Betje van Praag Groenstad wordt sinds oktober 2018 herdacht voor haar laatste woonadres in Amsterdam, het Rusthuis Halberstadt aan de Plantage Middenlaan 17.
Voor het pand (tegenwoordig een hotel) ligt een koperkleurige Struikelsteen in de stoep gemetseld met Betje’s naam. Zij was 81 jaar toen zij op 23 september 1942 zich hevig verzettend uit huis werd meegenomen door de Duitse bezetter en werd gedeporteerd naar Westerbork. Betje van Praag-Groenstad woonde in dit pension voor alleenstaande oudere joodse vrouwen.
Het is niet bekend waarom juist Betje die dag werd meegenomen. Leendert en Vrouwtje Halberstadt boden aan gemiddeld zo’n 25 joodse vrouwen onderdak in hun woning. Leendert en zijn vrouw werden met de meeste bewoners, maanden na Betje, in januari 1943 ook opgepakt en naar Westerbork overgebracht. Betje leefde toen al niet meer.
De hoogbejaarde joodse Amsterdamse Betje van Praag Groenstad was weduwe van de diamantbewerker Jochem van Praag, die in 1924 een natuurlijke dood stierf. Ze was moeder van zeven kinderen, vier zonen en drie dochters. Haar oudste zoon Philip van Praag was kunstschilder en maakte van zijn moeder een potloodportret dat te zien is op de herdenkingspagina van Betje op het Joodsmonument
De dag van haar arrestatie is Betje ingeschreven in het doorgangskamp Westerbork. Twee dagen daarna, op 25 september 1942 is zij op een transport naar Auschwitz gesteld. Onmiddellijk na aankomst in het vernietigingskamp is zij daar vermoord. Twee weken later volgde haar zoon Philip met zijn gezin, die ook allen na aankomst in Auschwitz werden vermoord. Betje’s dochter Elisabeth overleed aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog en haar twee dochters Klara en Lea werden tijdens de Shoah vermoord. Drie zonen overleefden de oorlog.