Verhaal

Bijzonderheid

Door:

Nederlandse Jurisprudentie 1950 No. 70
Bewindvoerder: N.V. Trust- en Safemaatschappij te 's-Gravenhage
eiseres tegen A. van Dijk te Meppel, gedaagde.

Na de oorlog heeft de bewindvoerder over het vermogen van Dawid Hajda drieduizend gulden die Hajda in bewaring
had gegeven bij A. van Dijk opgevorderd.

A. van Dijk verklaarde dat Hajda al sedert 20 jaar voorafgaande aan de jaren 1941/1942 bij hem als kind aan huis kwam, omstreeks 1941/1942 aan hem heeft gevraagd en geldsom in bewaring te nemen. Hajda is toen overeengekomen met A. van Dijk, dat indien hij na wegvoering door de Duitsers niet mocht terugkeren, van Dijk die drieduizend gulden voor zich mocht behouden doch indien Hajda wel mocht terugkeren, van Dijk die geldsom in haar geheel aan hem zou teruggeven.

De rechtbank oordeelde dat A van Dijk het geld mocht behouden, omdat er hier geen sprake was van een schenking en daardoor een nietige making des doods maar een bewaargeving met geding van tegenprestatie.

De rechtbank was van mening, dat het bewaren van Joodse vermogen een
groot risico inhield voor de bewaarder, omdat de Duitsers daarop strenge
straffen hadden gesteld.