Joseph Prins, de zoon van Simon Prins en Rosa Helmstadt, trouwde op 8 Mei 1940 in Amsterdam met Hendrika van Polen, een dochter van Israël van Polen en Esther Mulder. Joseph had nog een zusje Reina, die echter in 1915 op 10-jarige leeftijd is overleden
Joseph Prins woonde met zijn ouders op de Plantage Parklaan 9B 1e etage in Amsterdam, maar na zijn huwelijk in Mei 1940 betrokken Joseph en zijn vrouw Hendrika een woning in de Sarpatistraat 211 I. Daar kwam op 5 Augustus 1942 ook Joseph’s schoonzuster Sara Hendrika van Polen inwonen.
Op 25 Mei 1943 werden Joseph, Hendrika en haar zus Sara Hendrika gedwongen te verhuizen naar de Tugelaweg 20 I, hetwelk ook hun laatst bekende adres in Amsterdam zou blijken te zijn. Op 26 Mei 1943, ten tijde van een grote razzia in Amsterdam Centrum en Oost, waarbij toen ca. 3000 mensen door de Amsterdamse politie werden opgepakt, werd ook Joseph’s schoonzuster Sara Hendrika van Polen gearresteerd en afgevoerd naar Westerbork. Van daar werd zij op 1 Juni gedeporteerd naar Sobibor waar zij bij aankomst op 4 Juni 1943 werd vermoord.
Joseph Prins was magazijnbediende van beroep en zijn vrouw was diamant-snijdster. Zij behoorde daardoor tot de z.g. “Diamant Juden” en was daardoor “gesperrt” door de Joodse Raad wegens “diamant”, wat inhield dat ook haar man voorlopig van deportatie was vrijgesteld. Henrika kreeg op 17 Juli 1942 het sperrestempel 61475, een laag nummer tussen de 60.000 en 80.000. Deze vrijstellingsnummers waren bestemd voor de z.g. "Rüstungs Juden", (confectie, bont, gummiregenjassen, diamant, oud metaal en lompen).
Uit de gegevens van zijn registratiekaart van de Joodse Raad blijkt dat Joseph Prins, voor de JVvVV (de Joodsche Vereniging voor Verpleging en Verzorging – onderdeel van de Joodse Raad), vanaf 5 Juli 1942 “koster was ter synagoge bij de “Joodsche Invalide” op het Weesperplein 1, een Nederlandse instelling voor verpleging van Joodse bejaarden en gehandicapten in Amsterdam. Verder blijkt dat Joseph al ervaring had in jeugdwerk en op 17 Juli 1942 werd hij als “estafette” (de bodedienst tussen de verschillende afdelingen van de Joodse Raad) overgeplaatst naar de afdeling Onderwijs van de Joodse Raad in de Tulpstraat 17 in Amsterdam.
Op Zondag 20 Juni 1943 vond er een in het geheim voorbereidde “Gross-aktion” plaats in Amsterdam Zuid en in een deel van Amsterdam Oost, een grote razzia op de laatste overgebleven Joden. Duitsers, samen met de Amsterdamse politie, sloten alle straten af en ging de huizen binnen om de Joden naar de verzamelplaatsen te brengen. Van de verzamelplaatsen werden de mensen per tram naar het Muiderpoortstation vervoerd. Vervolgens werden zij per trein overgebracht naar doorgangskamp Westerbork. De meesten werden hierna gedeporteerd naar de vernietigingskampen, zoals Auschwitz-Birkenau en Sobibor of naar Bergen Belsen. Op die dag werden 5550 joden opgepakt en weggevoerd waarbij ook vele ‘Diamant-Juden’ die tot dan toe waren vrijgesteld van deportatie, daarbij óók Hendrika Prins-van Polen en haar man Joseph Prins.
Echter in verband met de activiteiten van de firma Bozenhardt & Co, die onder dwang voorraden van diamanthandelaren opkocht en naar Duitsland exporteerde, werden op aandringen van de Duitse gevolmachtigde bij het Rijksbureau voor Diamant enkele Joden in Juli en Augustus 1943 uit Westerbork weer vrijgelaten. Zo ook Joseph Prins en Hendrika van Polen, die op 17 Juli 1943 uit Westerbork werden ontslagen. Maar alweer een maand later, op 14 Augustus 1943 werden zij voor de tweede keer in Westerbork binnengebracht maar op 9 October 1943 ten tweede male ontslagen.
Voor de derde keer werden beiden op 18 November 1943 naar Westerbork overgebracht, waarbij Joseph om onbekende redenen werd ingesloten in strafbarak 67. Zijn vrouw Hendrika verbleef toen in barak 58. De volgende dag, 19 November 1944 werden Joseph en Hendrika op transport gesteld naar Bergen Belsen (wat de Duitsers overigens als een privilege beschouwden), omdat zij plannen hadden om in Bergen Belsen een slijperij op te richten. Daar hebben Joseph en Hendrika waarschijnlijk in een betrekkelijk bevoorrechte positie kunnen verblijven, in een speciale barak, met vrijstelling van arbeid in de commando’s zoals de andere arbeiders van de diamantgroep.
Door de ontwikkelingen in de oorlog moesten de leden van de diamantgroep op 4 December 1944 toch hun rugzak pakken en moesten de mannen, waaronder Joseph Prins, naar Sachsenhausen en de volgende dag op 5 December werden de vrouwen, waaronder Hendrika van Polen, naar Beendorf. Op grond van hun speciale bekwaamheid werden zij niet naar de gaskamer gezonden maar te werk gesteld in bedrijven om fijn-mechanisch werk te verrichten. Mannen in de instrumentmakerij van Sachsenhausen en vrouwen in een fabriek van vliegtuigonderdelen.
Hendrika van Polen heeft uiteindelijk de Holocaust overleefd. Gebleken is dat zij niet is bevrijd door bemiddeling van het hoofd van het Zweedse Rode Kruis, Graaf Folke Bernadotte, maar op initiatief van de SS-er Franz Göring op 30 April 1945 van Hamburg naar Denmarken is gestuurd, van waar zij uiteindelijk in Zweden terecht is gekomen Vandaar is zij in 1945 gerepatrieerd naar Nederland, waarna zij in 1951 is hertrouwd met de toen nog candiaat notaris Nathan Bertus Frank, een zoon van Joachim Samuel Frank en Dora Heijmans. Hij heeft de Sjoa door onderduik overleefd. Joseph Prins is op 31 Januari 1945 door ontberingen omgekomen in het Extern Kommando Oranienburg (Sachsenhausen).
Stadsarchief Amsterdam, archiefkaart Joseph Prins en Hendrika van Polen; woningkaart Sarpatistraat 211 I; het geheugen van planzuid/razzia 20 Juni 1943; Ondergang deel II door J. Presser, blz. 223-227 Diamant Juden; Onderzoeksgids oorlogsgetroffenen WOII; over Beendorf tijdens WWII, het archief van de Joodse Raad, registratiekaarten van Joseph Prins en Hendrika Prins-van Polen en de bijdrage van de gebruiker van de website Jan van Ommen.