Joseph Kersse uit Gent kwam plm. 1917 (tijdens de 1e. Wereldoorlog) in het leven van Cato Cohen. Joseph was geïnterneerd in de kazerne in Assen (Johan Willem Friso kazerne). Hij zag Cato elke dag langsfietsen als ze naar haar werk ging in Smilde en heeft haar eens aangesproken en gevraagd of ze met hem uit wilde.
Joseph was een mooie, maar zeer jaloerse Belg, die een concurrent in de liefde eens nagezeten heeft in Assen aan de Vaart. Deze persoon vloog een schip op in zijn angst. Kersse kreeg hem te pakken en als de schipper niet tussenbeiden was gekomen, had hij niet meer geleefd.
.
Toen zijn jaloezie hem weer eens parten ging spelen, kneep hij er tussenuit met zijn boezemvriend en nog twee andere Belgen. Bij Maastricht de grens over door bezet België, waar twee werden neergeknald. Joseph en Alphonse wisten de haven van Oostende te bereiken, kwamen via een vissersboot in Dover aan en moesten gelijk weer naar Calais om weer te vechten. Hij schreef Cato dat hij weer aan de strijd zou deelnemen en dat hij omgaand een brief verwachtte. Die kwam, met de mededeling dat ze er niets meer in zag en vrij wilde zijn. Hij schreef een brief met daarin een gedicht “La Vase Brisee” dat eindigde in ’t Hollands: ”raak hem niet meer aan, hij is finaal gebroken”. Toen is hij uit de loopgraven geklommen, nam een sigaret, streek een lucifer aan en direct werd hij weer aan de benen naar beneden getrokken, want de Duitse kogels vlogen ze om de oren. Elke Belgische geïnterneerde had in Holland een zgn. oorlogsmoeder. Die van Kersse was de vrouw van een militaire arts. Daar had hij z’n nood geklaagd en ze liet Cato komen. Heeft op haar ingepraat, tot Cato beloofde Joseph weer te schrijven. Die dolgelukkig, beloofde haar na de oorlog te zullen halen. Die oorlog eindigde op 11 november 1918. Niets gehoord van Joseph. Cato kreeg kennis aan Hillebrand Kostering, opzichter bij gemeentewerken. Al snel werd er verloofd, het kwam in februari 1919 zelfs tot een ondertrouw.
In maart 1919 stond Bernhart met enkele kennissen te praten, toen iemand de handen voor zijn ogen deed en zei: “papa, raad’ne keer wie ik ben”.
Bernhart hoefde niet te raden en omarmde hem en zei “god, mien jong, ik ben bliede da’j d’r heelhuuds bint uutkom’n”. Op de vraag van Joseph waar zijn Cato was, zei Bernhart “blief jij nog ev’n buut’n dan zal ik Cato zachies veurberied’n.”
Bernhart naar binnen waar Cato met Hillebrand zat. Bernhart zei: “Kind, To, er staat iemand buut’n die terugkomen is”.
Cato verbleekte en zij zei toen tegen Hillebrand : “dat is Joseph” en “ik kan hem niet laten gaan en “t is beter dat jij gaat”. Nebbisj, die is toen gaan stotteren en is er nooit meer vanaf gekomen.
In mei 1919 werd er al getrouwd in Assen. Toen de kwestie: Gent. Nee, zei To, ik kan niet zo ver van mama en papa vandaan. Zij weer voor de klas in Smilde, hij als huisman. In het dorpshuis leerde hij de jongens tapdansen. Na een half jaar had hij er schoon genoeg van, stelde zich in verbinding met architectenbureau van Driessen en Clocke aan de Coupure te Gent waar hij al had gewerkt. En waar hij tot zijn vreugde weer kon komen. Toen werd To voor het blok gezet: mee naar Gent of alleen (zwanger van Rosa) in Smilde te blijven. Met lood in de schoenen ging ze uiteindelijk mee. Ze kwamen bij zijn mama in huis, waar ook zijn zus Maria nog woonde.
Toen Rosa al was geboren, kwam hij plots zijn dienstmakker Alphonse van Gansbeke op de Koornmarkt tegen. “He, Sjeef hebt gij nog wel eens wat gehoord van Tooske uit Holland?” Waarop het jaloerse menneke zei: “nooit meer wat van gehoord. Laten we maar een pint pakken.“
Geen maand later wandelde Cato met haar baby in de wagen en zag aan de overkant van de Veldstraat Alphonse lopen. Ze riep hem en hij stond met open mond haar ongelovig aan te kijken.”Tooske, hoe kom de gij in Gent.”zei hij. Haar antwoord was dat zij sinds mei 1919 met Joseph was getrouwd. “Met Sjeef, hoe kan dat. Sjeef zei me dat hij nooit meer iets van je gehoord had”. Nou, het bewijs was in de kinderwagen aanwezig.
Het heeft wel gedaverd in huize Kersse die avond. Temeer, omdat Alphonse in Assen vaak met Joseph meeging naar de Paul Krugerstraat. Alphonse was verzot op Frouk, maar die moest niets van hem weten.
Joseph is in 1923 (toen Cato zwanger was van haar tweede kind) gestorven aan een longaandoening, die hij tijdens de oorlog had opgelopen. Toen het sein “veilig” te vroeg werd gegeven, kroop hij net als vele anderen uit de loopgraven. Hij deed zijn gasmasker af waardoor hij gifgassen in zijn longen kreeg.
Hij werd in Gent begraven op het “militaire veld van eer”. Cato heeft een tijd als oorlogsweduwe in het zwart gelopen.