Ernst Joseph is de zoon van koopman Joseph Samuel Joseph en Helene Moses. Hij wordt in het Duitse Kettwig, een wijk van de stad Essen, geboren. In het stadsarchief van Essen is vastgelegd dat dit in Mintard is, of in Kettwig vor der Brücke, een stadsdeel aan de andere (zuidelijke) kant van Kettwig en de rivier de Ruhr.
Het echtpaar krijgt naast Ernst nog vier kinderen, Siegfried, Erna (Ernestine), Selma en een levenloos geboren baby. Ernst’s moeder sterft in 1919, zijn vader vermoedelijk in 1920.
In zijn jonge jaren heeft Ernst naar alle waarschijnlijkheid onderwijs ontvangen aan de Joodse privéschool in Mintard.
Louise (‘Leisel’) Reichhardt is de dochter van handelaar Jacob Lazarus Reichhardt en Sophia Stern. Ze wordt in het Duitse Wolfshagen geboren. Louise heeft twee broers en vier zussen. De vader van Louise sterft in 1926. Haar moeder overlijdt in 1941, één van haar broers een jaar eerder. Beiden staan in Duitsland niet geregistreerd als oorlogsslachtoffers; de doodsoorzaak zal geen, of geen aantoonbaar, direct verband houden met het nazi-terreur. Drie zussen en een broer worden als Duits ingezetenen omgebracht. Broer Karl en zus Martha overleven de oorlog.
Ernst en Louise trouwen op 2 september 1910 in het Duitse Wolfshagen. Een jaar na hun huwelijk verhuist het echtpaar in Duitsland naar het dorp Dorsten. Hier beginnen zij een modewinkel met de eenvoudige naam: Modehaus Joseph. In 1912 krijgt het echtpaar hun eerste kind: zoon Heinz. Hij overleeft de oorlog.
In de Eerste Wereldoorlog dient Ernst als verpleger in het Duitse leger. Louise krijgt hulp van haar schoonzus om de winkel open te houden. Na de oorlog (1919) koopt het echtpaar een grotere winkel, waar ze hoeden, damesmode en parfum verkopen. In 1920 wordt hun dochter Margarete geboren. Ook zij overleeft de oorlog. Drie jaar later wordt de winkel van Ernst beschadigd door antisemitistisch geweld; de etalageruit wordt ingegooid. Ernst looft een beloning uit om de daders te kunnen achterhalen, het is onbekend of dit succes heeft gehad.
In de jaren dertig verandert het leven van Ernst en Louise stap voor stap; het antisemitisme wordt steeds meer voelbaar. Ernst wordt niet meer begroet als hij naar het postkantoor gaat, buren en kennissen steken snel de straat over als ze Ernst of Louise zien. Een deel van de klanten blijft weg. De broer van Louise wordt na de Kristallnacht geïnterneerd in Buchenwald en na enkele weken vrijgelaten, maar in oktober 1941 wordt hij opnieuw opgepakt en in december 1941 komt hij om het leven.
Dochter Margarete doet het goed op school. In de klas zegt de leerkracht op een dag tegen de overige leerlingen dat zij de toewijding van deze klasgenote wel als voorbeeld mogen nemen. Een dag later komt een boze moeder van één van de klasgenoten op school: ,,Hoe kan iemand zeggen dat een Joods meisje een voorbeeld kan zijn?”.
Deze leerkracht probeert ook Margarete op school te laten, ze biedt Ernst en Louise aan de schoolkosten voor hun dochter uit eigen middelen te betalen. Ze waarderen het gebaar enorm, maar besluiten toch om Dorsten te verlaten. In 1934 vluchten zij met hun kinderen naar Rotterdam, waar ze als vluchtelingen geregistreerd. Ze vinden een woning aan de Schieweg, op nummer 113c.
