MOEDER EN VADER WARMERDAM
Achter de groene deuren.
Door Ester Warmerdam en William Butt @ 1992
Terwijl moeder thuisblijft om voor de jongste kinderen te zorgen, nam vader ons zondags mee naar een naburig dorp, onderweg komen wij langs een groot herenhuis, wat wij door zijn gouden kleur, ―het gouden‖ huis noemde. Wij staarden naar een deur met gouden panelen, gouden deurknop en gouden slot. Toen wij er in de zomer van 1939 weer langs liepen zagen wij dat er arbeiders bezig waren om het te slopen. Er woonde daar niemand meer. De gouden deur was weg gesloopt. Wij liepen door de grote tuin en gluurde door een opening naar binnen, die uitkeek op wat vroeger de hal was, met deuren aan de zijkant en in de verte alleen maar schaduw. Ik had nog nooit zoiets moois en tegelijkertijd eenzaam en verlaten gezien. Ik ging niet naar binnen want vader waarschuwde ons: Ga niet naar binnen, het is zo groot dat jullie erin verdwalen. Tenzij ik een touw aan je vastbind, anders kom je er nooit meer uit.
Inhoud:
- Een kleine dood kist. Blz. 4
- Een bakfiets. Blz. 12
- Een gele ster. Blz. 22
- Op het dak. Blz. 31
- Een trouwring. Blz. 37
- Blz. 43
- Brede zwarte hoed. Blz. 47
- Kleedhokje bij de zee. Blz. 52
- Kerstfeest scène. Blz. 58
- Licht maken. Blz. 64
- Roos aan de struik. Blz. 69
- Een Klaagmuur. Blz. 76
- Blz. 84
- Blz. 91
- Een lampenkap. Blz. 100
- Veel kaarsen. Blz. 108
Hoofdstuk: 1
Een kleine doodkist
Ik heb alleen maar prettige herinneringen aan de tijd van voor de tweede wereldoorlog. Ik ben geboren in 1929 in Holland, in Hillegom, toen een dorp met zes duizend inwoners, achttien kilometers ten zuidwesten van Amsterdam. We kwamen het dorp bijna nooit uit.
In de zomer speelde wij veel buiten, deden aan hinkkelen, speelden met jojo ‘s en rolden met een hoepel door de straat, de hoepel was een wiel van een oude fiets zonder een band en deze duwde je voort met een stokje. We hielden ook van de winter. Met stro in je klompen hield je warme voeten; het gebeurde wel eens als wij naar school liepen dat de sneeuw aan je zolen bleef plakken, zodat je steeds hoger kwam te lopen, alsof je op stelten liep. Na schooltijd gingen we schaatsen op het bevroren water van het zwembad, sloten, meren en op de ijsbaan die was op het ondergelopen voetbalveld.
We woonden in het hart van de Bollenstreek waar elke lente de bollenvelden bloeiden met tulpen, narcissen, en hyacinten, wat grensde aan een vruchtbaar en vlak land de Haarlemmermeer genoemd. Zelfs wij die opgroeide te midden van de bollenvelden bewonderden het bloemenrijk. Het is soms niet te geloven, zo mooi, wanneer de bollenvelden lang en breed en massaal in kleur staan. Mensen verkochten bloemen vanuit een kraam langs de weg, zij maakten van bloemen een krans die de mensen om hun nek deden. Bezoekers uit alle richtingen kwamen naar Holland, om het te zien.
In 1940 was ik een van de twaalf kinderen binnen de familie, zes zusters en zes broers, vanaf mijn oudste broer Nico, wie ik aanbad, tot de jongste, toen nog een baby.
Ik was nummer zes (na Nico, Martha, Rinus, Riet en Hanny), het dichts bijgelegen bij Riet en Hanny. Riet was liefhebbend en begripvol, en drie jaar ouder dan ik; Hanny was avontuurlijker, ondernemender, en anderhalf jaar ouder. Meer baby’s werden er geboren tijdens en na de oorlog. In totaal zijn er achttien kinderen geboren, mee tellend een baby die overleden is, een erg grote familie. Zelfs voor roomse katholieken begrippen in het vooroorlogse Holland.
Vanaf een zuigeling was ik een ziekelijk kind, een krieltje, mijn lichaam produceerde onvoldoende antistoffen maar was verder wel in orde. Ik was vaak opgebruikt en leeg, weken en maanden, levend in huis in de serre, vaak met longontsteking, en miste veel lesuren op school en kwam zo achter met leren. Ik haatte het ziek en alleen zijn, en het anders dan andere kinderen zijn, zoveel dat ik vaak niet wilde spreken en in mijn zelf terug trok.
In de lente van 1940 was ik weer ziek thuis, bijeengekropen in een hoek, medelijdend hebbend met me zelf, op dat tijdstip arriveerde onze huisarts zoals zo vele keren daarvoor. Hij boog zijn hoofd en legde ze oor tegen mijn borst om naar mijn longen te luisteren.
` Longontsteking, ` zei hij. `Alweer, `zei moeder.
Hij nam mijn temperatuur op. `Beneden normaal, `zei hij. Hij gebood vooral meer dekens en warme drank. En we moeten die longen reinigen. Want anders haalt ze de avond niet. `Ja zeker, haalt ze de avond, `zei mijn moeder veelbelovend. Moeder was een vechter. Geboren uit een rijke familie, ze werd verliefd op een boerenzoon, haar ouders vonden hem te oud en beneden haar sociale stand, en toch trouwde ze met hem. Ze was trots en sterk, en zeer gevoelig en met plichtbesef ze geloofde strek en rechtvaardig.
`Jouw plicht is, `vertelde ze me, `de wil om ervoor te vechten. `
Zo kwam het dat mijn ouders mij eind april inschreven voor een kuuroord in Bergen aan Zee aan de Noordzee kust, ongeveer een uur rijden met de trein. Zij hoopte dat de frisse zeelucht mij nieuwe krachten zou geven, voor de strijd tegen mijn slechte gezondheid. Ik had nog nooit zover gereisd, en nimmer zover van mijn familie weg geweest. De buren gaven me zes sinaasappels mee voor de reis. Ik voelde en was ervan overtuigd dat ik spoedig zou genezen. Vanuit Hillegom ging ik met de tram naar een verzamelplaats in Haarlem waar ik samen met andere kinderen, de reis voortzette met de trein naar Bergen aan Zee.
Bij aankomst werden we door een leider gerangschikt naar leeftijd. Opgelaten werd ik ingedeeld bij de elf jarigen, hoewel ik tot oktober pas tien was. De eerste week was geslaagd het leek wel vakantie, elke dag naar het strand, we speelde volleybal en stoeide in het zand.
Elke middag, hielpen vriendelijke leraars ons met de lessen van de school.
Maar na de eerste week kreeg ik een keel infectie. Een hoofdverpleegster onderzocht me weer. `Wij moeten je overplaatsen naar de ziekenzaal, `zei ze. Daar moest ik verblijven, alleen en met een klein jongentje in de kamer bij de volgende deur. De afdeling stonk naar desinfecterende middelen. Een uitstapje naar zee was er niet meer bij.
In een notitieboek van de school, behorend bij het ziekenhuis, begon ik met een dagboek, mijn gevoelens zette ik met woorden op papier en maakte er een verhaal van en hoopte om zo tot een oplossing te komen. ―We lopen naar de zeekust. ―Ik ontmoete het jongentje uit de andere kamer. ― Ik heb een andere verkoudheid dus ze plaatsen me in het ziekenhuis.
Na een week gebeurde er iets, op een ochtend voor de dageraad werd ik schrikkend wakker uit me slaap gehaald, ze schudde mij op een bepaalde manier hard heen en weer. De zuster nam me bij de schouder. `Op staan, ` fluister ze, `nu`. Ze pakte me bij me hand en in mijn nachtjapon nam ze me mee naar de donkere kant van de zaal. `Stijf tegen de muur blijven staan, `zei ze. ` Wat er ook gebeurt, niet bewegen. ` Een oorverdovend geluid en ontploffingen kwamen er van buiten en ik bleef stokstijf staan. Ik stond daar verdoofd naast de grauwe weg getrokken zieke jongen en met de zuster, met geen idee wat er ging gebeuren, wat dan ook.
Op het eind van de zaal was een raam met uitzicht op zee. Toen ik mijn hoofd durfde te draaien zag ik een lichtflits aan de hemel. Binnen dat plotselinge licht zag ik op dat moment een vliegtuig ontploffen, en begreep dat het oorverdovende geluid van schietende vliegtuigen was.
