Of Betti eigen kinderen had, is op dit moment niet bekend.
Uit de Nederlandse Jurisprudentie 1952 No. 147 blijkt dat R. Weiss wonende in New York (USA) namens hemzelf en Diana Weiss, en Robert Weiss wonende Périgueux (Frankrijk), een vordering van
f 150.000 heeft ingediend tegen Virginie Johanna Sommeling, weduwe van A van Drielen, die ten tijde van de Oorlog woonachtig was in Amsterdam.
Betti was inwonende bij weduwe Sommeling, en bezat een aantal waardevolle juwelen, in de vorm van losse briljanten en briljanten ringen.
Voor haar arrestatie die op 23 Februari 1943 plaatsvond in de woning van Sommeling had Betti met medeweten van Sommeling 4 losse briljanten en 8 á 9 briljanten ringen in een wollen manteltje genaaid. Na de oorlog heeft Sommeling de 4 losse briljanten teruggegeven, en verklaard dat zij het wollen manteltje direct na de arrestatie van Betti had verbrand, en dat ze daarin geen andere juwelen had gevonden.
De waarde van de 4 teruggegeven briljanten werden in een door de politie opgedragen taxatie geschat op f 104.000.
De rechtbank had bewezen verklaard dat Sommeling met de wetenschap van de verborgen juwelen zichzelf als bewaarneemster uit noodzaak had aangemerkt, en omdat voor het vernietigen van het wollen manteltje zoals Sommeling heeft beweert geen enkele dringende reden aanwezig was, de rechtbank oordeelde, dat Sommeling schadeplichtig was tot het geschatte bedrag van de briljanten ringen ter waarde van f 150.000.
Tegen het oordeel van de Rechtbank was Sommeling in beroep gegaan. en uiteindelijk in Cassatie.
De Hoge Raad 29 Februari 1952 verwierp het beroep van Sommeling, en bekrachtigde daarmee het vonnis van de Rechtbank.