Margarete vat na de oorlog de keuze van haar ouders om naar Nederland te vluchten samen als: ,,Een sprong in het diepe”. Ernst en Louise beginnen, ondanks de taalbarrière en hun beperkte financiële middelen, in Rotterdam een parfumerie (in het bevolkingsregister staat bij Ernst ingeschreven als koopman in toiletzeep). Dochter Margarete gaat een cursus naaien volgen. Zij spreekt binnen een half jaar vloeiend Nederlands. Het huis in Duitsland is op dat moment nog het eigendom van Ernst en Louise. In 1935 wordt het huis onteigend en krijgen zij slechts een fractie van de werkelijke verkoopwaarde uitbetaald. In 1939 komt de plaatsvervangend Ortsgruppenleiter van de NSDAP in het huis van Ernst en Louise wonen.
Zoon Heinz is in 1938 zesentwintig jaar, hij is fotograaf van beroep. Met zijn gezin emigreert hij naar Brazilië.
Omdat Ernst, Louise en Margarete geen 'typische Joodse voornamen’ hebben, moeten zij, op bevel van de nazi’s, vanaf januari 1939 een stigmatiserende persoonsnaam aan hun eigen voornaam toevoegen. De officiële naam van deze verordening luidt: ‘Zweite verordnung zur Durchführung des Gesetzes über die veränderung von Familiennamen und Vornamen’. Deze wet schrijft voor dat vanaf 1 januari 1939 alle Joden die Duits onderdaan zijn, maar geen 'typische Joodse voornaam' dragen een tweede persoonsnaam aan hun naam moeten toevoegen (deze wet gold ook voor Joden die uit Duitsland waren gevlucht). De mannen worden verplicht ‘Israël' aan hun persoonsnaam toe te voegen en de vrouwen ‘Sara’. Op een lijst kan het gezin zien dat hun voornamen als ‘niet typisch Joods’ worden aangemerkt.
In de laatste vier maanden van 1940 verplicht de bezetter grote groepen statenloze Duitse vluchtelingen het kustgebied te verlaten, onder de noemer van een Joden-vrije zone in het kust-verdedigingsgebied. Hoewel het gezin Joseph de status van vreemdeling heeft, hoeven zij op dat moment nog niet uit Rotterdam te vertrekken. In januari 1941 gaat het gezin naar Apeldoorn, het dorp waar de broer van Ernst, Siegfried, sinds enkele maanden woont.
Ernst en zijn gezin gaan in de Marialaan wonen, op nummer 18 (nu: Canadalaan). Ernst probeert in zijn nieuwe woonplaats de draad weer op te pakken. Hij schrijft zich op 15 januari 1941 in bij de Kamer van Koophandel en begint een grossierderij in parfumerieën en kappersbenodigdheden. Mogelijk werkt hij samen met zijn broer Siegfried, die als grossier staat vermeld, overigens komt Siegfried niet voor in het dossier van de Kamer van Koophandel. Later maken anti-Joodse maatregelen het onmogelijk om handel te drijven. Margarete lijkt nog wat geld te kunnen verdienen in een ziekenhuis ‘buiten Apeldoorn’. Vermoedelijk wordt hier het Apeldoornsche Bosch mee bedoeld, zo niet, dan is deze instelling haar volgende werkgever. De registratiekaart van de Joodse Raad vermeldt haar namelijk vanaf eind april 1942 als naaister op de Zutphensestraat 106. Op vrije dagen pakt ze de fiets en is ze bij haar ouders.
Ernst wordt mogelijk tussen drie en vijf oktober 1942 in Kamp Westerbork geregistreerd. Hij lijkt in ieder geval niet tot de grote groep Apeldoornse Joden te behoren, die in de nacht van twee op drie oktober 1942 uit huis worden gehaald. Hoewel er geen documenten zijn die zijn verblijf in een werkkamp bevestigen, is het goed denkbaar dat hij in een werkverschaffingsproject heeft gezeten. Louise, zijn vrouw, staat wel op de lijst met de namen van Apeldoornse Joden die in de nacht van twee op drie oktober uit hun huizen zijn gehaald. Hierbij gaat het om de echtgenotes en de eventuele kinderen van de Apeldoornse mannen die in een werkkamp zitten en in dezelfde periode naar het doorgangskamp worden gestuurd. Ook dochter Margarete wordt opgepakt, vermoedelijk op het terrein van haar werkgever. Het gezin is weer herenigd.
