Op 23 Mei 1943 moesten Juliette en haar dochter Grace zich volgens de "oproep 1247/2 en 1247/3" melden op de Polderweg, samen met Esther (Elly) Blitz, die met haar zwager Willem van West gehuwd was, alsmede de ouders van Elly Blitz; zij waren opgeroepen voor "tewerkstelling" in het Oosten.
Enkele dagen daarvoor was de oproep in de Curacaostraat aangekomen. De rugzakken stonden al gereed. Men probeerde nog aan adressen te komen om onder te duiken. Voor Grace was een plaats gevonden en zij werd aan Lotte de la Fuente meegegeven om met de tram te gaan, zoals wel vaker gebeurde. Zij kwam in Drogeham in Friesland terecht en overleefde daar de oorlog. Lotte kwam bij al meermalen bij Juliette’s ouders Barmes in de Blasiusstraat thuis. Zij was dus bekend. Inmiddels waren er al zoveel mogelijk meubelen en andere zaken uit het huis elders ondergebracht; de rest zou worden gepulst.
In de Curacaostraat was het huis vol met mensen, wachtend op het moment dat onvermijdelijk was. Haar zuster Jeanne, die “gesperrt” was en die werkte “voor de Wehrmacht” op de bontafdeling bij Hirsch op het Leidscheplein, was gewaarschuwd en zij was er ook, samen met haar man Philip (Flip) Gompers. Vijf minuten voordat ze opgehaald zouden worden, om 5 voor vier, wordt er aangebeld en het was de Heer van Eugen, de chef van Juliette’s man Ab die bij de Arbeiderspers had gewerkt. Die zorgde op het laatste moment voor een onderduikadres voor Juliette. De Heer van Eugen zat in het verzet en Lotte de la Fuente was zijn contactpersoon.
Elly en Willem waren bang. Met de ouders van Elly hebben zij zich gemeld op de Polderweg. Maar Juliette is gegaan; met haar tas voor haar borst om de Jodenster af te dekken, is zij naar de Nassaukade gelopen waar zij op een bepaald adres daar tien dagen is gebleven. Op dit adres was ook de Heer van Eugen. Om elk risico te vermijden moest Juliette die tien dagen dat zij daar verbleef, op de grond slapen, tegen een op zijn kant staande bank, die, ingeval van onraad, over Juliette heen gezet kon worden.
Na ruim een week moest zij naar de Kinkerstraat om pasfoto's te laten maken en daarmee kreeg zij een nieuw maar vals persoonsbewijs, zonder J. Vervolgens moest zij enkele weken op een adres op het Singel verblijven; vandaar is zij voor enige tijd naar Laren gestuurd en uiteindelijk naar een onderduikadres in Leiden (haar onderduikadres was Witte Singel 80 in Leiden volgens een briefkaart aan haar zus Jeanne in Zweden op 24 Juni 1945). Het was toen inmiddels al eind Juli 1943 geworden.
Toen de oorlog voorbij was heeft Annie Cardozo-Gompers, de schoonzuster van Juliette’s zus Jeanne, op de een of andere wijze Juliette weten te bereiken die toen nog in Leiden was. Zij had over de radio de naam van Jeanne Gompers-Barmes gehoord, wat toen wilde zeggen dat Juliette's zuster Jeanne dus nog in leven was. Juliette vertelde (op 8 December 1999), dat zij de volgende dag om 6 uur 's morgens uit Leiden naar Amsterdam is meegereden met een soldatentransport en zij is naar de Nieuwe Zijds Voorburgwal gelopen, naar het gebouw van het Parool waar de lijsten van het Rode Kruis opgehangen waren met de namen erop van de overlevenden. Zo zag zij de naam van haar zuster. Huilen - huilen - huilen, van verdriet en van blijdschap.
Zij liep vervolgens naar de Hoogstraat waar haar nicht Sieny Cohen toen woonde om te vertellen dat Jeanne er nog was en zij hebben daar een rondedans van vreugde gemaakt. Daarna realiseerde zij zich dat zij n i e t s meer had om naar toe te gaan, geen huis, geen familie, n i e t s, en is gaan lopen naar de Amstellaan nummer 13, naar Sitters, de benedenburen van Flip en Jeanne. Bij Sitters, vertelde Juliette zelf, kreeg zij een toeval en wist even van niets meer. Vandaar is zij weer gelopen naar de uitvalsweg naar Leiden en Den Haag (het einde van de Aalsmeerweg) om terug te liften naar Leiden, het einde van een emotionele dag.
Juliette heeft nadat zij weer uit Leiden naar Amsterdam kwam, eerst op een bovenkamer bij Sitters kunnen "wonen". Later kon zij een kamer huren bij Trude (de weduwe van Salomon Munnikendam) die na de oorlog met haar zoon Ruben Abraham (Rubi) een woning had toegewezen gekregen in de Theophil de Bockstraat. Zij woonden daar samen totdat zij op een gegeven moment besloot zelf woonruimte te gaan zoeken.
Woonruimte krijgen via instanties was bijna niet mogelijk en zij besloot, samen met hulp van haar vroegere collega Dien de Wit straat voor straat in Amsterdam Zuid bij elk adres aan te bellen en te vragen of er mogelijk woonruimte beschikbaar was. En zo vonden zij uiteindelijk in de Eemstraat op nr. 24 III, bij de familie Vos, twee kamers waar Juliette en Grace toen zijn ingetrokken. Het was de zolderetage, met kleine hoge ramen, de keuken (wat heet) in de gang, een deur naar het plat en een zijkamer waar Juliette met haar dochter Grace samen sliepen, waar zij hebben gewoond tot midden in de jaren 1950 (±1955).
Juliette woonde vóór de oorlog, thuis in de Blasiusstraat 66 I - toen zij gehuwd was in de Uithoornstraat 11 en de Curacaostraat 18 II. Tijdens haar onderduik Witte Singel 80 in Leiden. Na de oorlog kortelings bij Sitters op zolder in de Amstellaan 13, in de Theophil de Bockstraat 27, Eemsstraat 24 III - Sarphatipark 69 I hoog - Arntzeniusweg 110 hs - en sinds begin van de jaren 1990 Rondeel 135 in een aanleunwoning van Beth Sjalom en overleden 29 December 2005 in de Akerwateringstraat in Amsterdam-Osdorp.
De inhoud van dit verhaal heeft Juliette zelf in de jaren 1990-2000 verteld en is op 15 April 2020 door de redactie van Joods Monument geredigeerd en op de website geplaatst.