Meijer Hijman van Duren wordt geboren in 1861, als zoon van winkelier Hijman Marcus van Duren en Helena van Dam. De achternaam (van zijn vader) wordt in verschillende bronnen geschreven als Van Duuren, in de geboorteakte van Meijer Hijman staat ‘Van Duren’. De ouders van Meijer Hijman overlijden respectievelijk in 1866 en 1905.
Meijer Hijman wordt geboren in Amersfoort. In dit gezin komen nog twee zoons ter wereld: Michel of Michael in januari 1863 en als laatste, in september 1864, Mozes.
In november 1864 verhuist het gezin van Amersfoort naar de Oudestraat in Kampen. De vader van Meijer Hijman verdient er de kost als sigarenmaker en winkelier. In dit dorp overlijdt het jongste kind, Mozes, als hij veertien maanden oud is. In Kampen verhuist het gezin eenmaal.
Hijman Marcus en Helena verhuizen begin september 1866 van Kampen naar Rotterdam. Na enkele weken overlijdt Helena. Meijer Hijman is dan vier jaar. Bekend is dat het gezin woont in de Jonkmansteeg, de Westewagenstraat en op de Kruiskade. In het Rotterdamse adresboek wordt Hijman Marcus aangeduid als sigarenmaker (elders staat bij zijn naam: ‘sigarenfabriek’).
Vier maanden na het verlies van zijn vrouw hertrouwt de vader van Meijer Hijman met Zuzetta de Leef. Zij sterft in 1890. Uit dit tweede huwelijk wordt in 1868 een dochter geboren, die de naam Rosalina krijgt. Drie maanden na de geboorte overlijdt dit kind. In 1870 overkomt het echtpaar hetzelfde; dochter Grietje sterft als ze negen maanden oud is. Tenslotte wordt in 1871 zoon Hartog geboren; hij overlijdt in zijn tweede levensjaar.
Op 30 maart 1886 trouwt Meijer Hijman met Hendrika Oesterman. De plechtigheid vindt plaats in Den Haag. Hij is dan vierentwintig en Hendrika is negentien. In de trouwakte staat als zijn beroep koopman. Het echtpaar woont in de Goudschestraat, op nummer 96. Hier wordt in 1887 een dochter geboren, die de naam Helena krijgt.
In de herfst van 1887 verhuist het gezin naar Jonker Fransstraat 113. In mei 1888 komt hier zoon Jonas ter wereld. Twee jaar later, in februari 1890, wordt een zoon geboren die Hijman wordt genoemd. In de zomer van dit jaar verhuist het gezin naar Hofdijk 44. In deze periode overlijdt zoon Hijman, slechts negen maanden oud.
Na twee jaar verhuizen Meijer Hijman en Hendrika naar Hugo de Grootstraat 69 en drie jaar later, in de herfst van 1895, naar de Lange Warande 73. Hier wordt de fiets van Meijer Hijman gestolen, getuige de uitgebreide melding in het Rotterdamsch Nieuwsblad: Diefstalkroniek - Gisteravond werd uit de gang van pand 73 aan de Lange Warande, ten nadeele van den heer Van Duren, een rijwiel gestolen, gemerkt „Victor" en ter waarde van f 200, met gele vellingen, bruin christy-zadel. Naar beneden gebogen stuur met kurken handvatten, voorzien van rem, een bel met een cent er op gegraveerd en Amerikaansche Dunlopbanden. Onder het zadel op de buis staat No. B. 14052. Het rijwiel is voorts voorzien van zwart gereedschaptaschje, gummietrappers, geel houten spatborden, lantaarnhouder aan het voorwiel en vernikkelde spaken en is zoo goed als nieuw.
Het laatste adres in de havenstad van Meijer Hijman en Hendrika bevindt zich opnieuw in de Hugo de Grootstraat, ditmaal op nummer 43.
Op de gezinskaart van het echtpaar Van Duren-Oesterman staat dat Meijer Hijman koopman is in manufacturen en later wordt hij op deze kaart genoemd als winkelier in meubelen. Opvallend genoeg zijn er geen zakelijke advertenties teruggevonden.
Dochter Helena is correspondente en emigreert naar België, waar ze in Brussel gaat wonen. Ook Parijs is de woonplaats van haar gezin geweest. Helena wordt in doorgangskamp Drancy, bezet Frankrijk, geïnterneerd en in februari 1944 met haar man en dochter in Auschwitz om het leven gebracht.
Zoon Jonas is op een zeker moment handelsreiziger, maar wordt eveneens als correspondent aangeduid. Jonas overleeft de oorlog en overlijdt in 1967.
