Meyer de Hond was leerling aan het Nederlands-Israëlitisch Seminarium, waar hij het zogenoemde magied-examen aflegde. Aan de Universiteit van Amsterdam behaalde hij het kandidaatsexamen in de klassieke letteren. Met de rector van het Seminarium, opperrabbijn J.H. Dünner, stond hij op gespannen voet. Voor het morenoe-examen, dat toegang geeft tot de loopbaan van rabbijn, was hij gezakt. Door zijn aanhangers werd dit beschouwd als een oneerlijke daad van de examencommissie, die volgens hen onder invloed stonden van opperrabbijn Dünner. De aanhangers zamelden geld in om De Hond in Duitsland te laten studeren. Hoewel opperrabbijn Dünner weigerde hem een bewijs van goed godsdienstig en zedelijk gedrag te geven, werd hij toch als leerling aangenomen aan het beroemde rabbijnenseminarium in Berlijn, waar hij in 1911 slaagde voor het rabbijnen-examen. In 1913 promoveerde De Hond in Würzburg tot doctor in de letteren en filosofie op het onderwerp 'Beiträge zur Erklärung der Elhidr-legende und von Koran, Sure 1859 ff'.
Zijn terugkeer naar Nederland werd een triomftocht, maar opperrabbijn Dünner weigerde, op formele gronden, zijn morenoe-titel te erkennen: Nederlanders konden alleen tot rabbijn worden benoemd als ze in Nederland het examen hadden afgelegd. Zo werd Meyer de Hond wel rebbe, maar geen rabbijn. Hij hield zich veel met de joodse jeugd bezig. Hij gaf tal van cursussen. Tevens was hij de aanvoerder en ere-voorzitter van de toneelvereniging ’Betsalel‘. In 1913 werd ’Jong-Betsalel‘ opgericht met als doel kinderen die van de lagere school kwamen op te vangen. Voor deze vereniging leidde De Hond een school voor herhalingsonderwijs.
De Hond redigeerde de ’Joodsche Jeugdkrant‘. Hij schreef een groot aantal novellen, de zogenoemde 'Kiekjes', waarin hij het leven van de arme joden in Amsterdam beschreef. Ook gaf hij de aanstoot tot de oprichting van de Joodse Invalide
In 1942, bij zijn zestigste verjaardag, verleende de toenmalige opperrabbijn Sarlouis hem de morenoe-titel honoris causa.
Meyer de Hond was getrouwd. Hij is met vrouw en kinderen vanuit Westerbork op transport gesteld naar Auschwitz. Van rabbijn De Hond is onder meer bewaard een briefkaart uit Westerbork, gedateerd 9 juli 1943, waarin hij de aangeschrevene bedankt voor een ontvangen brief en waarin hij vraagt of het mogelijk is een pakje te sturen. Meyer de Hond ondertekent de kaart met 'Je Rebbe'.
//Joods Historisch Museum, Documentenverzameling, inv.nr 1011
M.H. Gans, Memorboek. Platenatlas van het leven der joden in Nederland van de middeleeuwen tot 1940 (6e bijgewerkte druk; Baarn 1988) 588, 590-592 Het Joodsche Weekblad, 4 september 1942//
Verhaal