Biografie

Over Cato Bloemhof, haar man Hartog de Leeuw en hun gezin.

(deze versie van de biografie is aangevuld en verbeterd op 15 Juli 2022)

Cato Bloemhof was een dochter van Salomon Abraham Bloemhof en Roosje Ossendrijver. Uit het eerste huwelijk van haar vader had zij twee zusters, Judith en Reintje en een broer Mozes, die allen tijdens de Sjoa met hun gezinnen zijn vermoord. Haar vader trouwde na het overlijden van Roosje Ossendrijver met Anna Vleeskruijer en Cato Bloemhof kreeg opnieuw twee zusters, Judic en Johanna, die eveneens met hun gezinnen tijdens de Holocaust zijn vermoord.

Cato Bloemhof  trouwde op 7 November 1912 in Amsterdam met de diamantslijper Hartog de Leeuw uit Kortenhoef, geboren op 20 December 1889 als zoon van Abraham de Leeuw en Eva de Lange. Het echtpaar kreeg vier kinderen, t.w. Eva, Roosje, Reintje en Abraham. Alleen Roosje heeft met haar gezin de Holocaust overleefd; de andere drie kinderen én hun ouders zijn tijdens de Sjoa vermoord.

Toen Hartog de Leeuw nog niet getrouwd was, woonde hij in Hilversum. Hij kwam als leerling diamantbewerker naar Amsterdam waar hij inwoonde bij Mevrouw Cohen in de Lepelkruisstraat 13. Op 9 September 1911 verhuisde hij naar de Miguelstraat 141. (bij de aanleg van de Wibautstraat in 1936 zijn er enkele straten verdwenen, waaronder de Spoorbaanstraat en ook de Miguelstraat – (bron Het geheugen van Oost), maar de dag na zijn huwelijk met Cato Bloemhof, trokken zij beiden in bij W. de Goede, die woonde in de Ruyschstraat 120.

In 1913 verhuisden zij naar de (in 1936 verdwenen) Spoorbaanstraat 32 II, waarna nog acht verhuizingen volgden; op 29 October 1935 betrokken zij een woning in de Brinkstraat 38 in Betondorp in Amsterdam-Oost. Tussentijds woonde het gezin De Leeuw ook nog in Nieuwer Amstel en Diemen. Vanaf 1930 was Hartog de Leeuw werkzaam als bloemist en woonde toen met zijn vrouw en kinderen in de Kraaipanstraat 29 in de Transvaalbuurt in Amsterdam-Oost.

Na de verplichtte registratie van alle Joden in Nederland in 1941, werd Hartog de Leeuw door de Joodse Raad “gesperrt wegens functie”. Hij was al vanaf Maart 1923 óók werkzaam als tuinman en hulpgrafdelver bij de N.I.H.S. de Nederlands Israelitische Hoofd Synagoge te Amsterdam. Ook zijn echtgenote Cato Bloemhof was door de functie van haar echtgenote “gesperrt”. Maar toen beiden een oproep ontvingen om zich te melden voor de zogenaamde “Arbeitseinsatz” besloten zij te gaan onderduiken. Dankzij zijn werk had Hartog contacten met vele kwekers rondom Amsterdam. Hij dook onder bij een kweker in Osdorp en Cato vond een plek in Uithoorn.

Op een zomerse avond, half Juni 1943 besloot Cato haar dochter Roosje op te zoeken die op de Bos en Lommerweg in Amsterdam woonde en gemengd gehuwd was met Herman Kars. Cato droeg geen “Jodenster” en had als onderduikster een vervalst persoonsbewijs. Ze was nog maar net bij haar dochter Roosje, toen de bel ging en Cato Bloemhof door twee leden van de beruchte colonne Henneicken, Reuskens en Cassee werd gearresteerd wegens o.a. het niet dragen van de z.g. gele “Jodenster en op 15 Juni 1943 overgebracht naar de Hollandsche Schouwburg.

Herman Kars besloot toen om zijn schoonvader Hartog de Leeuw te gaan informeren dat zijn vrouw Cato Bloemhof was gearresteerd en ging naar Osdorp. Uiteindelijk besloot Hartog de Leeuw met Herman mee te gaan naar de Hollandsche Schouwburg op de Plantage Middenlaan om zich daar bij zijn vrouw te voegen. Achter op de fiets van Herman werd Hartog de 17e Juni afgezet bij de Hollandsche Schouwburg. Beiden werden als z.g. “strafgevallen” behandeld wegens het niet dragen van de verplichte gele “Jodenster”, vanwege het zich onttrekken aan de oproep voor de Arbeitseisatz, door onder te duiken en het bezit van vervalste persoonsbewijzen.

Nadat haar dochter Roosje op verzoek van haar moeder wat kleding en Jodensterren had opgehaald in het ouderlijk huis in de Brinkstraat, werden Hartog en Cato in de Schouwburg nog vastgehouden tot 29 Juni 1943. Toen zij werden afgevoerd naar Westerbork en die 29e Juni daar aankwamen, werden zij beiden in de strafbarak 67 ingesloten. Echter nog diezelfde dag werden zij met nog 2395 andere slachtoffers, met het 16e transport gedeporteerd naar Sobibor waar zij bij aankomst op 2 Juli 1943 onmiddellijk werden vermoord.

De Stichting Sobibor publiceerde op hun website het volgende over het 16e transport van Westerbork naar Sobibor: Na een onderbreking van 3 weken vertrok er op Dinsdag 29 Juni weer een trein vanuit Westerbork naar Sobibor, de 16e inmiddels. Aan boord bevonden zich 2397 personen van wie niemand het vernietigingskamp zou overleven.

Bronnen o.a.: Stadsarchief Amsterdam, gezinskaart en archiefkaart van Hartog de Leeuw; gezinskaart en archiefkaart van Salomon Abraham Bloemhof; overgenomen delen 1892-1920/Bloemhof; Het Geheugen van Oost/Miguelstraat; website Stichting Sobibor/het 16e transport; het archief van de Joodse Raad, registratiekaarten van Hartog de Leeuw, Cato de Leeuw-Bloemhof en Abraham de Leeuw; aanvullende informatie van Evelina de Wispelaere, kleindochter van Hartog de Leeuw en Cato Bloemhof en “Gezichten van Joods Verzet, pagina 222-228, uitgegeven in 2020 door de Nederlandse Kring voor Joodse Genealogie (ISBN 978-90-822758-1-0) .

(deze versie van de biografie is aangevuld en verbeterd op 15 Juli 2022)

Alle rechten voorbehouden