Dit is mijn verhaal, als dochter van twee Holocaust-overlevenden.
Mijn verhaal, trotse dochter van Holocaust overlevenden
Mijn oma heette Lea van Coeverden.
En zo heet ik ook.
Ik ben naar haar vernoemd.
Ze is maar 56 jaar geworden.
Ik ben in 1954 geboren.
9 jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog.
Dus ik ben nu 62 jaar.
Het was niet de bedoeling dat ik geboren zou worden.
Als het aan Hitler had gelegen.
Dan had hij er voor gezorgd dat mijn ouders vermoord zouden zijn.
Mijn vader en moeder waren Joods.
Dus dat ben ik ook.
Ze zijn in 2008 overleden.
Mijn vader verloor bijna zijn hele familie in de oorlog.
125 mensen.
Ooms, tantes, neven, nichtjes, en zijn ouders.
Mijn moeder was in Duitsland geboren.
Daar begon de oorlog al in 1933 toen Hitler aan de macht kwam.
Omdat mijn moeder Joods was mocht ze toen ze 11 jaar was al niet meer naar school. En niet naar het zwembad of de speeltuin.
Ze bleef bij haar ouders in Keulen.
Tot de Kristallnacht in de nacht van 9 op 10 november 1938.
Duitsers sloegen bij zoveel mogelijk Joodse gezinnen de ruiten stuk en namen mee wat ze mee konden nemen. Wat ze niet mee konden nemen sloegen ze stuk. De parkiet hebben ze in de kooi onder de keukentafel gezet…
Ik heb nu als familie alleen nog maar een broer, en twee kinderen.
Geen ooms, tantes, neefjes en nichtjes.
Mijn vader overleefde de oorlog dankzij bijzondere mensen.
De familie Weide uit Meppel.
Ik heb ze vaak ontmoet, zij waren de familie die ik niet had.
Mensen die het vanzelfsprekend vonden om mensen die in doodsnood waren een thuis te bieden.
Er zijn veel families Weide geweest.
Lieve mensen die er voor zorgen dat niet alle Joden werden vermoord.
Maar toch niet genoeg.
Want er zijn 102.000 Nederlandse Joden vermoord.
Kun je je voorstellen hoeveel mensen dat zijn?
Dat zijn voetbalvelden vol. Mannen, vrouwen, jongens, meisjes, kinderen, baby’s.
Alles moesten ze achterlaten.
Hun speelgoed.
Hun kleren.
Hun huis.
Hun spullen.
Hun babyfoto’s.
Hun knuffels.
Hun vrienden.
Daar kun je je toch niets bij voorstellen.
Kun je je voorstellen dat er nu iemand de klas inkomt die zegt dat je over een half uur klaar moet staan met een tasje met daarin een onderbroek en een tandenborstel?
Dat mijn vader en moeder het hebben overleefd is een wonder.
Ze kenden elkaar nog niet toen de oorlog begon.
Ze hebben elkaar in 1952 ontmoet en zijn in 1953 getrouwd.
Ze waren heel erg gelukkig met elkaar.
Ze zaten en liepen altijd hand in hand.
Ook toen ze al oud waren.
Mijn moeder kon na de oorlog niet praten over wat ze mee heeft gemaakt.
Dat was te erg.
Ik weet pas sinds kort wat er in haar leven gebeurd is.
Omdat ik daar brieven over heb gevonden.
Ze vonden het belangrijker om er een mooi en gelukkig leven van te maken.
En dat konden ze alleen maar door vooruit te kijken en het deurtje naar het verleden een beetje dicht te doen.
Mijn vader schreef wel en vertelde zijn verhaal op scholen.
Dat was zijn manier om er mee om te gaan.
Een stuk vaderlandse geschiedenis.
Want dat schreven de mensen die zich vijf jaar hebben moeten verstoppen.
Die zijn opgepakt in concentratiekampen en daar zijn vermoord.
Niet omdat ze iets verkeerds hadden gedaan.
Maar omdat ze Joods waren.
Mijn vader was een deel van deze geschiedenis.
Mijn vader heette Louis, ze noemden hem Lou, en hij werd op 26 maart 1923 in Amsterdam geboren.
Hij zat in Amsterdam op de Joodse middelbare school.
Maar die school werd in 1938 gesloten.
Want Joodse kinderen mochten niet meer naar school.
