Verhaal

Henderina Cohen, haar ex-man Jozeph Wolff en zijn zuster Frederika

Jozeph Wolff werd op 31 januari 1878 in Meppel geboren als zoon van Jacob Wolff en Judik van Buuren. Hij kwam uit een groot gezin, want het echtpaar kreeg acht kinderen. Naast Jozeph waren dat David, Sophia, Frederika, Semmie, Mauritz, Maria en Eduard. Slechts Jozeph en zijn zusje Frederika (eveneens in Meppel geboren, op 15 januari 1880) bleven Meppel trouw.

Frederika, van beroep hulp in de huishouding, zou nooit trouwen. Nadat ze Meppel had verlaten om elders een werkkring te gaan zoeken, kwam ze niet lang voor de Tweede Wereldoorlog weer in Meppel wonen; eerst op Wilhelminastraat 29 en later op Weerdstraat 27. Bekend is dat zij tijdens de mobilisatie aardappelen voor de Nederlandse soldaten schilde. Ze verrichtte haar werkzaamheden nog tot 10 mei, de dag dat de Nederlandse militairen Meppel verlieten. Nadat de Duitsers het roer hadden overgenomen, werd van haar diensten geen gebruik meer gemaakt. Op 11 december 1941 vertrok ze naar Nijmegen. Daarna is ze enige tijd huishoudster geweest bij de familie Peper in Amersfoort. Ze woonde bij hen in huis aan de Regentesselaan nummer 22. Ze overleed op 8 januari 1943 in het Nederlands Israelitisch Ziekenhuis (N.I.Z.) aan de Keizersgracht 104-114 in Amsterdam en werd op 12 januari van dat jaar in Diemen begraven. Onduidelijk is of ze in het N.I.Z. werkte of opgenomen was.

Jozeph trouwde in 1917 met Henderina (ook wel geschreven als Hinderina) Cohen. Henderina was een dochter van Simon Joseph Cohen en Roosje van de Rhoer. Zij had drie broers en één zuster: Joseph, Julius, Jacob Simon en Johanna. 
Een jaar later werd het enige kind van Joseph en Henderina geboren: Wolf. Het jongetje kwam levenloos ter wereld. Enige jaren later ging het echtpaar uit elkaar: Jozeph ging eerst in de Woldstraat wonen, in 1933 in de Willem Barentzstraat, vervolgens in de 1e Hoofdstraat en in 1941 vertrok hij naar het Oosteinde, waar hij een bovenwoning betrok en ook zijn beroep als kleermaker uitoefende.

Henderina betrok een woning aan de Keizersgracht. Eerst alleen, later woonde haar neef Phillipus van de Rhoer bij haar in huis.
 Jozeph woonde aan het begin van de Tweede Wereldoorlog in de 1e Hoofdstraat 19, boven ‘t Bloemenhuis van Carel Koenders. Daar gebeurde iets verschrikkelijks. Mevrouw Tini Vos weet zich dat nog haarfijn te herinneren:

Mijn moeder was huishoudster bij de heer Wolff, die op zichzelf woonde. Op een ochtend ging zij naar hem toe om te werken en ontdekte dat de deur nog op slot was. Ook bellen leverde niets op. Gelukkig had mevrouw Koenders, de benedenbuurvrouw en eigenares van het pand, een sleutel. Ze deed de deur open en samen gingen ze naar boven. Daar ontdekten ze tot hun schrik dat de heer Wolff zich had opgehangen. Hij was nog niet dood en mevrouw Koenders – gepokt en gemazeld bij het Rode Kruis – kon eerste hulp verlenen. Ondertussen werd de politie gewaarschuwd en werden voorbereidingen getroffen om de heer Wolff naar het ziekenhuis te brengen. Daar kon men zijn leven redden. Maar voor hoe lang, de afloop weten we inmiddels.


Jozeph Wolff had blijkbaar niet al te veel vertrouwen in de toekomst en besloot er reeds aan het begin van de oorlog een eind aan te maken. Helaas voor hem mislukte die actie en zo kon het gebeuren dat hij op 31 juli 1942 moest vertrekken naar het werkkamp in Vledder. De tragiek van dit gebeuren weerspiegelt zich misschien wel het beste in de brief die de hoofdinspecteur van politie in opdracht van de burgemeester van Meppel naar de Zentralstelle für jüdische Auswanderung in Amsterdam stuurde:



Anbei habe ich die Ehre Ihnen zugehen zu lassen, die Schlüssel van dem Wohnhaus von der Jude Jozeph Wolff, geboren am 31 Januar 1878, von beruf Schneider, wohnhaft in Meppel, Oosteinde 12b, welche am Freitag 31 Juli 1942 abgereist ist in das Arbeitslager Kamp Vledder bij Vledder.
Das Haus ist imfolge Ihres telephonisches Versuch von die Gemeindepolizei in Meppel versiegelt worden.


De voordeur van het woonhuis van de alleenwonende Jozeph Wolff werd letterlijk en figuurlijk achter hem op slot gedaan. Jozeph zou zijn huis nooit meer terugzien: hij werd vanuit Vledder naar Westerbork getransporteerd en vandaar naar Auschwitz. Hij overleed daar op 19 oktober 1942, 64 jaar oud.

Zijn ex-vrouw Henderina Cohen verbleef langer in Meppel, maar de reden was niet zo leuk. Toen de Meppeler joden op 3 oktober werden opgehaald, lag de inmiddels 61-jarige Henderina in het ziekenhuis. Op een Fragenbogen zur Judenerfassung die eind 1942 werd opgemaakt om alle toen nog in Meppel verblijvende joden te registreren staat als reden het volgende: ‘Betrokkene is lijdende aan kanker en mocht met toestemming van de Sicherheitspolizei te Assen in Meppel verblijven. Zij wordt thans in het Ziekenhuis te Meppel verpleegd.’
Henderina bleef dus in Meppel toen de meeste andere joden gedeporteerd waren. Dat zal een bijzonder moeilijke en onzekere tijd voor haar zijn geweest. Zeker in aanmerking nemende dat ze niet thuis, maar in het ziekenhuis verbleef. Steeds weer zal ze zich hebben afgevraagd: wanneer komen ze mij halen. Het antwoord kwam op 10 april 1943. Toen werd er een verblijfsverbod uitgevaardigd voor joden in de provincies Groningen, Friesland, Drenthe, Overijssel, Gelderland, Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. Uiteraard volgden de nodige richtlijnen over wie wel en vooral wie niet onder de verordening viel. Duidelijk was wel dat de doodzieke Henderina niet onder de uitzonderingen viel. In maart 1943 werd ze uit het ziekenhuis aan de Hoogeveenseweg opgehaald en naar Westerbork gebracht. De gemeente Westerbork zorgde voor de administratieve afwikkeling en verklaarde op 26 maart aan de Rijksinspectie voor de Bevolkingsregisters dat Henderina Cohen op 17 maart via Westerbork naar het buitenland was afgereisd. 
Een wel erg eufemistische opmerking om op zo te verhullen dat een doodzieke mevrouw Cohen tezamen met 963 andere joden naar Sobibor was weggevoerd. Op het laatste moment was zij aan een transport toegevoegd (als ‘Nachtrag zum normalen Transport’). Haar laatste reis op 62-jarige leeftijd.