Jacob ( 'Jaapje'?) was met zijn moeder 'Lien' ondergedoken op de Nicolaas Beetsstraat 23, 3 hoog te Amsterdam, bij de weduwe Ramakers en haar drie dochters. Echtgenoot en vader Ramakers was kort daarvoor overleden. Hij kwam uit de horeca en het gezin had vanwege de zaak een tijd in Brussel gewoond. Vader Oostra had een fabriek met stoffen en kleding, en zat tijdens de oorlog ergens anders. Soms bracht hij stof mee voor het gezin Ramakers. De latere mevrouw Zegwaard 'is er na de oorlog in getrouwd'. Hij kwam elke dag bij zijn vrouw en zoontje langs. Dat ging goed tot er onder de Ramakers een NSB-gezin kwam wonen. De onderduikplek werd toen te gevaarlijk geacht, voor zowel Jacob en zijn moeder als voor de Ramakers. Zij begrepen op een gegeven moment dat het gezin Oostra de Holocaust niet had overleefd. Mevrouw Zegwaard-Ramakers bewaarde een foto van Jacob, die ze de laatste jaren in de kamer heeft staan. Vroeger kon ze er niet over praten.
Verhaal