Hij werkte als journalist bij het Algemeen Dagblad.
Toen hij was gestopt met werken besloot hij zijn oorlogsverhaal te gaan vertellen.
Het verhaal over een stukje van zijn leven.
Het abnormale leven waar wij ons niet zoveel van kunnen voorstellen.
Want als je 14, 15 jaar bent, dan wil je voetballen.
Spelen met je vrienden.
Op vakantie gaan.
Fietsen.
Kun je je voorstellen wat het betekent als je op die leeftijd niet meer naar school mag, ook al wil je nog zo graag.
Omdat je Joods bent?
Mijn vader ging naar scholen zoals deze om zijn oorlogsverhaal te vertellen.
Ik wist dat niet, hij sprak daar niet over.
Toen hij dood was en ik moest gaan opruimen vond ik het verhaal dat hij vertelde aan jongeren zoals jullie.
Ik heb het heel lang laten liggen.
Ik durfde niet zo goed, ik vond het te moeilijk omdat ik erg veel last heb gehad van de oorlog. Terwijl ik die natuurlijk niet zelf had meegemaakt.
Maar ik voelde dat er in het leven van mijn vader en moeder iets heel ergs was gebeurd.
Zo erg dat ze er niet over konden praten.
In het Jodendom is het belangrijk om verhalen te vertellen.
Van generatie op generatie.
Doorgeven van familiegeschiedenis.
Dat deed mijn vader tot zijn 80e.
Het is zijn verhaal dat ik ga vertellen.
Ik gebruik dus dat wat hij heeft opgeschreven.
En omdat er thuis niet over die vreselijke tijd werd gesproken leerde ik door dit verhaal mijn vader en alles wat er gebeurd is beter kennen.
Hij was een superlieve papa, hij was een grapjespapa, heel vrolijk en heel lief, en ik mis hem heel erg.
VERHAAL VAN LOUIS JUDA VAN COEVERDEN, GEBOREN 26 MAART 1923.
“De reden waarom ik hier ben is om jullie iets te vertellen over een stukje van de onze geschiedenis die ik zelf heb meegemaakt.
Daar is in veel boeken over geschreven en misschien zullen jullie die later nog wel eens lezen. Het is een heel belangrijk stukje vaderlandse geschiedenis omdat dit nog nooit eerder in Nederland en in die omgeving is gebeurd, namelijk de vervolging en onderdrukking van onschuldige mensen - kinderen zoals jullie, ouderen zoals jullie vader en moeder, opa’s en oma’s en zelfs baby’s.
Ze werden vervolgd alleen maar omdat zij Joden waren, niet omdat ze iets verkeerds hadden gedaan. De vervolging van onschuldige mensen is begonnen in de jaren dertig, ongeveer 1930, in Duitsland. Daar kwam een man aan het hoofd van het land, Hitler, die had gezegd dat de Joden de schuld van alles waren.
Hij was in staat om het volk met zijn geschreeuw maar ook met dreigementen op te zwepen.
Zo werden in die jaren in Duitsland Joodse winkels geplunderd, kerkgebouwen, synagoges in brand gestoken en mensen opgepakt.
Wij in Nederland geloofden dat niet, zelfs niet toen de kranten er over schreven.
Wij dachten: zoiets kan in Nederland waar wij honderden jaren lang hebben gewoond en gewerkt, waar wij op school zijn geweest, niet gebeuren. De regering zou zoiets nooit toestaan, laat staan de koningin.
Wij geloofden het allemaal niet, wij dachten het zal wel overdreven zijn, zelfs niet toen mensen die waren vervolgd naar Nederland waren gevlucht en hun verhalen vertelden.
Joden mochten op een gegeven moment een heleboel dingen niet. Ik zal een paar opnoemen: Joden mochten niet meer op de banken in de parken zitten, ze mochten geen lid blijven van een vereniging, de fietsen moesten worden ingeleverd, en ook zilver of goud dat de mensen bezaten en zelf producten van koper, ze mochten niet meer in de bioscoop komen, niet meer in de zwembaden, niet meer op de sportvelden, niet meer in hotels of restaurants, niet meer in de bus of tram en ook niet in de trein. Als je dringend op reis moest dan moest je een speciale vergunning halen, je mocht ook niet meer naar het strand.
