De familie Israels waren veehandelaren. Roosje en haar broer Jonas Israels leefden strikt volgens de joodse wetten. Op de sjabbat schakelden zij een niet-joods dienstmeisje in om voor hun het fornuis aan te steken, zodat eten kon worden gekookt.
Op 26 november 1942 ontving de burgemeester van Zuidhorn een telegram met het bevel alle joden in Zuidhorn te arresteren. Het voornemen was om hen op 28 november via het Hoofdstation in Groningen naar Westerbork te vervoeren. De burgemeester voerde het bevel echter niet uit maar zocht contact met iemand van het verzet. Roosje Israels sloeg het aanbod om onder te duiken echter af omdat zij geen slecht geweten had en nooit iemand kwaad gedaan had.
Begin maart 1943 ontving Roosje Israels de aanzegging van de groepscommandant van de Marechaussee in Zuid-horn, dat zij zich gereed moest maken voor vertrek uit haar woonplaats. Op 9 maart, 's avonds om half zeven, bracht een ambulance Roosje Israels en haar broer Jonas Israels naar Groningen. In Groningen werden zij opgenomen in het Israelitisch oudeliedengesticht Beth Zekeiniem gevestigd aan de Schoolholm. Op 11 maart werden Roosje Israels en haar broer naar Westerbork gebracht tesamen met nog 88 andere Groningers.
Van dit huishouden is ook een JOKOS-dossier (nummer 37728) aanwezig op het Gemeentearchief van Amsterdam. Voor inzage is toestemming nodig van de stichting Joods Maatschappelijk Werk.