Blanche was mijn beste vriendinnetje, zij woonde op de Jekerstraat 24. Als we naar school gingen, haalde ik haar altijd op. Vaak lag de luilak nog in bed en moest ik haar uit bed halen. Zij kreeg dan chocomelk en ik niet. We speelde veel samen op straat, ik bij haar thuis en zij bij mij. Ik mocht vaak met Sabbat bij haar eten. Zij hadden het mooiste damast en servies wat ik ooit gezien had. Bij ons thuis hadden we vaak het bord gewoon op schoot. Toen op een gegeven moment duidelijk werd wat er gebeurde met de joden in de oorlog, hebben mijn ouders en ik, Blanche naar het Amsterdam CS gebracht en op de trein gezet. Mijn vader had een onderduikadres geregeld. Dat was namelijk afgesproken tussen de vaders. Louis had gevraagd: mocht het er van komen, wil jij dan voor Blanche zorgen. Een man een man, een woord een woord. Nadat we Blanche hadden afgezet zijn wij weer naar huis gegaan. Ik weet tot de dag van vandaag niet waar Blanche naar toe zou gaan. Nog diezelfde avond, rond middernacht, stond Blanche voor de deur. Er was iets misgegaan in de trein of met de trein, dat weet ik niet. Ze is die nacht blijven slapen en wilde de volgende ochtend weer naar huis. Mijn vader heeft nog op haar ingepraat om dit niet te doen, maar ze wilde toch, met achteraf verschrikkelijke gevolgen. Blanche en haar ouders zijn daags daarna opgepakt en de rest in bekend. Mijn vader had ook de sleutels van het huis van de familie Beem. Toen eenmaal duidelijk werd dat ze er niet meer waren zijn wij naar het huis gegaan en troffen daar tot ons grote verbazing de bovenburen aan. NSB-ers, nota bene de bovenburen, hadden hun intrek genomen. Het ergste vond ik nog dat de poes van Blanche vreselijk stond te huilen voor de deur. Tijdens de oorlog ben ik niet meer naar haar huis gegaan. Na de oorlog wel. Wekelijks heb ik uitgekeken naar haar terugkomst. Helaas eindigde haar leven op 12 februari 1943 en dat van haar ouders op 2 juli 1943.
Het verhaal is opgetekend door de schoondochter van Julienne en op verzoek geplaatst door de redactie.