Iedereen kon je herkennen als Jood, want iedereen moest een soort paspoort bij zich hebben, een persoonsbewijs waarop bij ons met dikke en onuitwisbare inkt een grote letter J was gestempeld. Maar dat niet alleen, je moest overal en altijd op je kleren een gele lap laten naaien in de vorm van een ster met het woord Jood er in. En daarmee was je vogelvrij verklaard.
Het begrip vogelvrij betekent niet zo vrij als een vogeltje, maar net zo kwetsbaar als een vogel die door iedereen kon worden neergeschoten. En dat gebeurde.
Nadat ik een keer opgepakt was door de Nederlandse politie omdat ik mijn ster niet droeg en in een cel de nacht moest doorbrengen kwam ik in huis bij een oom en tante. De oom werd later opgepakt en in kamp Westerbork opgesloten.
Ook ik kreeg een oproep om naar het kamp te gaan maar dankzij de hulp van een dokter kon ik zes weken opgenomen worden in een ziekenhuis in Haarlem. Zogenaamd als niet-Joods. Volgens de dokter had ik een maagzweer en moest daarom zo lang in het ziekenhuis blijven. Maar ik had helemaal niets, het was een smoes om mijn leven te redden.”
Ik kreeg in 2004 een email van mijn vader naar aanleiding van een artikel over het voormalig Joods ziekenhuis in Haarlem. Daarin schrijft hij:
“Ik heb in het Joles Ziekenhuis in Haarlem gelegen met een zogenaamde maagzweer, om uitstel te krijgen van transport naar het concentratiekamp Mauthausen. Dat uitstel werd benut om een onderduikplaats voor me te zoeken. Op een dag waarop alles zorgvuldig was voorbereid werd ik door de hoofdzuster naar de badkamer gebracht waar mijn kleren al klaar lagen. De deur werd afgesloten. direct na het bezoekuur werd de deur geopend en liep ik met het bezoek naar buiten naar een eerste onderduikadres. Toen het donker was ging ik naar het daar dichtbij gelegen eerste echte onderduikadres”.
“Na die zes weken gebeurde er van alles tegelijk. Dankzij een contact met de illegaliteit, de ondergrondse werkers die tegen de Duitsers waren, kon mijn oom op zekere dag ontsnappen uit kamp Westerbork. Hij verstopte zich een dag en een nacht in een sloot.
Hij werd ‘s avonds toen het heel donker was door illegale werkers opgewacht en naar de boerderij van de ouders van die jongen in Meppel gebracht. Diezelfde dag sloot mijn tante het huis in Haarlem af. Ze liet alles achter en vertrok naar Meppel. Diezelfde dag, ik lag nog in het ziekenhuis, liep ik gewoon met het bezoek mee
‘s middags naar buiten, het ziekenhuis uit. Via een schoolvriend kwam ik diezelfde avond op mijn onderduikadres aan. Het enige dat ik bij me had waren de kleren die ik aanhad. Zo begon de vreemdste tijd van mijn leven, een tijd als onderduiker, als iemand die gevlucht was en die eigenlijk officieel niet meer bestond.”
“Ik kan niet praten over mijn familie, dat is te moeilijk voor me. Alleen nog dit: mijn vader zat in Nederlands-Indië waar hij het concentratiekamp van de Japanners heeft overleefd. Mijn moeder is in Amsterdam opgepakt, via de Amsterdamse Schouwburg, waar de meeste Joden naartoe werden gebracht is ze naar een concentratiekamp in Polen gebracht, Auschwitz, waar ze op 7 september 1942 werd vermoord.”
“Ik herinner mijn aankomst in Meppel nog als de dag van gisteren. Het was prachtig weer. Ik was nog nooit in Meppel geweest en moest naar het adres waar ik wist dat mijn oom en tante zaten. Aan de overkant van het station stond een man met een fiets. Ik ben maar op goed geluk op hem afgestapt en vroeg de weg naar de Mallegatsgracht waar de bewuste boerderij was.
Hij wees mij die weg maar met een grote omweg want de man was iemand van het verzet. Hij vertrouwde de zaak niet, fietste zo snel mogelijk naar de boerderij om daar te waarschuwen dat er iemand met de trein was aangekomen die naar het onderduikadres had gevraagd.
