Voorgeschiedenis
Directe aanleiding voor de staking waren de maatregelen tegen de Joden en de rellen tussen de WA (de paramilitaire afdeling van de NSB) en joodse knokploegen in Amsterdam. Al vanaf 1940 werden er maatregelen doorgevoerd om joden uit het openbare leven te verwijderen. Eerst was de Ariërverklaring opgelegd en werden joodse ambtenaren, dus ook leraren en hoogleraren en personeel op universiteiten, ontslagen. In januari 1941 kwam daar de registratie van joden bij, en het verbod om bioscopen te bezoeken. Ook de WA bemoeide zich met het verder uitsluiten van de joden. Vechtpartijen en provocaties waren aan de orde van de dag, en de WA dwong hotels en restaurants om bordjes met de tekst voor joden verboden op te hangen.
Geweld in Amsterdam
Op 8 en 9 februari werd er gevochten op het Rembrandtplein en werd café Alcazar kort en klein geslagen omdat daar joodse artiesten optraden. De Amsterdamse politie mocht niet ingrijpen van de Duitse Ordnungspolizei (ook Grüne Polizei genoemd) want ook Duitse militairen waren hierbij betrokken. Joodse jongens, onder wie vele sporters van sportscholen als Olympia en Maccabi, wilden zichzelf beschermen tegen de gewelddadigheden van de WA en organiseerden zich. Op de avond van 11 februari kwam het op het Waterlooplein tot een grote vechtpartij. Daarbij raakte de 45-jarige WA-man Hendrik Koot zo ernstig verwond dat hij drie dagen later overleed.
IJssalon Koco
Het bleef daarna onrustig in Amsterdam: op 15 februari waren er onlusten op de Dam, en op 19 februari viel een groep van de Duitse Grüne Polizei ijssalon Koco in de Van Woustraat binnen. Deze zaak was in handen van de Duits-joodse vluchtelingen Cahn en Kohn. Iemand richtte een fles ammoniakgas op de Duitse politieagenten, waarop de Grünen schoten losten. De eigenaars werden gearresteerd.
De razzia’s
De Duitsers werden overvallen door deze gewelddadigheden tegen Duitse politie van joodse zijde en Himmler beval tot vergeldingsacties: twee grote razzia’s in de Jodenbuurt op 22 en 23 februari. Daarbij werden jonge joodse mannen opgepakt en naar het Jonas Daniël Meijerplein gesleept waar ze mishandeld en vernederd werden. 427 mannen werden gedeporteerd. De razzia’s vonden overdag plaats en het nieuws daarover verspreidde zich snel.
De staking
De Communistische Partij Nederland – die in 1940 al door de nazi’s verboden was - besloot een algemene staking uit te roepen. Er werd een pamflet met de titel ‘Staakt, staakt, staakt !!!’ gemaakt. In de vroege ochtend van 25 februari werd dit aan de poort van talrijke bedrijven gehangen. Gemeentebedrijven pakten de staking op en toen de trams niet reden was het voor veel Amsterdammers duidelijk: er werd gestaakt. Metaal- en dokwerkers legden het werk neer en mensen gingen de straat op. Ook in delen van Noord-Holland, Utrecht en Hilversum legden een aantal bedrijfstakken het werk neer. In Hilversum namen de arbeiders van de Nederlandse Seintoestellen Fabriek het initiatief.
Het einde van de staking
De staking werd neergeslagen met geweld. Duitse politie- en SS-mannen werden ingezet en gebruikten vuurwapens. Ook kondigden de Duitsers de noodtoestand af. Minsten zeven mensen werden gedood, er vielen 24 gewonden en een aantal stakers werd gevangen genomen. De leiders van de net opgerichte Joodse Raad verzochten de stakende arbeiders weer aan het werk te gaan. Op donderdag 27 februari, halverwege de dag, was de staking voorbij. De (joodse) historicus Jacques Presser schreef na de oorlog dat de staking voor veel Joden ‘’een van de machtigste ervaringen van hun leven” was geweest, omdat de Nederlanders zich zo solidair toonden met hen.
Dokwerker
De omgeving van het Jonas Daniël Meijerplein werd onmiddellijk een plek om de staking te gedenken. In 1946 vond de eerste herdenking plaats. Vanaf 1952 gebeurt dat bij het monument De Dokwerker. Het beeld van een stevige, onverzettelijke arbeider is gemaakt door Mari Andriessen. Tot op de dag van vandaag wordt daar jaarlijks de staking herdacht.