Simon Furth werd op 19 december 1912 in Amsterdam geboren. Hij was leerling diamantbewerker. Hij speelde viool en had les van Ferdinand Helmann, eerste concertmeester van het Concertgebouworkest. Van het Henri Polakfonds had hij als musicus gestudeerd. In 1935 trouwde hij met de joodse kantoorbediende Elisabeth Papier en in hetzelfde jaar werd hij violist van het Concertgebouworkest. Na de bezetting van Nederland door Duitsland in 1940 werd de uitvoering van werken van de joodse componisten Gustav Mahler en Felix Mendelssohn verboden. In april 1941 werden de joodse orkestleden door het nationaalsocialistische Departement Volksvoorlichting en Kunsten gedwongen hun werkzaamheden in het Concertgebouworkest te staken, vanwege de zogenaamde arisering. Zij zouden met ingang van 9 juni 1941 worden ontslagen. Het orkest telde toen zestien joodse leden: 12 strijkers, 3 blazers en 1 harpiste. Dat was bijna een vijfde deel van het totaal aantal musici. Toen het bevel kwam dat de joodse leden het orkest moesten verlaten, weigerde de dirigent Willem Mengelberg dit te accepteren. Mengelberg vroeg een gesprek aan met Seyss-Inquart, de Rijkscommissaris van Nederland. Hij wist te bewerkstelligen dat enkele joden voorlopig in dienst mochten blijven. De keus viel op drie strijkers met een niet al te joods uiterlijk. Het laatste concert waaraan alle joodse orkestleden meewerkten, op 8 juni 1941, bestond uit een uitvoering van de Negende symfonie van Beethoven. Mengelberg was daar niet bij aanwezig. Het orkest werd gedirigeerd door Eduard van Beinum.
Drie joodse orkestleden overleefden de oorlog niet. Contrabassist Samuel Gompertz en altviolist Jacques Muller werden in 1942 in Auschwitz vermoord.
Simon Furth werd op 21 mei 1943 in Sobibor vermoord.
Bron tekst:
Philo Bregstein & Salvador Bloemgarten, Herinnering aan Joods Amsterdam, Amsterdam 1978.
Hein van Royen (red.), Historie en kroniek van het Concertgebouw en het Concertgebouworkest 1888-1988, Zutphen 1988 (deel 1) en 1989 (deel 2).
Pauline Micheels, Muziek in de schaduw van het Derde Rijk, Zutphen 1993.
André Roosen