Toen ik daar eindelijk aankwam werd ik door de boerenvrouw heel scherp ondervraagd. Pas na lange tijd ging ze mij vertrouwen en zo kwam ik bij mijn oom en tante. Die zaten in die boerderij in een schuilplaats, een grote kamer, een gang en een wc. Van buiten zag je niet dat de kamer bij de boerderij hoorde en dat heeft ons het leven gered.
De boerenfamilie nam ons drieën in huis, zonder dat wij een cent bezaten.
Zij deden dat uit overtuiging. Dat je een mens in nood niet in de steek laat.
Ook als hij geen geld heeft. Waren er maar veel meer van dat soort mensen geweest dan hadden veel meer Joden de oorlog overleefd.
Wij hebben daar in die boerderij de rest van de oorlog doorgebracht tot wij eindelijk pas maanden na de bevrijding naar het westen, naar Amsterdam en Haarlem konden terugkeren.
In Meppel bleek dat ik terecht was gekomen in het centrum van het verzet. Daar zaten de goede mensen. Er werd stiekem vee geslacht, er werd gekarnd, boter en karnemelk gemaakt, wij gingen houten speelgoed maken van hout dat was gestolen uit de werkplaatsen van de Duitsers een stukje verderop.
Dat eten verzorgen ging niet gemakkelijk want intussen was de voorziening van levensmiddelen heel moeilijk geworden. Je kon niet meer zomaar naar de winkel om bijvoorbeeld zeep te kopen. Of aardappelen, brood, vis, vlees, groente, boter, tabak, snoep, suiker en ook geen schoenen en textiel. Alles was op de bon. Door de Overheid, die onder toezicht werkte van de Duitsers werd aan iedereen die kon laten zien met het persoonsbewijs dat hij of zij niet werden gezocht door de Duitsers en hun handlangers, werden bonkaarten uitgereikt. Ik heb hier een paar voorbeelden van. Dit zijn de echte voedselbonnen uit de oorlog.
In de kranten werd dan vermeld bijvoorbeeld: op bonkaart nummer zoveel kun je 100 gram suiker kopen. Je moest dan dat bonnetje aan de winkelier afgeven en dan mocht je die suiker pas kopen. Dat ging zo met alles zoals je aan de bonkaarten kunt zien.
Maar iedereen die was gevlucht of die was ondergedoken of die was neergeschoten en verborgen piloten, die hadden niets. Die kregen die kaarten niet. Dus moesten zij voorzien worden van bonkaarten die werden gestolen uit distributiekantoren. De bonkaarten die ik jullie laat zien zijn echt. Ze zijn gestolen.
Maar er was meer. Wij konden helemaal niet meer buiten komen want in dat kleine Meppel zou je meteen opvallen.
Ik had mij tot taak gesteld om voor de illegale pers - dat was het ondergrondse christelijke Dagblad Trouw, dat overal in Nederland maar zeker in het noorden werd verspreid door koeriersters. Die gingen nadat de bladen stiekem waren gedrukt, ze overal verspreiden. Het samenstellen en het drukken was op zich al gevaarlijk want als je zou worden gepakt dan wachtte zeker de doodstraf. Ik ging een deel van de nieuwsvoorziening leveren. Ik luisterde dag en nacht ook stiekem naar alle mogelijke buitenlandse zenders, Moskou, London tot aan Boston in Amerika toe. Ik verzamelde alles wat ik daar te horen kreeg en schreef daar korte stukjes over. Die werden dan door illegale werkers opgehaald en gingen overal naar toe wie het nieuws wilde weten.”
Mijn moeder was heel flink. Eigenlijk wel een beetje een heldin.
Omdat ze in Duitsland was geboren en opgroeide maar haar vader Nederlander was sprak ze Nederlands en Duits.
Ze blondeerde haar haar en zorgde er voor dat ze de illegale kranten kon verspreiden. Met blond haar zag ze er niet zo Joods uit. En als ze aangehouden werd door de Duitsers kon ze natuurlijk in perfect Duits praten.
Ze is wel eens tijdens een luchtalarm toen ze van Amsterdam naar Zeist fietste in een greppel gesprongen om zich te beschermen. Er kwam toen een vrachtwagen aan met Duitse soldaten. Die wilden haar, toen de vliegtuigen weer weg waren, wel naar het adres brengen waar ze naartoe onderweg was. Ze stapte in de vrachtwagen maar gaf een ander adres op dan waar ze echt naartoe moest. Toen ze uitstapte en de soldaten in het Duits bedankte antwoordden de soldaten in het Duits: “Veel succes, we weten precies wat voor pakketje we hebben afgeleverd”. Ze hadden dus door dat mijn moeder Joods was maar lieten haar toch gaan. Zo is haar leven gered.