Nog een ander vliegtuig zag je vallen, en nog een, in totaal waarschijnlijk wel een dozijn, niet ver van het vaste land, als een waanzinnige ronddraaiend en wegvallend met een zoemend en jankend geluid, zo de zee in. Zelfs door het raam hoorde ik ze in de golven terecht komen. Toen ik me realiseerde dat er ook nog piloten in zaten voelde ik van binnen een drift om naar de zee te rennen om hen te redden. ` Alstublieft God laat hem leven, `bad ik. `God laat hem niet verdrinken. `
Snel daarna brak de dag aan, de vliegtuigen die niet waren gecrasht vlogen weg. ` De oorlog met Duitsland was begonnen, `zei de zuster. Ondanks dat ik nog niet wist wat een oorlog in hield, begreep ik gevoelsmatig, dat het iets angstig was. Bijna elf jaar oud, gehuld in mijn zieken lichaam, en behept met gelukkige kinderjaren als ik me gezond voelde, ik wist niet hoe de wereld er anders uit zag. De gespreksonderwerpen over de oorlog hebben ons nooit bereikt, nimmer is ons leven daardoor getekend. Mijn ouders hebben het daar nooit over gehad.
` Jullie moeten onmiddellijk naar huis, `zei ze. Diezelfde middag pakte ik mijn weinige kleren en mijn dagboek in. Een zuster bracht me naar huis met een auto – een ongekend gebeuren, omdat in Hillegom alleen de dokter en de burgermeester en soms een rijke bollenboer in bezit waren van een auto. Ik kronkelde van genot over de weelde en lag in een leren bank, en staarde naar de instrumenten en vroeg me af waar dat allemaal voor nodig was. De reis naar huis plezierde me. Achter het raam en in de glanzende zon langs tulpen velden die in bloei stonden. Toen ik van de auto naar de voorkant van ons huis liep verdrongen de familie leden zich om mij heen en ontvingen me als een soort beroemdheid. Moeder kleedt me om in een schone pyjama, en ze bracht me naar hun bed, een bedstee, in de zondagskamer. Voor een dag vergat ik mijn ziekte, en vergat de vallende vliegtuigen.
`Als dit de oorlog is, `zei ik tevreden tot Riet, `dan is dat helemaal zo slecht nog niet. ` Mijn ouders probeerde met weinig woorden kort uit te legen wat de oorlog inhoudt. Mannen vechten voor hun land; dat was alles wat ik hoorde. Een paar dagen later, bombarderen de Duitsers Rotterdam, de Nederlandse strijdkrachten gaven zich over, koningin Wilhelmina verlaat het land en gaat naar Engeland, we hebben daar moeite mee en ik kon het niet begrijpen. Bergen is ver weg, Rotterdam verder, Duitsland een ander land. Zo maak je geen vrienden.
Binnen een week, marcheerden de Duitse soldaten zonder tegenstand door Hillegom. Een klein plaatsje met bollenvelden; ik verwonder me dat zij dit zo maar toe lieten. Plotseling ontstonden er iedere dag parades, zonder een speciale reden behalve om herinneringen uit ons verleden. Je zag ze bijna altijd te voet, soms op een fiets, nooit in truck of een auto, hoewel een officier op een motorfiets met zijspan reed. Tijdens het marcheren zongen zij liederen, in het Duits, liedjes met mooie stemmen en we luisteren er met plezier naar. Liedjes van en over de liefde.
Hoog op de gele wagen
rijd ik door berg en dal
Lustig de kleppers draven,
blij klinkt het hoorngeschal
Water, wouden en weiden,
stromen zo machtig en vrij
Ik kan van uw schoon haast niet scheiden,
maar 't gaat voorbij, voorbij!
Ik kan van uw schoon haast niet scheiden,
maar 't gaat voorbij, voorbij!
Ik kon deze mannen die zo mooi en lieflijk zongen niet aanzien als monsters, en geloofde ook niet dat ze de vliegtuigen naar beneden schoten.
Duitsland grenst aan ons, gelijk Engeland, alleen daar ligt de Noordzee tussen. Ander land, andere taal, maar ik ben opgegroeid met het geloof dat God ons allemaal gemaakt heeft. Ik leefde in een kinderwereld.
Maar ook de vlag van Nederland doet niet aan vliegtuigen denken, het is horizontaal gestreept en rood en wit en blauw gekleurd. Onze eigen vlag hing aan een vaarboom, welke opgehangen was in een steun boven het winkelraam, hij werd allen door mijn vader opgehangen met een wimpel als er een verjaardag van het Koninklijke huis van Oranje was. Omdat de Duitsers kwamen haalde vader de vlag weg, en rolde hem op, en verstopte hem ergens weg. ` Soms, Moeder, `zei hij met een lachend gezicht, ` zullen wij opnieuw moeten vlaggen. ` Aan een paar huizen hangt al de Nazivlag. Lopend naar school zag je ze hangen, rood met de witte cirkel en met het verbogen zwarte kruis. Je zag dezelfde afbeelding ook op banden om hun armen, en de eerste tijd wist je niet wat deze rare verbogen kruis voorstelde, totdat je vragen ging stellen, en vader zei, ` Hakenkruis. Jullie draaien je ogen er maar vanaf van dat huis met die vlag en van de man met die band; dat zijn collaborateurs. ` Een nieuw woord dat vader uitspraak met een grote vurigheid, ik had hem nog nooit op een dergelijke toon horen praten. Maar niet alle collaborateurs vlagen, `zei hij. `Jullie kunnen geen Nederlander meer vertrouwen. `
Met het hakenkruis, veranderde langzaamaan ons dagelijkse leven, wat rustig en leuk was. De Duitsers verboden alle buitenlandse films. George Formby met zijn vooruitstekende tanden en gniffelde lach en met zijn ukelele, Roy Rogers en zijn gelukkige volgers, Charly Chaplin korte loopje en zenuwachtige trekken en een klein snorretje, Shirley Temple met krullend haar en brutale grote ogen en goed uitgevoerde zoete liedjes, al deze en meer films mochten niet meer. De bioscopen vertoonde alleen Duitse propagandafilms, welke niemand begreep. Onze wereld werd benauwd, minder mooi, minder fantastisch.
Moeder nam ons mee naar het gemeentehuis om vingerafdrukken te laten maken voor een identiteit kaart. Een gemeenteambtenaar drukte je vinger in de inkt en daarna op een papier.
` Van nu af aan hebben jullie een kaart nodig, `legde Moeder uit, `voor voedsel en kleren en schoenen. ` De kaart is nootzakelijk voor bonnen, hoewel ze niet zeggen waarom.
De Duitsers verboden iedereen om naar de radio te luisteren. Onze familie hield ervan om naar de radio te luisteren. We zaten dan in een cirkel om een houten kist radio die stond op `n kast in de woonkamer, de energie werd geleverd door drie reusachtige batterijen, welke vader altijd eerst opnieuw moest opladen. Zaterdag avond was er altijd een preek op de zender van de KRO de Katholieke Radio Omroep uit Hilversum. Een parodie van oom Keesie, een komedie omgeven door zoals bij Amerikaans Red Skeleton; en muziek van Nederlandse en Duitse hoempa bands, Engelse kamermuziek, Italiaanse opera met tenors gelijk Caruso. Mijn vader nam hem later onder zijn arm mee, ik zag dat hij stiekem ergens anders verder ging met luisteren.
Toen verordenen de Duitsers de nachtelijke verduistering. We woonden niet ver weg van Schiphol, Amsterdams luchthaven.
` De Duitsers willen mogelijk Engeland binnenvallen, `zei Moeder. `of de Engelsen willen hier terugslaan. ` Mijn ouders organiseerde zware zwarten kartonnen panelen voor alle ramen, strak tussen de vensterbank en het houten kozijn.
Van toen af aan kon men buiten niets meer zien, je had alleen het licht van de maan en de sterren. Er waren ook geen brandende straatlantaarns meer, bij bewolkte nachten zag je als je stiekem naar buiten keek alleen de zoeklichten van Schiphol in de lucht. Hillegom was donker.
Vervolgens, stelde de Duitsers voor iedereen een avondklok in, om acht uur 's avonds was iedereen verplicht de straat te verlaten. Buiten hoorde je alleen de soldaten patrouilleren. Met zware laarzen aan hoorde je ze op de straatstenen langs de geblindeerde ramen. Tijdens de winter, hoorde je ze in de sneeuw knerpen.
Na een jaar van de bezetting, in mei 1941 stierf mijn vaders moeder. Vaders moeder was Vaders moeder
In het bezit van een klein bollenbedrijf dicht bij het dorp Noordwijkerhout, ongeveer zes kilometer ten zuidwesten van ons en vlak bij de Noordzee. Ze was een goed aardig mens, altijd voor de underdog; elke zomer en herfst gaf ze groenten uit haar eigen groentetuin weg aan mensen die niet veel te eten hadden. Op een dag was er zo een krachtig westenwind dat je de zee kon horen vanuit mijn grootouders huis. Mijn vader werd onrustig en voelde zich naar en daarom wilde hij met zijn fiets naar de zee nabij de plek waar hij opgroeide, en zo trok hij in ze eentje naar het strand. `De golven roepen me weer, `zei hij.
De Hillegomse krant berichte na zijn moeders dood de volgende boodschap: `Wat betreft jou, mijn liefste kind, mijn arbeid en hulp voor jullie zijn het me meer waard geweest dan alle rijkdom en genoegen van de wereld`.
