Biografie

Over Hirsch van de Kar

Hirsch van de Kar was een zoon van Emanuel Salomon van de Kar en Rebecca Joseph Vragtedrager. Hij was op 7 Mei 1902 in Amsterdam getrouwd met de niet-joodse vrouw Maria Catharina Vesters. Zij is op 6 november 1942 in Bloemendaal overleden. Het echtpaar kreeg twee kinderen, die de oorlog hebben overleefd.
Stadsarchief Amsterdam, archiefkaart Hirsch van de Kar en een toevoeging van een bezoeker van de website.

Een kleinkind herinnert zich Hirsch van de Kar:

“Mijn opa is een bepalende factor voor mijn leven geweest. Een kleine man, altijd tot in de puntjes verzorgd, schoenen glimmend gepoetst, glad geschoren wangen én schedel. Ja, toen zag je niet zo vaak als in deze tijd kaal geschoren glimmende schedels.

Ik ken hem alleen zonder gebit. In een vlaag van ‘investeren in de toekomst’ heeft hij ooit samen met zijn toekomstige bruid alle kiezen en tanden laten trekken. Dan was je immers voor het leven gevrijwaard van kiespijn en bijbehorende tandartskosten.

Zijn trots was dat hij bij ‘het vak’ was: de diamantindustrie. Hirsch van de Kar was gespecialiseerd diamantklover. In de goeie tijd had hij 4 jongens, die aan 4 molens voor hem slepen.

Opa had één kind en één kleinkind. Mij noemde hij de appel van zijn oog, mijn vader was zijn ‘Mannie’. Hij leerde mij wandelen, was apetrots dat ik het rondje Kalkmarkt- Oude Schans met hem haalde. Even trots was hij dat ik de namen kende van alle straten die je van uit het keukenraam kon zien: de Oude Waal, de Kromme Waal, de Rechtboomsloot en de Binnenkant.

Ons gezinnetje was naar Amstelveen verhuisd. Opa paste op me, als Mammie naar de markt ging of op een ander manier in het ouwe centrum moest zijn. Ik was minstens voor twee dagdelen per week bij hem. Opoe lag ziek in de bedstee, in de alkoof. Het enige wat ik me van haar herinner is dat ze af en toe riep dat opa mij een banaan moest geven. Toen is ze overleden. Ik heb haar aandachtig samen met opa bekeken, de eerste dode die ik zag. Ik heb er geen vreemde of nare herinneringen aan overgehouden. Wel dat opa huilde. Het was in het begin van de oorlog, ik was 12.

Toen de lagere school leeftijd aanbrak bleven de maandag- en de vrijdagavond vaste pelgrimsreizen naar Amsterdam. Maandagavond leerde opa mij dammen en kaarten. Ik won bijna altijd. Pas veel later begreep ik dat dat nep was. Maar opa's enthousiasme over mijn prestaties hebben vast de basis gelegd voor het, misschien onterechte zelfvertrouwen dat mij nooit in de steek heeft gelaten.
De vrijdagavond was nog feestelijker. Het hele huis rook naar kippensoep. Opa was moe van de boodschappen die hij had moeten doen. Na de kippensoep gingen we naar de voorkamer, daar lag het theekleed op tafel met schaaltjes geraspte chocola, geraspte kokosnoot en gemalen pinda's. Opa noemde ze hardnekkig 'cocernoot' en 'kersausies'. En dan was het nasjen bij opa Kar.

In 1941 begreep ik dat al deze fijne jeugdherinneringen zich afspeelden in de Amsterdamse jodenbuurt. Opa had geen diamanttrots meer, hij droeg een ster. Het ogenblik dat ik tijdens het verjaardagsfeestje bij mijn vriendinnetje hoorde dat opa bij een razzia 'opgehaald' was is het verschrikkelijkste moment van mijn leven gebleven. Van hem rest één briefje: "Dag lieve kinderen we zijn op weg van Westerbork naar Theresiënstadt". En een tweede van het Rode Kruis: "Hirsch van de Kar is gestorven in Sobibor". Beide briefjes zijn gedateerd. Er liggen 6 dagen tussen beide data".
Toevoeging van een bezoeker van de website