Ze werkte in een kindertehuis in Zeist. Dat heette Zonneschijn. Daar waren veel Joodse kindertjes omdat hun ouders dachten dat ze daar veilig zouden zijn. Toen op een dag er een razzia was, de Duitsers waren steeds op zoek naar verstopte Joodse mensen, nam mijn moeder zoveel mogelijk kinderen mee naar de bossen in Zeist. Ze bleef er twee dagen en twee nachten. Toen ze met de acht kinderen terug kwam in het kindertehuis was dat tehuis leeg. Alle kindjes, maar ook de andere vrouwen en mannen die daar zorgden voor de kinderen, waren meegenomen en zijn vermoord zo bleek later in een concentratiekamp. Mijn moeder heeft daar haar hele leven verdriet om gehad. Toen ze oud was moest ze er soms nog om huilen. “Ik heb echt geprobeerd zoveel mogelijk kinderen mee te nemen maar dat lukte me niet.” Ze was pas 18 jaar toen dat gebeurde.
Mijn moeder was ondergedoken op wel 16 adressen. In die tijd had je nog geen e-mail of mobiele telefoons. Ze had geen idee waar haar ouders waren en of ze nog leefden. Mijn moeder heeft zoveel meegemaakt op die onderduikadressen dat ze er nooit over heeft kunnen praten. Maar als kind voelde ik heel goed aan dat mijn moeder iets heel ergs in haar leven had meegemaakt en dat ik heel voorzichtig met haar moest zijn. Dus ik was een heel lief kindje en deed heel erg mijn best op school. Ik probeerde ook om niet heel erg lastig te zijn dus ik zat de meeste tijd op mijn kamertje met poppen te spelen. Ik was best een beetje bang en eenzaam maar het moest bij ons thuis altijd heel rustig zijn omdat mijn moeder anders heel zenuwachtig werd. Dus vriendinnetjes mochten niet komen spelen. Maar ik mocht wel eens naar een vriendinnetje toe.
Mijn moeder stond, als mijn broertje en ik nog niet thuis waren, altijd voor het raam te kijken of we er al aankwamen. Ze was zo ontzettend bezorgd dat een van ons niet thuis zou komen. Dat was best wel eens lastig. Daarom moest ik ook altijd zorgen dat ik op tijd thuis was anders werd mijn moeder heel bang dat er wat gebeurd zou zijn.
Mijn vader schreef de hele oorlog lang schriften vol met nieuws van de radio. Het laatste jaar in een heel kleine agenda, want ook papier was op de bon, net als potloden en inkt, maar ik kon er toch steeds aan komen. Tot het einde van de oorlog. Dit zijn de schriften die hij gebruikte tijdens de onderduik en hier is het belangrijkste, dat kleine agendaatje waarin hij kon schrijven dat de oorlog voorbij was.
Mijn vader vertelt hier verder: “de Duitsers en hun Nederlandse handlangers - de NSB en de landwacht - wisten wat er allemaal gebeurde. Wij hebben in die boerderij zes huiszoekingen meegemaakt. Bij geen daarvan hebben ze de schuilplaats gevonden. Zelfs niet toen zij met speurhonden zochten. Ook dat is weer een bewijs dat wonderen echt bestaan.
Ik zal jullie nog een voorbeeld geven van een wonder.
In de woonkamer hing een lamp.
Wij zaten in de kamer daarboven verstopt.
Een beetje zoals Anne Frank.
Bij een huiszoeking moesten we muisstil zijn en mochten we ons niet bewegen.
Tot ik een vreselijke niesbui kreeg.
Ik proestte in een kussen, maar dat kussen moest ik pakken.
terwijl de Duitsers beneden aan het zoeken waren ging door de twee stappen die ik moest zetten om bij dat kussen te komen de lamp wiebelen.
Want het waren maar dunne planken vloeren.
Mevrouw Weide, van het gezin waar ik ondergedoken was zag dat.
Ze pakte een bezem en ging zogenaamd per ongeluk tegen het plafond bonken.
Ze tikte daarbij tegen de lamp die nog harder ging schommelen.