Dit is een van mijn favorieten slaapliedjes, welke mijn moeder wel eens zong:
De engelen zongen zo mooi en puur ver weg hoewel.
Wanneer grootmoeders knielde in de deuropening dan stoppen de kinderen hun spel.
Grootmoeders beginnen, Van onze Vader, en de kinderen na haar gebed.
Een zonnestraal schijnt op de bomen en gewas. Zoals een lach, een lach van Gods gezicht was.
In juli van 1940 vermoorde de Duitsers drie tienermeisjes. Alle drie behoorde toe aan `n familie van een bollenboer aan de rand de gemeente. Een van de meisjes had tuberculose en kon niet leven in het huis van haar van familie, zij hadden voor haar een klein quarantainehuisje gebouwd, op de binnenplaats. Daar lag zij voor een raam uitkijkend naar de bollenvelden en een kleine sloot vanwaar boten werden geladen met bloembollen die verder vervoerd werden naar een rivier.
Op een middag verdrijft een Britse Spitfire een Duitse bomenwerper die van Schiphol was vertrokken. Het was niet te geloven hoe rustig en kalm hij hem te slim af was, de te zwaarbeladen Duitser vluchtte wanhopig en laat de bommen vallen om zo van zijn ballast af te komen. Zij komen neer op het kleine huisje bij de bollenvelden, waar het zieken meisje zoals gewoonlijk bij het raam lag, haar zuster en haar nicht zaten daar en hielden haar gezelschap. Hun naam was Lommerse. Mijn school gaat, in ze geheel, naar de drievoudige begrafenis. Ze zijn van mijn leeftijd. Ik kon het niet begrijpen. Piloten in vliegtuigen vechten, en enkele vallen naar beneden, zoals ik had gezien bij de Noordzee in Bergen. Maar het is niet de oorlog tegen kinderen. Ik voel een verdovende boosheid tegen die verantwoordelijke, en ook tegen mijzelf voor mijn hulpeloosheid. Mijn dagboek had geen antwoord. Mijn moeder is weer in verwachting, een kind er bij daar hebben we iets op tegen. In mijn dagboek vraag ik,
Waarom een kind?
In september verlaat mijn broer Nico het huis. Ik was zeer gesteld op mijn oudste broer, meer dan op alle andere behalve dan mijn zuster Riet. Ondanks dat hij een paar jaar ouder is, is Nico altijd aardig voor mijn geweest, zelf was hij ook een ziekelijk kind, ik was vaak in dezelfde tijd met hem ziek thuis. Veel tijd hebben we samen door gebracht in de Hillegomse kliniek waar de nonnen woonde, naast elkaar onder een medische lamp. Dicht op elkaar met een beschermde veiligheidsbril voor je ogen zodat je niets kon zien, maar ik voelde Nico en dat gaf me een veilig gevoel onder de uitstraling van die hete lamp. Soms was hij zo ziek dat hij in de kliniek moest overnachten, en in die tussentijd voelde ik me vreselijk alleen, smachtend naar mijn volgende keer liggend naast hem in de warme stralen.
Aangezien we samen weten wat ziek zijn voorstelt, zijn Nico en ik meer behulpzamer naar elkaar dan naar ander toe. Wanneer we gezond waren, vertrouwde hij op me om zijn kleren aan te schaffen. Ik stelde zijn gedaante, omvang en persoonlijkheid voor; ik kocht het natuurlijk onder de voorwaarde dat het hem zou passen. Er groeide een verbintenis tussen ons, ongeveer zoals een draad dat verbindt, mooi om dat te zien, absoluut, behalve altijd dat gesleep.
Maar die september gaat hij weg op zijn achttiende. Een jongemannenleeftijd. Met zijn ronde overdadige donkere omrande bril had hij altijd het uiterlijk van een oud en zeer ernstig iemand. Hij had in zijn jeugdjaren veel prijs moeten geven door zijn ziekte, ondanks alles bewonder ik hem als mijn goudmijn. Hij had een voorkeur voor een beroep dat op een lijn zat met die van vaders keuze, medisch student in een ziekenhuis. Hij werd naar Eindhoven gestuurd, dat ligt in het zuiden. Toen hij wegging huilde ik, en heel wat van die nachtelijke huilbuien staan in mijn dagboek. De volgende maand werd mijn zusje *Elizabeth geboren: mijn ouders hadden toen dertien kinderen. Ondanks dat het oorlog is zijn ze niet gestopt met kinderen te maken. De wieg waar ieder van ons in had geslapen stond altijd in de hoek van huiskamer, als een uitnodiging voor de volgende.
* Elizabeth Maria werd geboren op 23-10-1940 en overleed op 19-02-1941.
Na elke geboorte verplaatste Moeder het naar de zondagskamer deze bevond zich aan de voorkant van het huis, daar is ook de bedstee waar mijn ouders in slapen. Mijn moeder schommelt daar met Elizabeth en zong haar toe, en voedde haar.
Naar een week of zes, begin december, werd Elizabeth geveld door haar ziekte. ` Ze is geen gezonde baby, `zei dokter Ten Hoopen. `Haar kleine lichaam lijkt op die van Esther en Nico, het zal niet voldoende zijn om alleen maar te vechten tegen de ziekte. ` Hier zijn voor baby ‘s geen heten- lampen, geen zeekust en geen rusthuis. Ze lag in haar wieg in de zondagskamer, ze kwam geen gram aan, en huilde. Dokter Ten Hoopen behandelde ze en probeerde dat met elk medicijn die je in ons kleine dorp kon krijgen. Hij kwam elke dag op bezoek, soms tweemaal. Bij gelegenheid zette hij, als er die dag een hoge verhoging was en oplettendheid geboden is, ook na zijn werk de behandeling voort. Maar toch ging zij langzaam achteruit en ze kwijnde weg. Elke keer als ze naar Elizabeth ‘s zwakken gehuil luisterde, trok het gezicht van mijn ouders grauw weg. Bijna al die tijd zaten ze gekromd op een stoel in de zondagskamer. Met St. Nicolaas feest en op Kerstmis kwamen ze er ook zelden ervan af.
`Ik denk niet dat ik haar hieruit kan redden, ` zei de dokter op een koude namiddag.
`Alles wat jullie nog kunnen doen is bidden. `
In februari van 1941, slechts vier maanden oud, ging ze dood. Vader en moeder hadden daarvoor nimmer een kind verloren. Ze huurde een fotograaf in en die maakte van haar een foto, opgebaard in een jurk geheel afgezet met ruches en kantjes in een heel klein kistje dat in de zondag kamer stond, onder de twee ramen vanwaar je de straat op keek. In de zondag kamer lag een fotoalbum van mijn ouders met daarin de foto ‘s van elk kind als baby ‘s, en in dat album zat Elizabeth ‘s portret na haar dood. Toen de buren kwamen condoleren zat ik terug gekropen in mijn eigen kleine wereld geheel in mijzelf. Aangezien we beiden een ziekelijk leven hadden voelde ik een speciale band met de baby. Waarom doen ze dat iemand aan? Waarom kon ze niet zo sterk opgroeien zoals Nico? Toen er niemand anders meer binnen was liep ik op mijn tenen door de zondagskamer. Ik raakte haar kleine lichaam aan. Ze voelde hard en koud aan, en zo had ik een voldoening
Drie dagen lang lag ze daar. Toen brachten we haar naar de kerk voor de Mis van de Engelen.
In onze katholieke kerk gaat een baby die overlijdt zondeloos en rechtstreeks naar de Hemel, zonder zonden vanuit de slechte wereld. Naderhand bracht de koster op zijn schouder het kleine kistje, van af het altaar via het gangpad, de kerk uit en in een trage gang bracht hij het naar het kerkhof.
Toen hij het kleine doodskistje in de grond plaatste, glimlachte ik. Op dat moment voelde ik me beschaamd. Waarom glimlachte ik? Ik kan niet begrijpen hoe mijn gespannen lichaam de macht over zichzelf verloor.
Die winter, bijna direct na Elizabeth dood, word mijn vader lid van de Hillegomse luchtbescherming, als vrijwillige lucht waarnemer. Zij klimmen in de toren van de Protestantse Maartenskerk, het hoogste punt in Hillegom, kijkend of er aanvallen van vliegtuigen komen zodat de bevolking gewaarschuwd kon worden en dat ze dan snel in een schuilplaats konden vluchten.
Hoewel Protestant, deze kerk was een deel van onze familietraditie: Vaders voorvaders in de dertiende eeuw hebben gestreden in dit land naast Koning Wilhelm l l voor een abdijkerk. Het was in de winter een koude klus voor vader, het was zijn plicht om daar in de open lucht, hoog op de toren in de wind te staan; het was daarom gewoon dat hij rillend thuiskwam. Maar het was niet de kou wat hij vervelend vond, evenmin de spanning van het af- zoeken van de lucht vanuit de torenspits. Hij zei dat alleen een ding hem pijn deed: het nare uitzicht naar het kerkhof waar Elizabeth is begraven. Toen ik als dochter uitgekozen was om zijn lunch te brengen, klom ik de toren in treetje voor treetje met de warme blauwe pot, welke Moeder thuis gevuld had. Ik aanschouwde ver beneden mij de omgeving van Hillegom.
