Samuel Kops (1918) was het derde kind van Abraham Kops (1882) en Saartje Springer (1885).
Abraham en Sara trouwden op 14 juni 1911 toen Sara reeds 5 maanden zwanger was van haar eerste kind: het werd een meisje Mathilde, geboren op 4 oktober 1911.
Het gezin woonde in de Rapenburgerstraat 34-III. De ouders van Abraham woonden op nummer 36 en de ouders van Sara op het Markenpleintje, m.a.w. bij elkaar om de hoek.
Op 10 juli 1913 werd zoon Leendert geboren en op 10 januari 1918 zoon Samuel.
Abraham was loopknecht bij verschillende firma’s, daarna leerling banketbakker bij Banketbakkerij Van Praag op de Nieuwe Herengracht, waarna hij verder ging in de straathandel tot aan zijn plotselinge overlijden op 20 maart 1921. Zijn vrouw Sara werkte als dienstbode of als werkster bij verschillende particulieren en droeg op die manier bij aan het gezinsinkomen.
Na de dood van haar man stopte ze met werken omdat ze veronderstelde dat ze via allerlei uitkerende instanties meer inkomsten binnen zou krijgen dan via haar eigen werk. Ze kreeg inderdaad steun van het Nederlands Israelietisch Armbestuur, de Vereniging Liefdadigheid naar Vermogen, de Vereniging voor Weduwen en Wezen en van de Raad van Arbeid waarvoor Abraham tot aan zijn dood keurig ‘zegels’ had geplakt.
Toch meende Sara dat ze niet meer voor haar eigen kinderen kon zorgen.
Zoon Leendert (7 jaar) werd na de dood van zijn vader direct in het Joodse Jongensweeshuis geplaatst, dochter Mathilde kreeg eind augustus 1921 een plaatsje in het Meisjesweeshuis aan de Rapenburgerstraat, ze was toen 9 jaar oud.
Kleine Samuel ging aanvankelijk naar een bewaarschooltje maar ging later ook naar Megadlé Jethomiem, het joodse jongensweeshuis aan de Amstel, vermoedelijk nog op zijn 3e jaar.
In het orthodoxe jongens weeshuis werd grote nadruk werd gelegd op een goede (strenge) opvoeding en goede scholing en na zijn afstuderen aan de middelbare school had Samuel aan de directeur van het weeshuis gevraagd om hem te helpen zijn droom te verwezenlijken en te betalen voor de medische studie die hij graag wilde volgen.
Het bestuur van het weeshuis was bijeen gekomen om de kwestie te bespreken en na veel overleg had men ingestemd met de financiering van de studies, op voorwaarde dat Samuel daarna als mentor in het weeshuis zelf aan de slag zou gaan.
Op 20 september 1942, slaagde Samuel Kops voor zijn semi-artsexamen. Hij bleef er wonen en werken en zijn werk werd zeer gewaardeerd. (hetverhaalbewaard.nl).
Om zijn opleiding af te maken had hij nog een paar jaar nodig, maar het mocht niet zo zijn.
Vanaf 27 december 1942 kwam het weeshuis onder toezicht te staan van de Duitse autoriteiten. Drie maanden later, op 5 maart 1943, werd het weeshuis ontruimd.
Op 5 maart 1943 werd het weeshuis omsingeld door de Amsterdamse politie. De leerlingen en het personeel werden verzameld in de grote centrale speeltuin van de instelling. Het was niet mogelijk om te vluchten. Het gerucht dat het weeshuis was omsingeld en dat iedereen zou worden gedeporteerd, verspreidde zich door heel Amsterdam.
Familieleden kwamen al snel om hun kinderen nog voor een laatste keer te zien en afscheid van hun te nemen.
De politie omsingelde de omgeving en wanneer familieleden probeerden de afsluiting binnen te dringen, kwamen leden van de brandweer tussenbeide en verspreidde de menigte met behulp van waterkanonnen.
SS-troepen deelden de leiding van de instelling mee, dat het deportatiebevel alleen betrekking had op de leerlingen.
De directrice van de instelling, mevrouw Saartje Hamburger, haar assistente mevrouw Ella Rebekka Bing en Samuel Kops konden vrijuit gaan en zichzelf redden, maar uit hun eigen vrije wil en uit toewijding voor hun leerlingen, besloten zij om zich bij de weeskinderen te voegen. Zij stelden geen prijs op de hun aangeboden vrijheid en waren niet van plan om de honderd kinderen van de instelling in de steek te laten in hun moeilijkste moment. (Notulenboek Megadle Jethomiem, S.Roet – Stadsarchief Amsterdam).
Sara Hamburger, Ella Bing en Samuel Kops zijn alle drie begin maart 1943 in Sobibor omgebracht. De weeskinderen zijn in verschillende kampen terechtgekomen en vermoord.