Isaäc en Aaltje Koster-Leeuwin, hebben een meubelzaak Leeuwin aan de Rijnstraat 5. Koster ziet in eerste instantie niets in onderduiken. ‘Je brengt anderen maar in gevaar’, vindt hij. Maar uiteindelijk laat hij zich beïnvloeden door vrienden en duikt het hele gezin onder. De twee dochters gaan naar een verschillend adres en de ouders gaan naar een huis in de Parkstraat waar al meer joden zijn ondergebracht. De hoofdbewoners van de Parkstraat worden echter bang wanneer zij in de krant lezen dat het strafbaar is om joden te laten onderduiken, maar dat zij tot een bepaalde datum ongestraft blijven, wanneer zij onderduikers aangeven. Zij gaan met hun ‘bekentenis’ naar de politie. Zij komen in Sobibor om het leven. Margreet wordt in Velp eveneens door verraad opgepakt. Zij overlijdt in Auschwitz. Selma overleeft als enige de oorlog. Zij was ondergedoken bij de overburen aan de Rijnstraat 76, de familie Groos van de tabakswinkel. ‘Kind kom jij maar bij ons’, hadden ze gezegd, ‘want het gaat niet goed.’ Tijdens de Evacuatie in september 1944 komen ondergedoken Joden tevoorschijn en lopen mee in de karavaan. Selma loopt met de familie Groos mee, twee dagen lang in westelijke richting. Na de oorlog heeft ze niemand meer, geen zusje, geen ouders. Ze ontmoet haar oude schoolliefde Irvin, die met zijn familie Bergen-Belsen heeft overleefd. Zij zullen een van de eersten zijn die na de oorlog in de synagoge aan de Pastoortraat in het huwelijk treden.
Bron: Margo Klijn, De stille slag. Joodse Arnhemmers 1933-1945