`Niet doen, kijk niet in de richting, `zei vader, zonder dat zijn ogen richting kerkhof gingen. `dat is te gevaarlijk. ` was al wat hij zei.
Beneden op de grond wilde hij ook niet met me naar het kerkhof lopen. Zelfs alleen wilde hij niet gaan, hij kon het niet opbrengen. Een keer ging ik alleen op bezoek, door mijn schuldgevoel, aangezien ik had gelachen toen het kistje ter aarde werd besteld. Bij Elizabeth ‘s kleine graf knielde ik neer en vroeg haar om vergiffenis. Thuisgekomen laat ik vader weten over mijn uitglijden naar de overledene. `Laat die plek rusten, `zei hij. `niet meer doen het hindert haar, zij is in een betere wereld. `
Elizabeth hield hem bezig. Toen ik weer een keer ziek thuis was en moest rusten, stopte vader mijn in bed, zijn gezicht kwam bedrukt over.
`Gaat het goed, `zei hij. ` Ik wil het niet nog eens mee maken iemand te verliezen`.
******************************
Onmiddellijk na dood van Elizabeth, gaven de Duitsers de instructie, dat de mensen uit Hillegom, alle blaasinstrumenten in moesten leveren. Het maakte niet uit wat, zo ook andere koperen dingen die zij in bezit hadden, deze werden allen omgesmolten voor wapens. Moeder had een koperen barometer en twee koperen vazen, waar ze gek opwas, ze stonden boven op de schoorsteenmantel in de huiskamer. De slinger weegschaal van ons, de woonkamer wandklok, al deze spullen zijn gemaakt van koper. Ik keek naar vader en deze pakte de klok en haalde hem naar beneden, de weegschaal, de vazen en de barometer, en pakte alles voorzichtig in een deken. Toen ik van school thuiskwam was alles weg, ik weet niet waar het gebleven is. De schoorsteenmantel was leeg. Voor de rest van de oorlog doen we het zonder de klok, en de weegschaal hangt onder mijn vaders stoel. Het voelde aan alsof de tijd stil stond.
Hoofdstuk: 2 Een bakfiets.
In de grote winkel van ons huis, loopt vader als een gek rond te springen toen hij een groot assortiment aan spullen verkocht had, hij ging zwaaiend door het huis. Elke dag stond hij daar als een directeur. Vreemd gekleed voor een winkelier in een kostuum en gestrikte stropdas, bij de toonbank van waar hij alles kon overzien de houtenstellingen van vloer tot plafon en langs iedere muur, en de etalage met het grote winkel raam naast de winkeldeur. Een bel boven de deur rinkelde als er een klant binnen kwam; vader was goed gezond en hield heel veel van Hillegom en van de Haarlemmermeersen boerderijen. Indien een klant het zich niet kon veroorloven om de rekening te betalen, dacht vader, komt wel goed, ze leven nu in een moeilijke tijd en vaak haalde hij het geld nooit op. Een zakenman was hij niet. Hij houdt de winkel bij, geeft een onderkomen en voed zijn familie, en vind dat een burgerlijke plicht.
In onze achtertuin tuinierde hij, ‗s winter werd alles ineen kuil opgeslagen o.a. de aardappels, uien, en de wortelen. Hij werkte ook als vrijwillige EHBO ‘er, door heel de gemeente riep men hem op in tijd van nood. Onze naasten buren zijn als een van de weinige in bezit van een telefoon, wanneer er gebeld werd kwam hij snel naar mijn vader. Die schreeuwde dan naar mijn moeder; bedien jij de klanten aan de toonbank. Pakte zijn koffer met de EHBO-uitrusting, o.a. een kalmerend middel, verband, bloedvatsnoer, een anti ontstekingsmiddel, spalken, en reed weg op zijn fiets. Hij werd een dorpse bezienswaardigheid als hij weer zeer snel door het dorp ging. Hij gaf onderwijs in eerste hulp bij de Hillegom kliniek, zo dat andere ook konden helpen bij het verlenen van eerste hulp.
Voor hem gold, je moet je leven laten leiden met wat je graag doet.
Moeder houdt ons huis schoon en in order.
Het wassen wordt gedaan in een mangelwasmachine in de keuken, en afhankelijk van de kleding en het weer, hangt ze het wasgoed op. In de winter boven de kachel aan lijnen langs het plafon in de huiskamer, of buiten in de tuin wanneer het weer droog en warm was. Ze maakte en verstelde de kleren voor ons, gebogen achter haar trapnaaimachine (Singer) in de huiskamer. We hadden geen koelkast of vriezer, ze deed dagelijks boodschappen bij de kruidenierswinkel. Ze kookte onze maaltijden, erg smakelijk, hoewel ze nooit veel smaakvolle ingrediënten had.
In het bijzonder hield ze van bakken; van tijd tot tijd maakte ze chocolade snoepjes, het krijgen van een snoepje was voor ons elke keer weer een traktatie als we uit school thuiskwamen. Als vader in de winkel afwezig was paste moeder ook nog op de winkel. Ze lijkt nimmer moe te worden. Ze was bijna net zo lang als mijn vader, met een stralend rustgevend rond gezicht en voorzichtige gracieuze bewegingen. Zelfs in zeer kleine zaken zoals het vasthouden van een kopje thee, (kleine vinger afhangen) ze gedroeg zich als een oprechte koningin. Ondanks dat mijn vader zelf in zijn eigen gestoffeerde woonkamerstoel zat, gaf mijn moeder de voorkeur aan een rechtaan houten stoel, waar ze op zat te breien en ze maakte iets voor haar zusters of haar baby ‘s. Ze leefde haar leven voor haar echtgenoot en de kinderen.
Moeder had een prachtige zangstem, ze werd veel gevraagd voor huwelijksplechtigheden en concerten in de kerk. ‗Ave Maria ‘, ‗De gelukkige zwerver, gedurende de hele dag vulde haar gezang het huis. ‘s Avonds, zong ze slaapliedje voor haar baby ‘s.
De zon gaat onder en laat ons achter, Avondrood kleurt het gras.
Zoete rust zal op ons komen,
Jouw kleine zorgen zullen verdromen.
Hoor de klok - de klok zingt de tijd
Het roept ons naar huis voor dankbare gebeden. Klok, houd bellend jou een zoet geluid Zo slaap jij vannacht vrij van alle zorgen.
Mijn moeder en vader overspoelden elkaar met liefde. Maar ze zijn nogal terughoudend voor publiekelijk omhelzing en kussen, toch houden ze soms elkaar de hand vast. Als zij vlak langs elkaar gingen, gaf de een of de ander enkele kleine liefdes vol knijpje, teder en netjes zoals het hoort.
****************************************
Wanneer ik ziek thuisbleef lag mijn moeder me beneden in bed, in de huiskamer of in de serre afhankelijk van het weer, op het laatste moment voor ze ging werken. Omdat mijn moeder en vader iedere dag thuis waren, gaf mijn verblijf in bed me een goed inzicht op de volwassen wereld.
Ik had niets anders te doen dan alleen maar te luisteren zo gebruikte ik mijn aanwezigheid, soms vergaten mijn ouders dat ik daar was, en zo hoorde ik soms mijn ouders met elkaar praten zoals volwassene dat kunnen doen.
Daardoor hoorde ik op een dag toevallig een gespreek van vader deze vertelde over zijn werk op de toren van de Maartenskerk.
Hoewel hij de lucht af zocht voor de Britse vliegtuigen was hij vanaf het beste strategische punt in het dorp ook een spion voor de Duitsers. Als hij iets verdachts zag, voor de Duitsers, niet voor hen, gaf hij het door en er werd iemand gewaarschuwd die klaar zat voor zijn telefoontje.
Waarschuwing geven voor wat? Aan wie? Hij heeft het nooit gezegd.
Op mijn komt de betrokkenheid bij de wereld van mijn ouders over als iets welke ik niet begreep.!
Vanuit de Maartenskerk was er een tunnel die liep naar de kelder van het gemeentehuis, dat was vroeger een groot herenhuis van een zeer rijke familie, en vaste klant van de kerk in de tijd van de reformatie. Daar in die kelder kwamen de luchtwaarnemers samen. Toen ik op een keer vaders lunch in de blauwe pan naar de kelder bracht, via de trap in het duister aan de buitenkant, stopte de luchtwaarnemers hun gesprek. Ik vroeg me eigen af wat ze bespraken. Zijn ze allemaal dubbelagenten gelijk mijn vader? Toen ik de pan aan mijn vader gaf sloot zijn hand over mijn hand, zijn hand is net zo warm als de pan. Later heb ik het woord ‗ondergronds ‘geleerd. Ik zal altijd het gemeentehuis en de kelder herinneren, en de tunnel die verbonden was met de kerk.