In april 1908 verlaat het echtpaar Van Duren Rotterdam en verhuist het, zonder de kinderen, naar Apeldoorn. Meijer Hijman is dan zesenveertig jaar. Het echtpaar neemt zijn intrek in pension Wilhelmina, adres Brinklaan CC 171 (na de omnummering wordt dat 113). Ze gaan kort hierna op zoek naar een hulp in de huishouding, die een andere werkster moet ondersteunen.
In januari 1910 keert het echtpaar terug naar Rotterdam, waar ze bij hun zoon inwonen. Ze blijven er ruim tien jaar, waarna ze opnieuw hun intrek nemen in het pension, Brinklaan 113 (nu: Prins Willem Alexanderlaan 705) in Apeldoorn. Intussen heeft het pension een andere naam gekregen: Villa Rusthaven. In de adresboeken van Apeldoorn wordt Meijer Hijman steevast koopman genoemd. Het echtpaar gaat ook nu op zoek naar hulp in de huishouding.
De gemeente Apeldoorn heeft in januari 1920 het besluit genomen om de Brinklaan te verbreden. De gemeente verzoekt de eigenaren van de grond, die zij als gemeente nodig hebben, kosteloos aan hen af te staan. Meijer Hijman is een van de drie grondeigenaren die hier in eerste instantie niet toe bereid is. Enkele weken later herziet hij zijn mening, onder voorwaarde dat de gewijzigde erfgrens voorzien wordt van een nieuwe afscheiding.
In oktober 1923 haalt Meijer Hijman de krant, omdat hij, ondanks het seizoen, die ochtend twintig aardbeien uit de tuin van het pension weet te plukken: ‘... een zeldzame oogst voor deze tijd van het jaar’.
In 1937 blijkt dat Meijer Hijman de hoofdelijke omslag niet heeft betaald, waarvoor hij door het kerkbestuur is aangeslagen. (Het gaat om een vorm van belasting die de kerk oplegt, op basis van inkomen.
Op 16 januari 1940 overlijdt Hendrika. Meijer Hijman omschrijft haar dood in de rouwadvertentie als onverwacht. Hendrika, die 73 jaar is, wordt in dit bericht Henriëtte genoemd. Omdat zij lid was van de Nederlands-Israëlitische damesvereniging 'Ateres Nosjiem', betaalt deze vereniging de uitvaart (de contributie die de leden betalen wordt gedeeltelijk opzij gezet als uitvaartverzekering).
In november van hetzelfde jaar doet Meijer Hijman bij de politie aangifte van diefstal. Uit een magazijn achter zijn woning zijn manufacturen gestolen. Er wordt een agent op de zaak gezet.
In de oorlog woont Hanna Meijer (1882-1943) in de Meester van Hasseltlaan, op nummer 67 (de huidige Frisolaan 9). Op een getypte en ongedateerde registratiekaart, aangemaakt voor de Joodse Raad van Amsterdam, afdeling Apeldoorn, is het bovengenoemde adres met pen doorgestreept en is er bijgeschreven ‘Brinklaan 113’. Vast is komen te staan dat Hanna in ieder geval in maart 1942 bij Meijer Hijman in huis woonde. Hanna duikt op een bepaald moment onder. Haar onderduik wordt in het politieblad van eind november 1942 vermeld.
In mei 1942 doet Meijer Hijman opnieuw aangifte, nu zijn er vier boompjes uit een bosje achter zijn woning ontvreemd.
Meijer Hijman wordt op 19 januari 1943, samen met andere Apeldoornse Joden, op het terrein van het Apeldoornsche Bosch geïnterneerd. Er is een getuige die schrijft dat enkele Joden die deze dag geïnterneerd werden ‘allerlei bezit, tot aan meubelen aan toe’ vanuit hun huis naar het Apeldoornsche Bosch lieten overbrengen; waarschijnlijk hadden velen geen enkel idee van wat hen te wachten stond.
Op een registratiekaart van de afdeling Apeldoorn van de Joodsche Raad van Amsterdam staat bij Meijer Hijman: ‘intransportabel’. Hiervan zou hij een doktersattest in bezit hebben. Ondanks zijn hoge leeftijd, 82 jaar, zijn eventuele ziekte of aandoening, waarvan de aard onbekend is, wordt Meijer Hijman wel in de zorginstelling geïnterneerd.
In de dagen direct na de ontruiming brengt een onbekend gebleven persoon schriftelijk verslag uit aan de Joodsche Raad. Dit document bevestigt in grote lijnen de bovenstaande naoorlogse getuigenis, op andere vlakken wijkt deze verslaglegging iets af.