Op vrijdag 16 oktober 1942 vertrekt uit Kamp Westerbork transport 28 naar één van de vernietigingskampen. Het echtpaar wordt met 1710 anderen naar Auschwitz gedeporteerd en daar bij aankomst op maandag 19 oktober om het leven gebracht. In de dagen voordat Ernst en Louise naar ‘het Oosten’ moeten, drukt Ernst zijn dochter Margarete nog op het hart: probeer hier in het doorgangskamp te blijven werken en doe je best om in Nederland te kunnen blijven. Margarete wordt op 3 maart 1944 naar Auschwitz gedeporteerd, maar in tegenstelling tot haar ouders overleeft zij het vernietigingskamp. Ook de dodenmars naar Ravensbrück overleeft ze. Ze wordt daar bevrijd. Margarete voegt zich na de oorlog bij haar broer Heinz in Brazilië. Hier krijgt ze een dochter: Claudia Gari.
Claudia Gari ontdekt na het overlijden van haar moeder documenten over de oorlog. Ze gaat op zoek naar meer informatie over haar grootouders, Ernst en Louise en haar eigen moeder. Over haar schrijft ze het boek ‘Prisioneira 75841, história de Margarete Joseph’ (‘Gevangene 75841, de geschiedenis van Margarete Joseph’). De titel van het boek slaat op het gevangene-nummer, dat Margarete in Auschwitz kreeg.
In februari 1944 wordt het bedrijf van Ernst formeel door de Kamer van Koophandel opgeheven. Als argument wordt een artikel gebruikt, waarin is vastgelegd, dat een bedrijf mag worden opgeheven, als de eigenaar niet meer als inwoner van Nederland staan geregistreerd. In de praktijk wordt dit toegepast voor bedrijfseigenaren, die in het bevolkingsregister stonden vermeld als ‘vertrokken naar Duitsland’.
Bronnen: Hessisches Landesarchiv, Stiftung Stolpersteine Dorsten, ‘Prisioneira 75841, história de Margarete Joseph’ door Claudia Gari. Digitaal Joods Monument, CODA Archief Apeldoorn, Erica adresboek van Apeldoorn, Yad Vashem, het Gelders Archief, afdeling ‘Naam & Gezicht’ van het herinneringscentrum Kamp Westerbork en het boek ‘In Memoriam’ door Guus Luijters.
Het echtpaar krijgt naast Ernst nog vier kinderen, Siegfried, Erna (Ernestine), Selma en een levenloos geboren baby. Ernst’s moeder sterft in 1919, zijn vader vermoedelijk in 1920.
In zijn jonge jaren heeft Ernst naar alle waarschijnlijkheid onderwijs ontvangen aan de Joodse privéschool in Mintard.
Louise (‘Leisel’) Reichhardt is de dochter van handelaar Jacob Lazarus Reichhardt en Sophia Stern. Ze wordt in het Duitse Wolfshagen geboren. Louise heeft twee broers en vier zussen. De vader van Louise sterft in 1926. Haar moeder overlijdt in 1941, één van haar broers een jaar eerder. Beiden staan in Duitsland niet geregistreerd als oorlogsslachtoffers; de doodsoorzaak zal geen, of geen aantoonbaar, direct verband houden met het nazi-terreur. Drie zussen en een broer worden als Duits ingezetenen omgebracht. Broer Karl en zus Martha overleven de oorlog.
Ernst en Louise trouwen op 2 september 1910 in het Duitse Wolfshagen. Een jaar na hun huwelijk verhuist het echtpaar in Duitsland naar het dorp Dorsten. Hier beginnen zij een modewinkel met de eenvoudige naam: Modehaus Joseph. In 1912 krijgt het echtpaar hun eerste kind: zoon Heinz. Hij overleeft de oorlog.
In de Eerste Wereldoorlog dient Ernst als verpleger in het Duitse leger. Louise krijgt hulp van haar schoonzus om de winkel open te houden. Na de oorlog (1919) koopt het echtpaar een grotere winkel, waar ze hoeden, damesmode en parfum verkopen. In 1920 wordt hun dochter Margarete geboren. Ook zij overleeft de oorlog. Drie jaar later wordt de winkel van Ernst beschadigd door antisemitistisch geweld; de etalageruit wordt ingegooid. Ernst looft een beloning uit om de daders te kunnen achterhalen, het is onbekend of dit succes heeft gehad.