Op een winterdag niet lang na de dood van Elizabeth, loopt vader naar een naburig dorp, en komt terug naar huis op een vreemd soort fiets. Twee wielen aan de voorkant en een aan de achterkant; de pedalen en het stuur en zadel zitten normaal en een bak van twee meter lang en ongeveer een meter breed en hoog wat tussen de voor wielen zat. Binnenkant van de bak is van planken dat loopt van voor na achter, de buitenzijden zijn opgehoogd voor naar buiten toe, en daar onder kon je een ander vakje zien. Ik had nog nooit zoiets gezien en vond het ook mooi.
De volgende dag vult vader de bakfiets vol met spullen, huiswaar van uit zijn winkel, potten en pannen, schoenensmeer, flessen met ammonia en bleekmiddel, om het langs de weg te gaan verkopen. Mijn moeder, altijd zijn gelijkwaardige partner, bediend de klanten in de winkel en houd ook haar kinderen in de gaten.
`Waarom een straatventer? `Vraag ik Riet. ` Waarom op deze vreemde fiets? `
Riet gaat altijd naar school, was ouder, en wist meer. ` De laatste tijd komen er niet zoveel klanten hier in de winkel. Ik denk, dat door de oorlog, de mensen minder geld hebben, `antwoorden Riet. ` Je hebt gelijk, realiseerde ik me, `Dat is het, er ligt ook geen grote hoeveelheid voorraad op de stelling in de winkel.
`De fabrieken maken ook geen pannen, zij hebben het te druk met het maken van kogels voor de oorlog. Omdat er minder verkocht wordt, komt vader misschien geld te kort. Zo probeert hij op deze manier van verkopen, de eindjes aan elkaar te knoppen`.
`Waarom vertellen ze dat ons niet? `werp ik tegen. ` Waarom zo geheimzinnig? ` Riet haalde zichtbaar haar schouders op. Ouders hebben onderwerpen die ze niet hoeven te delen met ons.
Ik schrijf in mijn dagboek: ― Vader komt met een bakfiets. Ik weet echt niet waarom. In de toegang naar onze poort had vader twee groenen deuren gemaakt, van massief hout acht voet hoog. Deze groenen deuren versperde zo het uitzicht naar de straat; een hoge hulst struik groeide aan de achterkant van de poort; het huis van de buren grensde aan de groenen deuren en had geen ramen aan de zijkant. Ten gevolge daarvan, zag je niks als de groene deuren dicht zijn, uitgezonderd ons kleine toilet raampje. Vader parkeerde altijd zijn nieuwe bakfiets in de poort, en voorzichtig sluit hij de groene deuren achter zich.
Gewoonlijk bracht vader een bakfiets vol met voedsel; aardappels, wortels, bloemkool, vis, vet wat wij smolten en op ons brood aten,
Blijkbaar allemaal geruild met koopwaar voor het huishouden. Elke keer bij zijn terugkomst rende een van zijn kinderen naar buiten om te helpen want die kreeg dan een snoepje in de keuken. Binnen in de algemene drukte geloofden we niet in wonderen, maar waarom neemt hij zulk hoge zorgzaamheid voor de hoge groene deuren.
Op een dag midden in de winter toen ik uit school thuiskwam speelde er een klein meisje in de serre. Een hummel, van nog geen twee jaar oud, met prachtig grote bruine ogen.
“Dit is Suzy, “zei moeder. “Zij blijft een tijdje bij ons logeren.”
“Haar ouders kunnen nu niet goed op haar passen,” voegde mijn vader toe. Zij gaven geen andere verklaring.
“Zo snel verwachten wij geen andere baby, “zei ik die nacht tot Riet en Hanny. “Misschien vervangen ze zo, “zei Riet in haar rustige nadenkende wijze, diegene die gestorven is.
“Misschien kreeg vader die bakfiets wel om extra voedsel te halen voor de nieuwe kleine baby,” snuift Hanny, “zij is zo klein ze moet wel veel eten hoe dan ook. “
Het huis vrolijkte op, dat gebeurde altijd wanneer er een baby was geboren. Moeder was op een zekere manier bedrukt sinds Elizabeth ‘s dood. Ze vond Suzy enige kleding en begon haar aan alle andere kinderen voor te stellen. Vader nam haar als een kostbaar bezit op zijn schoot, en keuvelde tot haar in babytaal en probeerde haar een paar woorden te leren. Het lentezonnetje geeft ons vreugde die avond.
Ons huis heeft nog voldoende plaats er kan best iemand bij. Achter in de huishoudwarenwinkel, is er een brede opening naar de huiskamer met schuifdeuren, doorlopend kom je dan in de serre met -muren en daar ramen op - dubbele deuren die uitkomen in de tuin. Met warm weer eten wij daarbinnen, op een lange smalle tafel met een zitbank; op het zonnige raamkozijn laat moederplanten groeien, en vader houdt er parkieten in een kooi. De formele zondagse woonkamer aan de voorkant naast de winkel, met mijn ouders bedstee daarin. Daar naast een gang die uit komt in de keuken. Een toilet aan de zijkant van de gang naast de buitendeur die de poort in ging, een kelder met enkele trede naar beneden die als bijkeuken dienstdoet als er een grote hoeveelheid in ons huis aanwezig is. Boven zijn twee grote slaapkamers, elk over de volle lengte van het huis, gescheiden door de trap. Jongens slapen aan ene kant, meisjes aan de andere kant, ieder in een lange rij in een- of tweepersoonsbed. In een ander klein kamertje boven aan de voorkant, niet veel meer dan een knus hokje, slaapt mijn oudste zuster Martha, de enige met een eigen slaapkamer.
Suzy slaapt in de grote meisjeskamer, in de wieg waar we allemaal in hebben gelegen tot dat we er uitgroeide. Ze was meer `n moeders dan `n vaders baby.
Maar ongeveer twee weken nadat Suzy gekomen was, kwam er een vrouw op de fiets bij ons aan de deur. “Ik ben Suzy ‘s moeder,” deelde ze mee. Ze was donker, goed gekleed, een aristocraat, met de manier van iemand waarvan het gebruikelijk is dat men haar gehoorzaamd, `n agressieve manier dat lijkt ontworpen voor het plaatsen dat jij het automatisch verkeerd doet.
Ze gaat ongevraagd verder tot inspecteren van ons huis van slaapkamers tot de kelder. Ze opent het voedsel kast, veegt de stof van Suzy ‘s kleren, kijkt of het wasgoed wat in de tuin te drogen hangt schoon is, vraagt waar al het speelgoed is en vervolgens somt ze een lijst met klachten op.
De kleren zijn afgezaagd, te weinig speelgoed, het eten onjuist bereid.
Ik hoorde haar een lijst van voedsel noemen die we moesten opdienen voor haar kind namen die ik niet herkende. Ik hoorde het vreemde woord ‗koosjer ‘. Mijn ouders probeerden, naar haar toe, rustig te blijven.
“U Suzy heeft het hier goed, “zei mijn vader met een lach.
“We doen ons best, “zei mijn moeder, onbuigzaam.
Haar moeder komt ongeveer om de vier weken op bezoek, iedere keer komt ze als een belasting, het uitdelen van instructie, de huisbewoners van streek maken. Voor de eerste keer ooit, vulde ons huis zich met een harde stem. Het verbittert moeder in het bijzonder, ze moet moeite doen om het te slikken van hoe ze haar huishouden moet doen. Ik heb afkeer van
Suzy ‘s moeder vurigheid: daarvoor had ik nog nooit met ondankbaarheid te maken. “Oud
Leed in de domoor,” Riepen Hanny en ik dat achter haar aan. We vreesden elke keer haar bezoek en de manier waarop ze onze familieleven verstoorden.
“Nou is het genoeg geweest, “zei moeder eindelijk, met een stem in de nabijheid van woede zoals haar bijna Koninklijke status dat toestond. “Als onze zorg niet goed genoeg is, breng ze dan maar ergens anders heen. “Ik beslis, “krijst de moeder.
“Jij bent haar moeder, “zei vader de vrouw met spijt,” en dan weet jij wat het beste voor haar is.”
Eind maart was Suzy weg. Hoewel Riet en ik een opgelucht gevoel hadden, lijken mijn ouders gebroken. Als vader verdrietig was kon je dat aan zijn ogen zien: als moeder verdrietig was stopte ze met zingen. Beide hadden zo veel gedaan om het kleine meisje te helpen, en missen haar nu erg.
Het was daarna stil in ons huis. We zagen Suzy en haar moeder nooit meer terug. Maar de grafstemmingen duren nooit lang. Op een middag in de eerste week van april, komt vader op zijn bakfiets thuis. En daar, achter de gesloten groene deuren, onderin op de bodem van de bakfiets, daar onder de planken met de keukenwaar, haalt vader er een ander klein meisje uit. Zelf jonger dan Suzy, anderhalf jaar, misschien. Maak maar kennis met Jettie, “zei mijn vader. Ze blijft een tijdje bij ons logeren. Haar eigen familie kan niet voor haar zorgen. Meer zei hij niet, haar achternaam niet, evenmin waar ze vandaan kwam, noch waar of hoe hij haar gevonden had, of hoe lang ze kan blijven.
