Mozes van Kolm, beter bekend als Max, was een zoon van Abraham van Kolm en Grietje Bouwman. Abraham is diamantslijper, het vak dat Max ook leert. Later wordt Max echter vertegenwoordiger in papier en heeft hij ook nog gewerkt als kledingperser. In 1933 trouwt hij met een niet-joodse vrouw. Enige tijd na het uitbreken van de oorlog besluit hij echter om toch onder te duiken. Zijn schuilplaats wordt per toeval ontdekt en in februari 1944 wordt Max gearresteerd. Hij komt eerst in de strafgevangenis Scheveningen terecht, waar hij vijf weken blijft. Op 1 april 1944 komt hij aan in kamp Westerbork, waar hij aan het werk moet. In verband met zijn Ischias (rugpijn) krijgt hij (zittend) werk toegewezen in een batterijsloperij. In brieven aan zijn vrouw schrijft hij dat hij elke dag om zes uur op moet en van zeven tot zeven werkt. In de vijf maanden dat Max in Westerbork verblijft, correspondeert hij verschillende malen met zijn vrouw, die hem vertelt dat zij zwanger is. Op 3 september 1944 wordt hij op het laatste transport vanuit Westerbork naar Auschwitz gedeporteerd. Na weer een gevangenschap van enkele maanden wordt hij op de zogenaamde dodenmars gestuurd, waar gevangenen uit Auschwitz enorme afstanden te voet moesten afleggen midden in de winter. Omdat hij slecht te been is, bezwijkt hij tijdens de mars. Zijn kind heeft hij nooit gekend, want het wordt enkele maanden voor zijn dood geboren.
Toevoeging van een bezoeker van de website
Biografie