In de jaren dertig verandert het leven van Ernst en Louise stap voor stap; het antisemitisme wordt steeds meer voelbaar. Ernst wordt niet meer begroet als hij naar het postkantoor gaat, buren en kennissen steken snel de straat over als ze Ernst of Louise zien. Een deel van de klanten blijft weg. De broer van Louise wordt na de Kristallnacht geïnterneerd in Buchenwald en na enkele weken vrijgelaten, maar in oktober 1941 wordt hij opnieuw opgepakt en in december 1941 komt hij om het leven.
Dochter Margarete doet het goed op school. In de klas zegt de leerkracht op een dag tegen de overige leerlingen dat zij de toewijding van deze klasgenote wel als voorbeeld mogen nemen. Een dag later komt een boze moeder van één van de klasgenoten op school: ,,Hoe kan iemand zeggen dat een Joods meisje een voorbeeld kan zijn?”.
Deze leerkracht probeert ook Margarete op school te laten, ze biedt Ernst en Louise aan de schoolkosten voor hun dochter uit eigen middelen te betalen. Ze waarderen het gebaar enorm, maar besluiten toch om Dorsten te verlaten. In 1934 vluchten zij met hun kinderen naar Rotterdam, waar ze als vluchtelingen geregistreerd. Ze vinden een woning aan de Schieweg, op nummer 113c.
Margarete vat na de oorlog de keuze van haar ouders om naar Nederland te vluchten samen als: ,,Een sprong in het diepe”. Ernst en Louise beginnen, ondanks de taalbarrière en hun beperkte financiële middelen, in Rotterdam een parfumerie (in het bevolkingsregister staat bij Ernst ingeschreven als koopman in toiletzeep). Dochter Margarete gaat een cursus naaien volgen. Zij spreekt binnen een half jaar vloeiend Nederlands. Het huis in Duitsland is op dat moment nog het eigendom van Ernst en Louise. In 1935 wordt het huis onteigend en krijgen zij slechts een fractie van de werkelijke verkoopwaarde uitbetaald. In 1939 komt de plaatsvervangend Ortsgruppenleiter van de NSDAP in het huis van Ernst en Louise wonen.
Zoon Heinz is in 1938 zesentwintig jaar, hij is fotograaf van beroep. Met zijn gezin emigreert hij naar Brazilië.
Omdat Ernst, Louise en Margarete geen 'typische Joodse voornamen’ hebben, moeten zij, op bevel van de nazi’s, vanaf januari 1939 een stigmatiserende persoonsnaam aan hun eigen voornaam toevoegen. De officiële naam van deze verordening luidt: ‘Zweite verordnung zur Durchführung des Gesetzes über die veränderung von Familiennamen und Vornamen’. Deze wet schrijft voor dat vanaf 1 januari 1939 alle Joden die Duits onderdaan zijn, maar geen 'typische Joodse voornaam' dragen een tweede persoonsnaam aan hun naam moeten toevoegen (deze wet gold ook voor Joden die uit Duitsland waren gevlucht). De mannen worden verplicht ‘Israël' aan hun persoonsnaam toe te voegen en de vrouwen ‘Sara’. Op een lijst kan het gezin zien dat hun voornamen als ‘niet typisch Joods’ worden aangemerkt.
In de laatste vier maanden van 1940 verplicht de bezetter grote groepen statenloze Duitse vluchtelingen het kustgebied te verlaten, onder de noemer van een Joden-vrije zone in het kust-verdedigingsgebied. Hoewel het gezin Joseph de status van vreemdeling heeft, hoeven zij op dat moment nog niet uit Rotterdam te vertrekken. In januari 1941 gaat het gezin naar Apeldoorn, het dorp waar de broer van Ernst, Siegfried, sinds enkele maanden woont.
