Roosje Velleman, een dochter van Aron Velleman en Jetje de Jong, was de 2e echtgenote van Mozes Gompers die op 2 Mei 1873 in Nijmegen geboren was als zoon van Jonas Gompers en Marianne de Goeie.
Mozes Gompers trouwde op 24 Mei 1894 in Antwerpen met Mietje Terveen, een dochter van Abraham Terveen en Rebecca Querido. Mozes woonde met zijn vrouw in de Terliststraat 37 in de Diamantwijk in Antwerpen en was colporteur van beroep. Op 9 April 1895 werd daar hun zoon Abraham geboren. Echter ongeveer acht maanden na zijn geboorte, op 20 December 1895, overleed Mietje Terveen. Hun zoontje Abraham Gompers overleed na veertien maanden, op 4 Juli 1896.
Mozes trouwde ten tweede male in Antwerpen op 11 Maart 1903 met Roosje Velleman uit Rotterdam, die geboren was op 30 October 1872. Na zijn huwelijk woonden Mozes en Roosje in de Van Spangenstraat 4 en op nummer 15 in Antwerpen. Zij kregen op 9 Maart 1904 een dochter: Marianna. Echter Mozes Gompers overleed daar op de leeftijd van 46 jaar, op 16 Januari 1920.
Roosje Gompers-Velleman woonde toen als weduwe met haar dochter Marianne in de Van Spangenstraat 15. Marianne was in 1922 gehuwd met Raphaël Casoetto en woonde niet meer "thuis". Vanaf 1940 woonde Roosje in de Antwerpse Van Schoonhovenstraat 48. Toen na de oorlog bekend werd dat Roosje Gompers-Velleman eind April 1943 in Auschwitz was “overleden”, is zij per 16 Februari 1950 formeel uitgeschreven uit het Bevolkingsregister van Antwerpen.
Op 19 April 1943 werd Roosje Gompers-Velleman met Konvooi XX vanuit Mechelen op transport gesteld naar Auschwitz, waar zij op 22 April 1943 is aangekomen. Vermoedelijk heeft zij behoord tot de groep van 870 personen die bij aankomst onmiddellijk werden vergast. Verder is er over het 20e Konvooi onder meer nog het volgende bekend:
Om de regelmatige ontsnappingen te vermijden heeft de SS-politie voor dit transport - wat al in de nacht van 19 April 1943 is vertrokken - voor de eerste keer beestenwagens ingezet met vergrendelde venstertjes.
Ondanks deze voorzorgsmaatregelen zijn er toch weer veel ontsnappingen; 231 gedeporteerden pogen te ontsnappen voor de grens. De meesten slagen hierin, hoewel de escorte schoten afvuurt. Er lagen al 23 lijken langs het Belgische traject. Bovendien werden 3 andere vluchtelingen dodelijk gewond. De ontsnapten sprongen van de rijdende trein. Zij hadden hun ontsnapping zelf georganiseerd met behulp van werktuigen, die zij meegenomen hadden uit het verzamelkamp, soms met medeplichtigheid van “werknemers”, die gedurende de winterperiode o.a. voor de administratie van de SS-Politie werkzaam waren.
Daarnaast is het “drietal vermetele Belgen” gelukt om het konvooi vlak vóór Leuven tot stilstand te brengen, waarbij het hen lukte één wagon in het midden van het lange konvooi te openen, waardoor 17 personen nog konden ontkomen aan de deportatie.
Van de oorspronkelijke 1631 personen van Konvooi XX kwamen er uiteindelijk 1400 in Auschwitz aan op 22 April 1943. Daarvan werden 870 personen onmiddellijk na aankomst vergast. De overige 521 personen werden ingeschreven in het kamp, waarvan 245 vrouwen, waarvan velen in blok 10 in Auschwitz I “medische experimenten” moeten ondergaan. Toch blijken er van dit transport nog 150 personen bij de bevrijding in leven te zijn.
Bronnen: Antwerps Vreemdelingen Dossier nr. 79006, images 218-240; het Memoriaal van de Deportatie der Belgische Joden, blz. 30, 31 en 547.