Verhaal

Op de foto in oorlogstijd. Arnita en Elly Friedberg

Rudolf Friedberg, Ellie Friedberg-Weg, onbekend en Arnita Friedberg, 1943. Foto Annemie Wolff. © Monica Kaltenschnee.

Alle rechten voorbehouden

In het boek Op de foto in oorlogstijd. Studio Wolff, 1943  van Tamara Becker en An Huitzing (Lecturis, 2017) is een portret van Elly Friedberg-Weg en haar dochter Arnita Friedberg opgenomen en wordt hun verhaal en dat van hun familieleden verteld.

Op de foto in oorlogstijd gaat over een deel van het oeuvre van Annemie Wolff (1916-1994): de teruggevonden honderd fotorolletjes uit 1943 met portretten van 440 mensen.

Over Arnita en Elly Friedberg (p.158 - 160):

Op woensdag 5 mei 1943 noteerde Annemie ’Friedmann’ in haar kasboek. Ze bedoelde de familie Friedberg van wie ze eerst een groepsfoto maakte. Daarna maakte foto’s ze van ieder apart: Elly Friedberg-Weg, haar zoon Rudolf van achttien, haar dochter Arnita van dertien en een onbekend meisje dat op de groepsfoto haar armen om de schouders van Elly en Arnita geslagen had. Deze foto’s wilde Elly naar haar man Benno sturen, die eind 1942 was opgepakt en in Kamp Vught opgesloten. Elly betaalde vier gulden vijftig.

Elly was van Poolse afkomst en had Benno in Duitsland ontmoet. Benno was in Rotterdam geboren; zijn ouders Jossel en Olga kwamen uit Letland en Rusland en woonden sinds 1896 in Rotterdam, waar Jossel graancontroleur was. In 1924 was de familie Friedberg genaturaliseerd. Op zijn vijftiende was Benno naar Duitsland gegaan om zijn school af te maken en daarna medicijnen te studeren. Toen hij met Elly trouwde, werkte hij in een ziekenhuis in Berlijn. Daar werd Rudolf geboren en Arnita in Koblenz, waar Benno huisarts werd. Toen Hitler aan de macht kwam, keerde Benno terug naar zijn geboorteland. Zijn diploma’s werden echter niet erkend en hij moest weer gaan studeren, financieel gesteund door zijn ouders. In 1940 deed hij opnieuw artsexamen en vestigde hij zich als huisarts in Scheveningen, waar zijn ouders inmiddels waren gaan wonen. In 1941 meldde Benno in de Haagsche Courant dat zijn praktijk alleen nog voor Joodse patiënten open was.

Zoals alle Joden in het kustgebied, moest de familie Friedberg in mei 1941 naar Amsterdam verhuizen. Hun nieuwe adres was een jeugdhuis van de Joodse Raad met veel oud-bewoners van Werkdorp Wieringen.[i] Waarschijnlijk moest Benno daar een oogje in het zeil houden. Niet veel later werkte hij als arts namens de Joodse Raad bij de Zentralstelle für jüdische Auswanderung in de voormalige Christelijke HBS aan het Adama van Scheltemaplein. De Zentralstelle maakte onderdeel uit van de machinerie om Joden naar ‘werkkampen in het Oosten’ te sturen, al werkte de organisatie in het begin nog mee aan emigratie van mensen die visa bemachtigd hadden. Als arts moest hij daar mensen keuren. Benno probeerde – net als zijn collega Bert de Vries Robles – zoveel mogelijk mensen ongeschikt voor werkkampen te verklaren en uitstel te geven. Daarvan getuigt een brief van Juda Groen, arts bij de Centrale Israëlitische Ziekenverpleging: ‘Mag ik U bij deze gelegenheid hartelijk bedanken voor de wijze, waarop u de familie van mijn patiënte [Mevr. Vigevano] hebt weten te bevrijden? Ook verder hoor ik van vele zijden zoveel goeds over de wijze, waarop U het moeilijke werk op het Adema van Scheltemaplein verricht, dat ik U graag wil zeggen, hoeveel waardering ik voor U heb gekregen.’[ii] Benno vervalste vrijstellingsstempels, en werd daarbij geholpen door zijn vader Jossel die inmiddels ook in Amsterdam woonde. Ze werden echter verraden. Jossel werd in juli vermoord in Sobibor. Benno werd van september tot november 1942 in de strafgevangenis Scheveningen verhoord, daarna werd hij in Kamp Vught opgesloten, waar hij ziek werd. Hij stierf eind 1944 in concentratiekamp Birkenau.

Elly, Rudolf en Arnita stonden op straat nadat Benno opgepakt was. Ze kregen onderdak aangeboden bij Hartog Hollander in de Kromme Mijdrechtstraat, het adres dat zij bij Annemie Wolff opgaven. In juni zou Elly nog een keer foto’s laten maken om Benno een hart onder de riem te steken. Begin november 1943 werden Elly, Rudolf en Arnita opgepakt; ze droegen geen Jodenster en hadden geen papieren.[iii] Ze werden met het voorlaatste transport uit Westerbork naar Theresienstadt gestuurd. In oktober 1944 werden ze naar Auschwitz gedeporteerd, waar Elly en Arnita bij aankomst vergast werden. Rudolf werd bevrijd in Buchenwald. Hij had vijf kampen overleefd, maar was er slecht aan toe. Voor hem was de terugkomst in Nederland een grote klap. Van zijn familie vond hij alleen een broer van zijn vader terug, die ondergedoken had gezeten. Hij vertrok naar Israël waar hij opgeleid werd tot meubelmaker.

Na een aantal jaren keerde Rudolf terug naar Nederland. Hij trouwde met Fella Fischer uit Polen, die ook meerdere concentratiekampen had overleefd. Ze kregen drie kinderen; hun zoon noemden ze naar Rudolfs vader en een van hun dochters naar zijn zusje Arnita. Rudolf streed lang samen met zijn oom Rudolf voor de erkenning van zijn vader als verzetsman, maar tevergeefs. Hoewel Benno opgepakt was omdat hij zoveel mogelijk mensen hielp om niet doorgestuurd te worden, bleef men hem nadragen dat hij bij de Zentralstelle gewerkt had. In Rudolf en Fella hangt een van Annemies foto’s van Elly, Rudolf en Arnita met een foto van Benno daarin gemonteerd. Deze wordt geflankeerd door gerestaureerde foto’s van Fella’s vermoorde familie, die zij heeft bewaard door ze in de kampen in haar schoenen te dragen.

 

[i] SAA, woningkaart. Tussen november 1941 en april 1943 werden op dit adres 45 jonge Joodse vluchtelingen uit Duitsland ingeschreven.

[ii] JHM, Brief van Dr. J. Groen aan Dr. Friedberg om hem te bedanken voor de vrijlating van zijn patiënte Mevr. Vigevano en zijn goede werk op het Adama van Scheltemaplein, 04-09-1942, objectnummer D007868. Deze mevrouw niet veel later opnieuw opgepakt. Juda Groen overleefde de oorlog.

[iii] Heinz Wielek, De oorlog die Hitler won (1947) 290.

Alle rechten voorbehouden

Media bestand