Betsy Polak is de dochter van Eliazer Polak en Saartje Duijts (soms: Duits). Het gezin telt nog twee kinderen, een dochter en een zoon. De vader van Betsy wordt genoemd als mandenmaker en stoelenmatter. Als kind verhuist Betsy vier keer binnen haar geboortestad Amsterdam. Ze is een periode lang telefoniste.
Judith Abrahams is de dochter van haringkoopman Abraham Abrahams en Betsy Polak. Haar vader, broer Gerrit en zus Saartje overlijden in 1942 in Auschwitz. De moeder van Judith wordt, met wat het Apeldoornsche Bosch transport is gaan heten, rechtstreeks naar Auschwitz gedeporteerd. Haar broer Eliazer overleeft als enige van het gezin de oorlog.
Judith wordt in 1917 geboren in Amsterdam. Hoewel haar ouders nog leven, komt Judith op vierjarige leeftijd met haar twee broertjes, Gerrit en Eliazer, en zusje Saartje als ‘verpleegden’ terecht in de ‘Hulp voor Onbehuisden’ (daklozenopvang) in Amsterdam. Na negen maanden keren de kinderen weer terug naar het ouderlijk huis (1922). Ze komen vervolgens voor in het register van het toevluchtshuis ‘voor moeders en kinderen’ van het Leger des Heils (Rapenburgerstraat 2). Lea overlijdt hier in 1923, slechts vijftien maanden oud. Judith, haar twee broers en zus Saartje gaan enkele maanden na deze gebeurtenis weer naar huis.
De omstandigheden binnen het gezin blijven vermoedelijk hetzelfde, want meerdere keren verblijven de vier kinderen in opvanghuizen en worden ook weer op hun huisadres ingeschreven. Mogelijk is de psychische toestand van hun moeder de reden geweest van de plaatsingen in een tehuis. Van Betsy is namelijk terug te vinden dat zij in elk geval in de jaren dertig in het Oude en Nieuwe Gasthuis in Zutphen en in een psychiatrische inrichting in Warnsveld verbleef.
Vanaf de zomer van 1935 woont Judith in Velsen. Voor die tijd verblijft ze een periode aan de Olympiadekade in Amsterdam, waar ze werkzaam is als naaister. Ze woont hier in het ‘tehuis voor werkende meisjes’, een instelling die sinds 1926 jongeren tussen de 14 en 21 jaar opvangt. Het zijn doorgaans kinderen uit problematisch gezinnen, waarbij de kinderen zelf niet zozeer als problematisch bestempeld werden. Om die reden is een plaatsing in een streng gezinsvervangend internaat niet nodig. Het pand staat onopvallend in een woonwijk. Judith krijgt hier een eigen kamer en veel vrijheid. Wel is er enige controle door een begeleidster. Bijzonder aan deze nieuwe visie is dat de meisjes zelf mogen kiezen welke opleiding of werk ze willen doen.
Vanaf november 1939 verblijft Judith, 22 jaar oud, op het adres van het Provinciaal Ziekenhuis in Bloemendaal, een psychiatrische inrichting. Het is aannemelijk dat Judith hier werkt. In 1940 woont ze weer in haar geboortestad waar ze intern verblijft bij de zorginstelling de Joodsche Invalide. Ze is hier werkzaam als dienstbode. Op 19 december 1940 doet zij bij de politie aangifte van diefstal van haar damesrijwiel. Het heeft een geschatte waarde van ƒ 10,- (omgerekend ruim € 90,-). De fiets is tussen 14 en 18 december 1940 gestolen. In de lente van 1941 verhuist Judith naar Apeldoorn, waar ze woont op het terrein van Het Apeldoornsche Bosch. Ze verdient hier haar geld als naaister.
Op de registratiekaart van de Joodse Raad staat dat Judith in het verleden is opgeleid tot costumière en naaister van linnen. De vertegenwoordiger van de Joodse Raad die haar Sperre-aanvraag moet beoordelen, noteert dat Judith een matige kracht is en een moeilijk karakter zou hebben. Die kwalificatie is gebaseerd op een persoonlijk gesprek en eventueel op basis van antecedenten of andere bronnen. In juli 1942 wordt Betsy opgenomen op het adres waar haar dochter werkzaam is: Het Apeldoornsche Bosch. Dit is ook de periode waarin haar man, de vader van Judith, in werkkamp ‘De Beetse’ (Sellingen, provincie Groningen) verblijft. Hij wordt begin oktober in kamp Westerbork geregistreerd en na twee weken naar Auschwitz gedeporteerd.
In de nacht van 21 op 22 januari 1943 ontruimen de nazi’s Het Apeldoornsche Bosch. Voor zover bekend worden 1078 patiënten en 51 personeelsleden rechtstreeks naar Auschwitz gedeporteerd. Betsy behoort tot deze groep. Judith blijft deze nacht op het terrein en gaat met de geïnterneerde dorpelingen en vrijwel al het overgebleven personeel in de ochtend van vrijdag 22 januari 1943 vanaf het treinstation van Apeldoorn in een reguliere personentrein naar doorgangskamp Westerbork. Ze verblijft in barak 70. Op dinsdag 9 februari 1943 vertrekt vanuit het kamp transport 49 met als eindbestemming Auschwitz. Het transport telt vijfentwintig personenwagons met in totaal 1184 gedeporteerden, onder wie Judith. De dag van aankomst in het kamp is ook de dag van Judith’s 26ste verjaardag. Daarna wordt ze omgebracht.
Bronnen: Erfgoedcentrum Zutphen, Ons Amsterdam en Stadsarchief Amsterdam. Afdeling ‘Naam & Gezicht’ van het herinneringscentrum Kamp Westerbork, CODA Archief Apeldoorn, Digitaal Joods Monument, Erica adresboek van Apeldoorn, het Gelders Archief, ITS Archiv Bad Arolsen (International Tracing Service), het boek ‘In Memoriam’ door Guus Luijters, Yad Vashem, het Nationaal Archief en Delpher (gedigitaliseerde Nederlandse historische kranten).
16 april 2023