Moeder glimlacht en ze tilt Jettie op en draagt haar het huis in. Kleine Jettie. Bij de groene deuren kijken Riet, Hanny en ik van de een naar de ander. `Een vervanging, `zei Riet.
` Voor Suzy? `vroeg ik, ` Voor Elizabeth? `
`Jettie is zo klein. En geen grote eter, dat geeft geen probleem. Tenzij haar moeder ook verschijnt, ` zei Hanny.
Na de gebeurtenis met Suzy zou ons dat niet verrassen. Ook de manier van haar komst in de bakfiets met de winkelwaar en voedsel; daar was per slot van rekening nergens anders plaats voor haar op de bakfiets, verraste ons niet.
Binnen een week komt er een vreemde man in de winkel, in een lange leren jas met een motorbril. Ik was ziek thuis in mijn bed in de serre, moeder bediende de klant, vader was ergens onderweg met de bakfiets. De man zei iets, wat ik niet begreep, normaal besteed ik niet veel aandacht aan klanten die komen, en weer gaan. `Ik ken je niet, `zei moeder, met enige notitie van voorzichtigheid in haar stem dat ik niet kon begrijpen.
`Groothandel in huisgereedschap, `zei hij. ` Ik ga vaak op bezoek bij jouw echtgenoot.
Maar nu heb ik iets anders aan de hand. `
Moeder sluit voorzichtig de deuren van de winkel. Door het glas kan ik ze alleen zien en niet horen, buigend over de toonbank in hun gesprek.
` Dat is oom Karel, ` was moeders enig verklaring, wanneer ik later vragen over hem stelt.
` Hij is niet onze oom, ` werp ik tegen. ` Hij is iemands oom, `zei ze.
Hij komt vaak op bezoek, en altijd op zijn motor, samen met zijn vrouw tante Jo achterop. Hij had een kring rond zijn ogen van de motorbril, en het haar van Jo was op een aantrekkelijke manier wild uitgewaaid door de wind. Zij zaten in de huiskamer aan de tafel met mijn ouders, die nog steeds niets vertelde over hen, waar zij vandaan kwamen, of waarom.
Zij fluisteren met elkaar als zij op bezoek waren, en ook nadat zij weg waren, vader en moeder begonnen aan een vreemdsoortig gedrag. Wanneer je de kamer binnen kwam, stopten ze met praten.
Als ik verplicht ziek thuisbleef, houden ze de deuren dicht tussen de serre en de huiskamer om mij niks te laten horen. Of als ik onverwachts kans zag nader bij te komen, dan praten ze gauw over koetjes en kalfjes of over het weer,― Het lijkt of het gaat regen‖ of ―Het is te laat voor sneeuw‖ of een ander afgezaagd gesprek. Maar voor dat je binnen kwam praten zij serieus: je kon dat aan hun gezichten zien.
OOM KAREL EN TANTE JO
` In het begin zijn het vreemde mensen voor mijn ouders ---om de paarweken begon het opnieuw, bijzondere vreemde tijd; oom Karel en tante Jo komen steeds meer bij ons. Dikwijls blijven deze vreemde mensen overnachten, zo komen ze binnen onze uitgebreide familie aan de lange serre tafel, welke altijd in staat lijkt voor een paar meer. Mijn ouders stellen hem niet voor.
Waar komen zij vandaan, deze vreemde? En waarom? En wat? Riet, Hanny en ik besluiten het aan vader te vragen.
` Mensen in de stad hebben honger, ` zei hij. `Wij kunnen ze helpen om ze voor een dag of wat in ons huis te nemen. ` Ik dacht aan mijn vaders ouders die deelde voedsel uit van hun groentetuin aan mensen in nood. Wij, drie zusters gaan weer en discussiëren. `Jettie kwam in de bakfiets, `zei Hanny. `Misschien komen deze mensen daar ook vandaan. ` Werp Riet tegen. `Waarom willen volwassene op deze wijze weg? ` Ze moeten rijk zijn, ` zei Hanny. `Zij komen niet uit onze buurt, en ik zie geen fietsen die bij hun hoort. ` Het voorval kreeg een snelle wending, wat wij niet voor mogelijk hielde. In de zomer van 1942 liep er een sectie van Duitse soldaten door Hillegom en ze plakken en spijkeren aan bomen en straatpalen een aankondiging. Zoals zo veel anderen horen wij het spijkeren en rennen naar buiten toe. Het aanplakbiljet roept alle jongmannen op om zich in te laten schrijven bij het gemeentehuis. Inschrijving voor wat? Bij de eettafel zag vader ons zorgelijk gezicht. “De Duitsers hebben niet genoeg arbeiders,” zei hij. “Nu willen zij ook onze jonge mensen hebben, om te helpen met wapens te maken in hun fabrieken in Duitsland. Niemand weet wat er daar gebeurt met hem of haar.” “Zij verbergen zich voor de soldaten die hen achtervolgen,” zei vader.” Als je jongemannen door onze achtertuin ziet rennen, moet je geen alarm slaan.” Wat bedoelde vader daarmee? Wat wist hij nou, en hoe? De struik aan het eind van de poort in onze tuin was met groen overdekt. Een seringboom met blauw, paarse bloemen en een pruimenboom groeide aan de zijkant van de schutting, en een goudenregen die zijn bloemen in de lente stralend geel omlaag liet hangen. Bramen groeiden langs de andere zijde, en een treurwilg in het midden van de tuin beschutte ons vanaf de lente tot de herfst. In een schuur achter in een hoek van de tuin houden wij huisdieren, een schaap, een geit, eenden en konijnen. Een broeikas, de loods, en een betonnen schutting omringde onze tuin. Onze tuin liep tot aan de protestantse Juliana school, vernoemd naar de jonge prinses. Onze dierenschuur grensde aan een andere fietsenloods op het schoolplein waar de leerlingen hun fietsen stalde, en dat op zijn beurt verbond de school, welk een zolderraam had.
Duitse soldaten begonnen in Hillegom met het overvallen van huizen en het op straat aanhouden van mannen. Zoals vader had voorspeld, zagen wij vele keren jonge mannen rennen door de poort van de buren. Met een sprong over onze schutting, klimmend via onze schuurdeur naar het dak en dan het fietsenloods dak op, en verdwijnen dan de school in door het zolder raam. Iemand waarschuwde hen op tijd als er een Duitse inval plaats vond- iemand misschien gelijk mijn vader in de Maartenskerk toren.
Op de een of andere manier wordt het bekend dat je de Warmerdammen kunt vertrouwen.
Daar op de zolder blijven de jonge mannen, zonder twijfel rillend in de winter, en als het heter wordt is het er niet comfortabeler. Totdat de Duitse zoekers ons dorp verlaten om invallen te gaan doen in een volgende stad, iemand verspreidt het nieuws als alles weer veilig was, en dan zagen wij hoe ze naar beneden kwamen, gniffelen zelfgenoegzaam, door het raam. Het is te danken aan mijn vaders voorlichting, dat wij Riet, Hanny en mezelf op geen enkel moment geschrokken zijn. Kijkend van uit de serre zien en denken wij, dat de jongen mannen renden zoals een kind dat doet bij het spel, verbergen, en zoeken met de Duitsers; een wedloop. Een jonge man komt naar ons toe. Zijn naam is Willem; zijn familie woont vier straten verder, bij een groentetuin van een paar are groot, aan de rand van het dorp. Willem vent met een wagen de groente uit in de omgeving, wij mogen hem wel. Op een dag klopt hij gewoon bij ons op de deur, en vraagt of hij kan blijven. Ondanks geen verdere uitleg, onze kleine groep van drie vangen hem op.
` Hij heeft een leeftijd bereikt, ` zei Riet, ` dat het zeker is dat de Duitsers hem op het oog hebben om hem te vangen. `
`Maar hij mag toch in ons huis? ` vroeg ik. ` andere jongens verbergen zich voor een tijd op de zolder van de school`.
`Hij kan niet meer opschieten met zijn ouders, `zei Hanny, die snel is en een beetje cynisch. Ze draagt een bril dat maakt haar uiterlijk geleerd en onhandig, maar in werkelijkheid is zij juist tegenovergesteld: straatwijsheid, en gewoonlijk de eerste die elk nieuws een eigen nuance geeft.
Zo is Nico weg, Martha al bijna verlooft en Willem die verlaten en rusteloos lijkt in
ons huis. Hanny en Riet en Ik zijn te jong om interesse in hem te hebben, en in elk geval zijn we veel te verlegen om te praten. Mijn ouders proberen hem bezig te houden met het onderhouden van de groentetuin in onze achtertuin. Willem veroorzaakt geen problemen in onze families gewoonten: hij is juist meer een oudere broer, slapend met Rinus in een bed bij de andere boven in de grote jongensslaapzaal. Soms gaat hij voor een tijdje terug naar huis tot dat zijn moeilijkheden met zijn ouders zwaarder wogen dan zijn angst voor de Duitsers, en dan verschijnt hij weer bij ons op de stoep.
