Verhaal

Gezin Weijl-Schaap

Michael Simon Weijl en Helena Schaap hadden twee kinderen: zoon Simon, geboren op 25 juli 1918, en dochter Bettie, geboren op 7 april 1923. Michael Weijl was een voorname man en zat in de kerkenraad. Hij was graag arts geworden, maar wegens het overlijden van zijn vader moest hij na de vierde klas stoppen met zijn school, omdat hij zijn moeder moest helpen in de modezaak die zijn ouders hadden. De familie woonde boven de zaak.

In 1941 verhuisde het gezin Weijl-Schaap verplicht naar Amsterdam. Michael was toen al ziek en overleed op 21 maart 1942. Helena moest gaan werken, huishoudelijk werk, wat haar erg zwaar viel. Toen ze op een avond thuiskwam is ze voor de deur door een Duitser opgepakt en naar de Hollandsche Schouwburg gebracht. Haar dochter Bettie zou de volgende dag een koffer met spullen naar de Schouwburg brengen, samen met een vriend. De vriend bracht haar echter naar een gemengd gehuwde tante, waarna hij er vandoor ging.

Zoon Simon probeerde Nederland te ontvluchten en werd gepakt in de trein in Frankrijk, op weg naar Engeland. In de trein werd een man onwel en toen moesten alle mannen de trein uit. Hij werd gedeporteerd via Drancy naar Auschwitz.

Dochter Bettie werkte in het begin van de oorlog in het Nederlands-Israëlitisch Ziekenhuis aan de Nieuwe Keizersgracht. Ze wilde medicijnen studeren en het verpleegstersvak was op dat moment het enige dat daar een beetje bij in de buurt kwam. Door haar werk was ze lange tijd vrijgesteld van deportatie. In maart 1944 dook ze onder. Ze overleefde als enige van het gezin de oorlog.

Bron: 80plus Joden, door Elsbeth Struijk van Bergen & Ido Abram. Amsterdam, Amphora Books, 2017.