner en A. Frank. Genoemde (S)amuel Verdoner was een jonge (en betrokken) Chazzan en godsdienstonderwijzer van de vereniging Rechouwous.
Het verenigingsnieuws en een kinderhoekje completeren den inhoud van dit nieuwe orgaan.”
Blijkbaar is men bij het NIW niet op de hoogte van het feit dat er al eerder nummers zijn verschenen. Overigens zullen er maar vier nummers verschijnen in 1940. De kranten zien er ook totaal anders uit, het lijken meer gestencilde berichten.
Tussen het zevende en het achtste en tussen het achtste en het negende nummer zit telkens een lange periode. Ik vermoed dat het doen uitgeven van een maandblad de financiële mogelijkheden van Rechouwous te boven ging.
In het jaarverslag, gepubliceerd in het negende nummer van maart 1928, staat:
“Ons Maandblad stond wat zwak ter been,
Waar het dit jaar maar eens verscheen.”
Opvallend is de vorm waarin het jaarverslag is geschreven, namelijk in rijm. Het negende nummer is waarschijnlijk alleen maar verschenen dankzij een bijdrage van “Beis Jisroeil” (Joods Ons Huis). Beis Jisroeil maakt zich, net als Rechouwous, zorgen over de bekeringsdrang van het Leger des Heils. Een andere reden was het verzorgen van godsdienstonderwijs aan de joodse kinderen in het Zeeburgerdorp (bron: NIW van 20 juli 1928).
In het februarinummer van 1926 komt rabbijn Coppenhagen aan het woord, ik noemde hem al even. Hij is de geestelijk leider van Rechouwous en dat blijkt ook uit de vele artikelen die ik in het NIW heb gevonden. Na enige tijd wordt hij erevoorzitter. Voor het maandblad ziet hij vooral een opvoedende rol weggelegd. Kennis omtrent ‘ons geloof’ ontbreekt volgens hem bij velen en verdient in zijn ogen een nadere bestudering. Kortom, hij ziet zichzelf als leraar!
Hij schrijft in praktisch alle nummers wel een artikel, ook in die van 1940. Naast zijn schriftelijk bijdragen is hij een geziene gastspreker op de bijeenkomsten van Rechouwous.
Voor en door de leden
Het maandblad wordt gemaakt voor en door de joodse leden van de vereniging. Maar richt zich toch zeker ook op hen die wel joods, maar geen lid zijn. Samuël Vorst, lid van het bestuur, van de propaganda commissie schrijft daarover: “In februari 1926 zijn er meer dan 120 personen lid. De vereniging is begonnen met 30 leden. Een snelle groei zou je zeggen. Klopt, maar: Want wat beduidt een 120 leden bij het groote aantal Joodsche gezinnen in onze buurt?”
Volgens de redactie zijn er: “ongetwijfeld over de vierhonderd familiën in de Indische Buurt.” In de ogen van Samuël Vorst is het ondenkbaar dat zij niet allemaal lid zouden moeten zijn.
Dat is dan ook de rol van het maandblad.
“Het Maandblad, uitgegeven door Rechouwous (Vereeniging ter behartiging der Joodsche belangen voor de Indische Buurtbewoners) – dus Uw Maandblad -, wordt geheel gratis verspreid onder de Joodsche bevolking der Indische Buurt.”
Niet iedereen van joodse afkomst is bekend bij de redactie. Dat blijkt uit de oproep aan die joodse buurtbewoners die het Maandblad nog niet ontvangen. Zij worden opgeroepen hun naam en adres op te geven bij de secretaris van de vereniging.
Het redactieadres is overigens: Zeeburgerdijk 226. Dit is het adres van Hartog de Vries, beheerder van de Joodse Begraafplaats Zeeburg. Ook het adres van Samuël Vorst (Javastraat 134 III) wordt genoemd.
De kop van het Maandblad
De titelpagina van het Maandblad (zie boven) is voorzien van een getekende kop en verdient wel enige aandacht. De vormgever of tekenaar is David Querido. Van beroep is hij huisschilder, maar daarnaast ook een begenadigd tekenaar. David woont tot kort voor het verschijnen van het Maandblad (feb. 1926) in de Molukkenstraat 89.
Dit is ook het huis, de woning, die tussen 1924 en1925 wordt gebruikt als huissynagoge.
David is getrouwd met Celine Orchudesch, de dochter van de vice-voorzitter en medeoprichter van de vereniging: Aron Orchudesch. David en Celine verhuizen in september 1926 naar nummer 99 in de Molukkenstraat.
De tekenaar van de kop heeft volgens de redactie zeer goed verwezen naar het verhaal van de aartsvader Izak (of: Isaak, Isaäc) die zich in het dal Gerar wilde vestigen. Tot driemaal toe vindt hij een rijke bron van levend, opborrelend water. De herders van Gerar die het bezit van de eerste twee bronnen nog betwist hebben, zien nu in dat er sprake is van een Hogere Macht. Izak noemt de bron “Rechouwous”. Rechouwous staat voor: “Ruimte”. “Onze vereniging moet de bron worden, waaruit het levende water te voorschijn komt, het levende water van de Joodsche Leer.”
Weergegeven is ook de naam van de vereniging, in de stralen van de opkomende zon. De stralen die zorgen voor licht en warmte aan allen. Maar de stralen staan ook voor het licht van: “de Joodsche leer” en voor de kennis en betekenis van het Jodendom.
De bron, Rechouwous, in de tekening is de bron waaruit de kenner van het Jodendom: “het water, de leer put die hij overrijkt aan allen, die daarnaar smachten en daarom op de bron Rechouwous afkomen.”
Een familie-vereniging
Rechouwous is met recht een vereniging waar sprake is van onderlinge familieverbanden. Hiervoor noemde ik al David Querido en zijn familieband, via zijn vrouw Celine, met één van de oprichters: Aron Orchudesch.
David en Celine wonen in eerste instantie in bij haar zuster Maria. Maria is getrouwd met Herman Vecht. Het gezin Vecht verhuist in 1927 naar ‘buiten de Indische Buurt’. Misschien is dat de reden dat hij verder geen bestuurlijke functie heeft gehad. Wel heeft hij een enkele keer geadverteerd is het Maandblad.
Een broer van Maria en Celine, Bernard, verlooft zich op 4 september 1926 met Reina de Vries. Reina is de dochter van Hartog de Vries.
David en Celine verhuizen naar de Molukkenstraat 89 als hun zoontje Aron wordt geboren (op 7 april 1926). In dezelfde maand (bron: Maandblad Rechouwous van april 1926) wordt David genoemd als voorzitter van de propagandacommissie.
Andere families die sterk met Rechouwous én met het maandblad vervlochten zijn, zijn de families Italiaander (zowel de mannen als de vrouwen), de familie Turfrijer, de familie Vuisje (ook wel: Vuijsje) en de familie Vorst.
Bronnen:
1/ het Maandblad van Rechouwous (feb, mrt, apr. 1926 + apr. 1940) via: de Bibliotheca Rosenthaliana (Bijzondere Collectie Universiteitsbibliotheek Amsterdam).
2/ diverse nummers van het Nieuw Israëlitisch Weekblad via: Delpher.