“Brutale muizen ook mompelde ze..”.
Dat is onze redding geweest.
Op 13 april was het dan zo ver. Precies om 12 uur ‘s middags ratelde een kleine open tank met Canadese militairen over de brug. Ik rende het huis uit, sprong meteen in een tank en ben een stuk mee gereden. Het heeft nog maanden geduurd voordat wij naar Amsterdam en Haarlem terug konden. En daar hoorden wij dat het grootste deel van onze familie was vermoord.
Ik moest een nieuw leven beginnen en heb zo goed en zo kwaad als het kon de draad voorzichtig weer opgepakt. Ik was 17 toen de oorlog begon en net 22 toen die was afgelopen, ik had niets, geen geld, geen diploma, geen ouders, geen familie.
De familie die ons in de oorlog heeft geholpen heeft later van de Israëlische regering de hoogste burgerlijke onderscheiding gekregen uit handen van de Israëlische ambassadeur en de Nederlandse minister van Justitie. Een van de zoons kreeg bovendien nog van Prins Bernhard het verzetskruis uitgereikt. In Israël in het park dat is gesticht ter herdenking van de generatie die is vermoord een boom geplant. Ik kom nog wel eens in Meppel maar de oude boerderij is afgebroken. het bruggetje op de foto is er nog. Maar de herinnering is gebleven.”
EINDE VERHAAL PAPA
Ik vertelde jullie het verhaal van mijn vader.
Hij kwam terug in Amsterdam en had niets en niemand meer.
Zijn schriftjes, een sigarettenkoker van zijn moeder met een foto van hem en zijn moeder. En twee paar pantoffeltjes. Wie die voor hem bewaard heeft weet ik niet. Dit is het enige wat hij nog had na de oorlog. Te weinig om een schoenendoos mee te vullen..
Dat mijn ouders heel erge dingen hadden meegemaakt voelde ik.
Ik was een bang kind.
Dat kwam omdat ik altijd heel flink en sterk moest zijn.
Ik mocht niet huilen als ik bijvoorbeeld was gevallen en een gat in mijn knie had. Want dat was niet zo erg als wat mijn ouders mee hadden gemaakt.
Ik was een bang meisje en kon nooit goed slapen.
Dus lag ik heel vaak wakker en was ik heel verdrietig.
Ik weet nu pas waarom.
Dat kwam omdat ik voelde dat mijn ouders een heel groot verdriet bij zich hadden. Daar spraken ze niet over.
Maar het was ook heel gezellig en fijn thuis.
We lachten veel, speelden spelletjes.
Er was altijd heel veel eten.
Dat kwam omdat mijn moeder zoveel honger had gehad in de oorlog.
Daarom moesten we altijd heel veel eten want ze wilde niet dat wij het gevoel van honger kenden. Ik was best wel een beetje dik toen ik jong was. Dat kwam daardoor.
Maar er was nooit familie.
Op een verjaardag kwamen er wel vrienden van mijn ouders en die noemden we dan oom en tante.
Maar een echte oom of tante heb ik nooit gehad.
Ik ben heel trots op mijn ouders.
Omdat ze een mooi en lief leven hebben weten te maken.
Omdat ze alles wat ze zelf hebben moeten missen, toch konden geven aan mij en mijn broer. En aan mijn kinderen.
Dat is knap.
Want van binnen huilden ze altijd.
Dat kan ook niet anders als je zoveel jaren in spanning hebt moeten leven.
Omdat je eigenlijk niet mocht bestaan maar vermoord moest worden.
Als je na de oorlog ontdekte dat er zoveel mensen vermoord zijn.
Meer dan 6 miljoen.
Waarvan er een paar honderd van je eigen familie bijzaten.
Op 4 mei 2006, de avond van Nationale Dodenherdenking, was er een documentaire over de bevrijding van Meppel.
Aan mijn vader werd gevraagd of hij hier aan mee wilde werken.
Het was voor het eerst dat ik mijn vader emotioneel zag worden.
Dat hij met een lach zijn tranen bedwong.
Omdat als hij eenmaal begon te huilen hij waarschijnlijk nooit meer op zou houden.
In dit korte filmpje zie je mijn vader, de man wiens verhaal ik vertelde.
Ik draag deze dag, dit verhaal, op aan jullie.
En aan mijn vader.