Spoedig daarna, anderen jongen mannen uit Hillegom vertonen zich ook boven bij ons thuis, ze verblijven voor een dag of een nacht en dan gaan ze weer weg. Met al deze extra bezoekers zijn wij blij dat vader op zijn bakfiets extra voedsel thuisbracht. Riet, Hanny en ik gissen dat zij zich ook verbergen voor de fabrieken in Duitsland. Opnieuw zijn we niet bang. Voor ons gaf dit een perfect gevoel: zij wilden niet meedoen aan het wegzenden naar Duitsland. Het kwam niet bij ons op dat het wel eens kon gebeuren dat de soldaten te allen tijde een inval in ons huis konden doen. Nico had ons verlaten; Rinus was slechts vijftien; alle andere broers zijn zelfs jonger dan ik ben.
“Maar wat betreffend deze oudere onbekenden?” ik schrijf meer dan eens in mijn dagboek. ― Hoe kunnen zij zich verbergen? Zij zijn niet het soort die de Duitsers willen voor hun fabrieken, enkele van hen zijn vrouwen.
Ik vraag het aan Riet en Hanny. `Vader is van mening dat stadsmensen voedsel te kort hebben, ` zei Riet.
“Geen enkele van hen lijkt verhongerd,” zei Hanny met slimheid. Maar een andere verklaring had ze niet.
Wij vragen ons niet af waarom Suzy en later Jettie zich hier verbergen.
Wat zouden de Duitsers willen met een klein meisje?
Vader begon met het organiseren van vreemden familie spelletjes en wedstrijdjes. Deze wedstrijden gaan van ons huis door de achtertuin tot de beesten schuur, fietsstuur, en school zolderraam, de weg die de verborgen jongen mannen gaan. Andere wedstrijden brengen ons zelfs naar ons dak via de trap, door het meisjes slaapkamerraam naar buiten. In de goot langs de dakrand, voorbij de schoorsteen en voort naar het plattendak op de serre en dan terug. Vader commandeerde langs de weg in een tuimeling van instructies, vervolgens schreeuwt hij, "Ga!" en neemt de tijd op met een stopwatch. We gaan allemaal, mijn oudste zuster Martha, broer Rinus, en Willem indien hij toevallig bij ons was, en dan wij de kliek van de drie zusters. Verscheiden keren speelden we tot de schemering invalt, soms bijna niet in staat om de finish te halen, bijna in elkaar stortend in een kramp van vrolijkheid.
Wij blijven ons verwonderen over vaders bedoelingen. Hij maakte van elke wedstrijd een groot feest, zelf geniet hij er net zoveel van als alle anderen. Hij had altijd een duidelijke en geestdriftige aard, clown spelen en voordraagt, worstelend met zijn huis vol met kinderen. Vreemd, ongebruikelijk, lawaaierig gedrag was niet nieuw in ons huis. Mijn twee na oudste broer Rinus was een clown: met een oud aangepast hoofddeksel en een te kleine jas en met een flodderig broek samentrekkend in het achterwerk. Met een getrokken snorretje en zwaaiend met een stok, duikelend en deftig waggelend gelijk Charly Chaplin, en dan verzamelende er zich een grote menigte op straat. Juist op dat moment komt er een Duitser door Hillegom die een scout is van een Hollywood firma hij bod mijn ouders een winstgevend contract aan voor Rinus om naar de United State te gaan. “Hij wordt misschien een ster,” zei de man. Maar mijn ouders zeiden nee, zestien is te jong; de wereld is te groot; thuis bij de familie zijn is belangrijker. Een keer gebeurt het dat onze gast Willem zich opdoft als een vrouw, in een rok, een pruik en met grote opgevulde borsten. Is hij soms? Of een soort van eigenaardige derderangs acteur gelijk Rinus? Diep in zijn hart misschien een kind gelijk mijn vader? Niemand kan het uitleggen, en wij zijn ook te verlegen om naar Willem te gaan en het hem te vragen.
Onduidelijk is wat onze kleine groep beslist of het verkleden soms goed is, als de Duitsers nu komen, zouden ze niet Willem maar alleen ―Wilhelmina‖ vinden. Hoewel Rinus een beetje te jong is voor de fabriek trok hij ook een jurk aan over ze kleine jongens korte broek in welke, met zijn korte lengte, hem zelfs nog jonger maakte, en zo de Duitse soldaten verder van oplettendheid afhouden.
Kort nadat Willem met verkleden begon, wandelde vader op een avond gniffelend de zondagskamer in, met een rok aan. Wij staren hem aan. Hij had zijn armvol met extra broeken en jurken. “Opdof tijd,” deelde hij mee. Met een zwaai gooide hij de rokken naar Willem en naar Rinus. Altijd de clown en acteur, Rinus voelt zich wel thuis in een mantelpakje, en begint een soort van zacht aanstellerig te lopen. Willem ook, hoewel een vreemdeling het niet gewoon vindt om met mijn vader clown te spelen, liet hij het niet voorkomen als een verrassing. “Die drie zijn nog kinderen,” denk ik.
Verwondert, trekken Hanny en Riet en ik de flodderige jongensbroeken aan die hij ons aanbood. Ik heb zin om Rinus zijn Chaplin te spelen. “Nu allemaal in een rij op een stoel zitten, ‖ zei vader. Dus dat deden wij, gewoon behorend tot vaders plotselinge en onverwachte manie, en giechelend in afwachting van wat er gaat gebeuren. Hij bekeek een grote rode appel in zijn handen, gooide het omhoog de lucht in en ving het op. “En nu gaan we spelen vang de appel,” deelde hij mee aan ons op de rij stoelen. Hij draaide zich om en zonder te waarschuwing gooide hij de appel in Hanny‘s schoot. Automatisch zoals de meisjes en vrouwen dat doen spreiden zij haar benen om het op te vangen in haar rok, zij was er niet op verdacht. Natuurlijk viel de appel daardoor op de grond.
Zo vlug als hij kon gooide hij de appels in opeenvolging naar Riet en mij, wij vangen ze niet, we laten ze vallen zoals Hanny het gedaan had. Toen naar Rinus en Willem, die beide op een jongensachtige manier trachten te vangen, met de handen, en ook zij laten ze vallen. De appels rolde over de vloer.
“Jullie doen het allemaal verkeerd,” zei hij. “Moeder, laat het eens zien. “Hij ging zitten. Moeder lachte gelukkig, zoals gewoonlijk koninklijk en rustig ook voor de spelletjes van Vader, ze slingerde haar arm naar achteren en gooide een appel naar Vaders richting. Overdreven giechelend, spreiden hij zijn benen en ving het op in zijn platten rok. Toen gaf hij op een duizelingwekkende manier aan hoe te vangen met zijn kruiskleren aan en hoe zij nakomelingen moesten vangen ‗gelijk zijn manier ‘. Met veel gelach en onhandigheid leerde Rinus en Willem om hun begrenzende benen te spreiden, de meisjes leerde om niet hun rok te spreiden, maar in plaats daarvan alleen met hun de handen te vangen.
Enige dagen later begon hij het spel tong draaien. “School, ` ‘s-Gravenhage,
Scheveningen, Schatje,” mompelt hij, en vervolgens liet hij het ons telkens na zeggen sneller en sneller. De woorden betekenen ‗school, Den Haag, Scheveningen, en sweetheart ―. Scheveningen is de zeekant van Den Haag, en de volledige lijst van woorden vervaardigt een lastig schor geluid, een verzameling dat op geen enkele manier behalve met veel moeite door de Duitsers uitgesproken kan worden. Of een andere onzin leuze - gaat als volgt: ― De kat die krabbelt de krullen van de trap. Gedurende vele weken nodigde Vader ons luchtig uit met onze bijhorende tong draaien, flauw en verward zowel door zijn speelsheid als bij de tuimeling van de woorden en geluiden. Alles ging door, tot zelfs in de zomervakantie. Het gebeurde zelfs in de pauze, te midden van onze vrienden, bij het zwemmen in het gemeentelijke zwembad, bij knikkeren in de goten. Vader organiseerde wedstrijden naar het dak. Of hij sloot de kamer en gooide een appel, schreeuwde ‗jongen ‗ of ‗meisje‘ en dan moest je de appel vangen op de manier die hij aangegeven had. Of hij start een tong draaier, dat gericht is op je afwerking, en wij dolend door de wedstrijd, er is een en al vrolijkheid binnen de familie.
Sinds Suzy en Jetje en Willem zijn gekomen en oom Karel en tante Jo, en de onbekende jonge mannen uit het dorp die zich verborgen, en Vader begonnen is met zijn ritten met de bakfiets, is hij onvolwassen, zelfs meer liefelijk, vreemd en kinderlijker dan ooit. Zijn zwaarmoedigheid na Elizabeth‘s dood is verdwenen, zoiets als de zomer na de lente, hoewel hij toch niet naar het graf wilde gaan, en ook niet keek in haar richting van uit de toren. Dit is oorlogstijd, en tot nu toe met veel vreemde dingen meer dan ik gedacht had wat een oorlog zou zijn, als ik terugdenk aan wat ik me herinner van dit alles.