Ernst en zijn gezin gaan in de Marialaan wonen, op nummer 18 (nu: Canadalaan). Ernst probeert in zijn nieuwe woonplaats de draad weer op te pakken. Hij schrijft zich op 15 januari 1941 in bij de Kamer van Koophandel en begint een grossierderij in parfumerieën en kappersbenodigdheden. Mogelijk werkt hij samen met zijn broer Siegfried, die als grossier staat vermeld, overigens komt Siegfried niet voor in het dossier van de Kamer van Koophandel. Later maken anti-Joodse maatregelen het onmogelijk om handel te drijven. Margarete lijkt nog wat geld te kunnen verdienen in een ziekenhuis ‘buiten Apeldoorn’. Vermoedelijk wordt hier het Apeldoornsche Bosch mee bedoeld, zo niet, dan is deze instelling haar volgende werkgever. De registratiekaart van de Joodse Raad vermeldt haar namelijk vanaf eind april 1942 als naaister op de Zutphensestraat 106. Op vrije dagen pakt ze de fiets en is ze bij haar ouders.
Ernst wordt mogelijk tussen drie en vijf oktober 1942 in Kamp Westerbork geregistreerd. Hij lijkt in ieder geval niet tot de grote groep Apeldoornse Joden te behoren, die in de nacht van twee op drie oktober 1942 uit huis worden gehaald. Hoewel er geen documenten zijn die zijn verblijf in een werkkamp bevestigen, is het goed denkbaar dat hij in een werkverschaffingsproject heeft gezeten. Louise, zijn vrouw, staat wel op de lijst met de namen van Apeldoornse Joden die in de nacht van twee op drie oktober uit hun huizen zijn gehaald. Hierbij gaat het om de echtgenotes en de eventuele kinderen van de Apeldoornse mannen die in een werkkamp zitten en in dezelfde periode naar het doorgangskamp worden gestuurd. Ook dochter Margarete wordt opgepakt, vermoedelijk op het terrein van haar werkgever. Het gezin is weer herenigd.
Op vrijdag 16 oktober 1942 vertrekt uit Kamp Westerbork transport 28 naar één van de vernietigingskampen. Het echtpaar wordt met 1710 anderen naar Auschwitz gedeporteerd en daar bij aankomst op maandag 19 oktober om het leven gebracht. In de dagen voordat Ernst en Louise naar ‘het Oosten’ moeten, drukt Ernst zijn dochter Margarete nog op het hart: probeer hier in het doorgangskamp te blijven werken en doe je best om in Nederland te kunnen blijven. Margarete wordt op 3 maart 1944 naar Auschwitz gedeporteerd, maar in tegenstelling tot haar ouders overleeft zij het vernietigingskamp. Ook de dodenmars naar Ravensbrück overleeft ze. Ze wordt daar bevrijd. Margarete voegt zich na de oorlog bij haar broer Heinz in Brazilië. Hier krijgt ze een dochter: Claudia Gari.
Claudia Gari ontdekt na het overlijden van haar moeder documenten over de oorlog. Ze gaat op zoek naar meer informatie over haar grootouders, Ernst en Louise en haar eigen moeder. Over haar schrijft ze het boek ‘Prisioneira 75841, história de Margarete Joseph’ (‘Gevangene 75841, de geschiedenis van Margarete Joseph’). De titel van het boek slaat op het gevangene-nummer, dat Margarete in Auschwitz kreeg.
In februari 1944 wordt het bedrijf van Ernst formeel door de Kamer van Koophandel opgeheven. Als argument wordt een artikel gebruikt, waarin is vastgelegd, dat een bedrijf mag worden opgeheven, als de eigenaar niet meer als inwoner van Nederland staan geregistreerd. In de praktijk wordt dit toegepast voor bedrijfseigenaren, die in het bevolkingsregister stonden vermeld als ‘vertrokken naar Duitsland’.
Bronnen: Hessisches Landesarchiv, Stiftung Stolpersteine Dorsten, ‘Prisioneira 75841, história de Margarete Joseph’ door Claudia Gari. Digitaal Joods Monument, CODA Archief Apeldoorn, Erica adresboek van Apeldoorn, Yad Vashem, het Gelders Archief, afdeling ‘Naam & Gezicht’ van het herinneringscentrum Kamp Westerbork en het boek ‘In Memoriam’ door Guus Luijters.
29 mei 2020