Jacobus de Leeuw, grossier in vlees van beroep, was de jongste zoon van Abraham de Leeuw en Betje Zeehandelaar. Hij trouwde op 15 December 1921 in Amsterdam met Maria Wolff, een dochter van David Wolff, een commissionair uit Nijmegen en de Amsterdamse Clara Jessurun Lobo. Hij kreeg met Maria Wolff twee kinderen, t.w. David in 1923 en Betty in 1930. Het gezin woonde in de Rijnstraat 76 I in Amsterdam.
Maria Wolff en haar dochter Betty de Leeuw hebben de Holocaust overleefd; Maria Wolff overleed op 7 Mei 1989 te Amsterdam, 92 jaar oud. Zo niet Jacobus en zijn zoon David: Zij waren in 1942 tewerk gesteld in de Joodse werkkampen. David verbleef in het Friese werkkamp De Landweer in Elso (gemeente Ooststellingwerf) en Jacobus in het werkkamp Diever A in Diever (provincie Drenthe).
De Joodse werkkampen in Nederland waren kampen voor Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog. De kampen bleken geen werkkampen maar kleinschalige concentratiekampen voor verdere deportatie van de Joden. In de nacht van 2 op 3 oktober 1942 (tijdens Jom Kipoer) werden werden de meeste werkkampen omsingeld door de Ordnungspolizei. De volgende ochtend werden de Joodse dwangarbeiders onder bewaking van dezelfde politie te voet, per vrachtauto of per trein met het voorwendsel van gezinshereniging via kamp Westerbork naar vernietigingskampen vervoerd.
Zo arriveerden ook Jacobus de Leeuw en zijn zoon David op 3 October 1942 in Westerbork waar zij twee weken verbleven, wachtend op hereniging met hun Amsterdamse familie, te weten zijn vrouw Maria Wolff en dochter Betty. Maria was wel genegen om gevolg geven aan de oproep voor "gezinshereniging" en naar Westerbork gaan om zich bij haar man en zoon te kunnen voegen, maar de toen 12-jarige dochter Betty wilde dat absoluut niet. Maria zwichtte voor de wens van haar dochter om niet te gaan en beiden zijn toen ondergedoken. Via buren en met versluierde berichtgeving hebben zij getracht Jacobus en David te berichten dat zij niet naar Westerbork zouden komen, maar hebben nooit geweten of die boodschappen zijn overgekomen.
Maria de Leeuw-Wolff en haar dochter Betty verbleven als onderduikers ruim 2 ½ jaar in een pand van een tabakshandel in de Amsterdamse Nes. Na afloop van de oorlog zijn beiden “opgedoken” en woonden tijdelijk in bij een familie in de Geleenstraat in Amsterdam. Jacobus en David de Leeuw werden echter na twee weken “vergeefs” op de andere helft van het gezin te hebben gewacht, op 16 October 1942 van Westerbork naar Auschwitz gedeporteerd.
Dit transport omvatte in totaal 1710 gedeporteerden waarvan tijdens een stop in Kozel, ca 80 km westelijk van Auschwitz, 570 jongens en mannen tussen 15 en 50 jaar werden gedwongen om de trein te verlaten. Zij werden als dwangarbeiders tewerk gesteld in de omliggende satelliet kampen van Auschwitz. Zij die in de trein achter moesten blijven, werden verder naar Auschwitz vervoerd om daar te worden vermoord.
Het is niet exact bekend waar en wanneer zowel Jacobus als zijn zoon David om het leven zijn gekomen. Daarom is na de oorlog door het Ministerie van Justitie aangifte van overlijden gedaan bij de Gemeente Amsterdam en is hun beider overlijdensdatum en plaats vastgesteld als 31 Maart 1944 in Midden Europa.
Bronnen o.a. Stadsarchief Amsterdam, gezinskaart Abraham de Leeuw en archiefkaarten van Jacobus de Leeuw en Maria Wolff; website wikipedia over Joodse Werkkampen en website Herinneringscentrum Westerbork over Joodse Werkkampen (o.a. De Landweer en Diever A), het archief van de Joodse Raad, registratiekaarten van Jacobus de Leeuw, Maria de Leeuw-Wolff, David de Leeuw en Betty de Leeuw, de Wikipedialijst van Jodentransporten vanuit Nederland en aanvullende informatie van Mevrouw Betty de Groot-de Leeuw.