Het verslag schetst dat de waarnemend-administrateur van het Apeldoornsche Bosch, Henri van Son, en een ander lid van de Joodsche Raad, afdeling Apeldoorn, David Aron Spier (1904-1943) samen met geneesheer-directeur Jacques Lobstein (1883-1945) op 19 januari 1943 om 7.00 uur [‘s morgens?] bij de commissaris van politie waren ontboden. Onduidelijk is of dit gezien moet worden als afwijkend ten opzichte van de getuigenis van mevrouw Vomberg, of dat dit gesprek naar aanleiding van het bezoek van de vorige avond, bij de commissaris aan huis, is geïnitieerd. Op het politiebureau krijgen zij te horen dat Apeldoorn ‘Jodenvrij’ gemaakt zal gaan worden, slechts twee gezinnen mogen in Apeldoorn blijven wonen: het gezin van Henri van Son en van David Aron Spier. (Uit de reconstructie van het leven van andere Apeldoornse Joden blijkt dat er nog een groot aantal Joden woonachtig blijft, onder hen: Siemon Hoogstraal (en familieleden), Henriëtte Hoogstraal-de Haan (en gezinsleden) en drie bewoners van het sanatorium ‘Huize Boschrust’. De commissaris vervolgt dat ‘de zieken en intransportabelen’ naar het Apeldoornsche Bosch moeten worden gebracht. Zij krijgen toestemming om van een taxi of een rijtuig gebruik te maken.
Het verslag gaat verder met: ‘Intussen [vermoedelijk: gedurende het gesprek] waren na 8.00 uur [‘s morgens?] 19 personen naar het station gebracht. Na hier een paar uur vertoefd te hebben zijn deze menschen ook naar het A.B. gebracht, waar zij ondergebracht werden.’ Door het woordje ‘ook’ is het denkbaar dat dit niet de groep Joden is die mevrouw Vomberg in haar getuigenis noemt (‘De commissaris geeft akkoord en midden in de nacht worden de dorpelingen uit de trein gehaald en met bussen naar het Apeldoornsche Bosch gebracht’- vandaar de eerder genoemde datum 19 januari 1943), maar dat deze 19 personen een tweede groep vormen.
Uit andere bronnen wordt duidelijk dat er ongeveer tachtig dorpelingen in het Apeldoornsche Bosch worden geïnterneerd, van wie deze negentien personen deel zullen hebben uitgemaakt. De dorpelingen worden in het Ontspanningsgebouw ondergebracht, ze krijgen te horen dat zij het pand niet mogen verlaten.
Eenenvijftig personeelsleden, en voor zover nu bekend 1080 patiënten, en enkele dorpelingen worden, op wrede wijze, met vrachtauto’s naar het treinstation van Apeldoorn vervoerd. Het is niet bekend wat Meijer Heijman heeft ervaren van de gruwelijkheden die op het terrein plaatsvinden. Dorpelingen horen het geschreeuw en gekrijs van de vele patiënten die in de vrachtwagens op weg zijn naar het treinstation van Apeldoorn. Alle patiënten worden, meestal hardhandig, in de gereedstaande veewagons opgesloten. In de vroege ochtend van vrijdag 22 januari 1943 vertrekt de trein vanaf Apeldoorn. De trein rijdt rechtstreeks naar Auschwitz. Meijer Hijman bevindt zich echter niet in dit transport. Hij blijft met een groep Joden, op het vrijwel geheel verlaten en ondertussen aan plundering onderhevige terrein achter. In de loop van de ochtend wordt hij met een groot aantal anderen op transport gezet naar Kamp Westerbork.
Op dinsdag 2 februari 1943 wordt Meijer Hijman met transport 48 vanuit dit doorgangskamp naar Auschwitz gedeporteerd. Het transport telt 890 gedeporteerden, verdeeld over negentien wagons. De trein komt op 4 februari 1943 tot stilstand op het overslagperron van Auschwitz. Hierna begint het daadwerkelijke proces om Meijer Hijman om het leven te brengen.
Bronnen: Stadsarchief Rotterdam, Vereniging Oud-Apeldoorn en Stadsarchief Kampen. Afdeling ‘Naam & Gezicht’ van het herinneringscentrum Kamp Westerbork, CODA Archief Apeldoorn, Digitaal Joods Monument, Erica adresboek van Apeldoorn, het Gelders Archief, ITS Archiv Bad Arolsen (International Tracing Service), het boek ‘In Memoriam’ door Guus Luijters, Yad Vashem, het Nationaal Archief en Delpher (gedigitaliseerde Nederlandse historische kranten).