Voor onze groep van drie zijn het de maanden die, tenminste sommige bedoelingen, van vader niet begrepen. Hanny hoorde op de straat dat die Nazi zoekers een aantal onderduikers hadden gevangen die gekleed waren als vrouwen eenvoudig door plotseling het gooien van een voorwerp, en observeren van hoe de verdachte het vangt. Ongeveer op hetzelfde tijdstip, druppelde berichten binnen dat de Nazi ‘s neergehaalde Britsen vliegers gevangen hadden genomen met die tong draaier test van Nederlandse uitspraken. Wij zelf zijn ons niet bewust van het gevaar van de neergehaalde vliegers en onderduikers, maar we begrepen toen een beetje, later op een betere manier, dat vader bij verandering dergelijk belangrijk spellen opvoerde voor de zorg aan ons, en ook een verzetje in de oorlog. En zelfs meer, een soort van samenstelling: voorbeeld betreffende dat van ons systeem succes kunnen hebben, bescherming tegenover de tijd wanneer we krachtig tegenover iemand staan werkelijk door deze spellen gered kunnen worden. Uiteindelijk ook, veel later, begrepen we de bedoelingen van de wedstrijden.
Hoofdstuk: 3
Een gele ster.
Op een dag niet lang nadat de oorlog was uitgebroken, botste in Hillegom een auto tegen een wasserij vrachtauto aan. Ik volgde Vader naar de noodtoestand, racend achter hem aan op een geleende fiets Wanneer wij de plaats van het ongeluk bereikten vond hij twee mensen stil zittend in de auto, geen beweging. Hij stak zijn hand door het raam van de deur en raakt een lichaam aan, en het hoofd valt eraf. Vader bleef kalm, inspecteerde daarna eerst de andere, door zijn houding houdt hij mijn ook rustig. Vaak, zoals een dokter, moet hij iemand badend in het bloed behandelen zoals dit, en toch elke keer met dit vooruit zicht gaat hij toch, omdat het eenvoudig zijn roeping is.
Zo had ik er altijd vertrouwen in dat hij altijd de juiste kennis had om te weten wat hij moest doen. Hij had gediend in de eerste wereldoorlog, een patriot en een trainer van paarden, hij werkte zo hard dat hij opgroeide met kromme X-benen. Zijn uniform sloeg hij op in een houten beklede koffer, behalve op de dag in lente voor de grote schoonmaak wanneer het aan de waslijn in de tuin hing gelijk een vlag. “Als er nog eens een oorlog komt, “zij vader, “zal ik dit opnieuw nodig hebben." Iedereen moet zijn plicht doen. “
De school begon weer, maar niet voor mij, ik was weer eens ziek thuis en lag in de serre. Riet en Hanny komen al snel thuis met nieuws.
Voortaan gaan wij om de dag naar school.
De protestantse meisjes van de Juliana school willen onze school gebruiken in plaats van ons
En de protestantse jongens willen naar de jongensschool toe.
Omdat de Duitse soldaten de Juliana school hadden gevorderd en er wilden verblijven. ― Recht achter onze tuin!
Tot zover begrepen we de ommekeer.
Zij een dag naar de school en wij de volgende dag. `Afwisselend een vakantie dag? `vraag ik.
Nou, niet precies. De onderwijzers zeggen dat zij ons huiswerk mee gaan geven voor de andere dag.
Maar wij zijn vaker thuis voor als jij weer is ziek bent.
Het was waar. De Duitsers hadden de school in beslag genomen en er een kazerne van gemaakt. Op de dag dat het garnizoen aankwam voelde ik me opeens goed genoeg om me te verenigen met Riet en Hanny en de andere kinderen uit de buurt. We renden de hoek om naar de voorkant van de school waar wij in rijen op een muurtje stonden met een groot ijzer hek.
We staarden door de spijlen van het hek naar de aflossingen van de soldaten en hun manoeuvre op het schoolplein.
JULIANA SCHOOL
Ze kwamen niet dreigend over. Ze losten een vrachtwagen met veldbedden en potten en pannen, gelijk als iemand die aan het verhuizen is.
Leerlingen van onze school raakten er opgewonden van. Heel veel kinderen speelden met hen, ondanks de waarschuwingen van de nonnen tegen ons dat we geen vriendschap moesten aanhalen met hen. De protestantse jongens en meisjes zijn teleurgesteld, zij waren altijd gewend aan gemengde klassen met jongens en meisjes en niet afzonderlijk zoals op de katholieken scholen. De onderwijzers houden zich aan hun belofte over het huiswerk, voldoende invulling, een afschrikwekkende hoeveelheid om het huiswerk iedere dag af te krijgen.
De Duitsers kunnen naar ons kijken vanaf het schoolplein. Het is niet erg dat zij er zijn, elke dag, een heleboel Duitse soldaten, recht achter ons. Iedere dag kunnen we hen horen zingen, en brullen, en marcheren. Hoewel ik niet alles kon begrijpen van wat de soldaten zingen, ben ik niet bang. Ik kon me niet indenken dat deze soldaten, met die vlag, de razzia‘s achter de jongemannen aan, en met die lastige voorschriften, dat zij tot de Nazi‘s behoorde. De volgende dag lig ik weer ziek in de serre, en zie ik, vader en moeder nerveus door het raam naar de Juliana school gluren. Onmiddellijk daarna, vreedzaam, zonder aankondiging, geen zwaar maar een schijn alarm, maken mijn ouders enige veranderingen in de gewoonte. We stopten met eten aan de lange serre tafel waar we altijd hebben gegeten met het warme weer. De jonge mannen onderduikers en ook de andere vreemde gasten en klanten vermijden de serre helemaal. In plaats daarvan eten we allemaal in de woonkamer, plaatste veilige verduistering`s panelen op de deuren van de serre die het uitzicht naar onze tuin blokkeerde. De serre is verlaten, van de parkieten, de planten en van mij.
Willem wordt in het begin een beetje bleek, en ik merk een paar zenuwachtige trekken bij hem, en hij gaat niet meer de tuin in. De andere jongen mannen gebruikten toch de zolder voor een verberg plaats, hoewel het sprinten vanuit de zijstraat door onze tuin en doorgaand naar het zolderraam, waar de Duitse soldaten onder hun voeten leefden.
`Het is de enige plaats, `zei Riet listig, ` waar de Duitsers niet aandenken om te gaan zoeken. Dan binnen een week nadat de Duitsers in de school zaten, kom ik thuis met Riet en Hanny van een mijn eerste dagen op school. Wij zien een jongen ongeveer van mijn leeftijd, staande met mijn vader bij de bakfiets achter de dichte groene deuren.
Hij is erg duur gekleed, heel anders dan de arbeiders en beneden de wijze van Rinus. Hij had dik zwart golvend haar hoog ophopend, sterk vastbesloten trekken, een zeer ervaren manier voor zo een jonge jongen, hij heeft een beleefdheid die je aan een prins doet denken.
“Dit is Paul,” zij vader, het voorstellen is weer met zijn normale verklaring: “De mensen waar hij woonde hebben honger.”
Behalve voor Jettie en Suzy en de pseudonieme Karel en Jo, hebben mijn ouders nooit
op de een of andere manier gezegd wat onze bezoekers wilde, we leefde in de veronderstelling dat deze Paul wilde blijven.
Toen ik naar Pauls ze jas keek zat er zichtbaar `n gele stoffen ster op, met het woord `
Jood‘ erop genaaid over de hele breedte.
Onmiddellijk gaat mijn vaders hand op Paul ze `n ster. Zonder een woord of enig ander teken haalde hij het van Paul ze jas af en deed het rustig in zijn zak. Paul geeft geen reactie. We hebben de ster nooit meer gezien.
Waar had ik dergelijke sterren eerder gezien? Op de jas van de Flentrops.
De Flentrop familie hebben gewoond aan de andere kant van onze straat. Daar waren drie kinderen, een meisje is van mijn leeftijd en vaak speelde ik met haar. In de lente van 1942 dragen de Flentrops plotseling zo een gele Jood ster, precies zo een welke deze jonge jongen draagt. Ze zijn niet veranderd in geen enkel opzicht, en de gele sterren houden ons niet tegen van het doen van voortdurend samen spelen. Mijn ouders maakte geen bezwaar. Op school bidden de nonnen voor de Joden, maar alleen zoals wij voor iedereen baden, zij gaven geen details. Ik stel geen vragen over de sterren. In onze kinderwereld, wat doet het ertoe? Dan op een lente dag pakken de Flentrops plotseling enige spullen in en vertrekken. Geen tot ziens, geen uitleg, geen postadres. Niemand in onze familie dacht na over hun vertrek, of verwonderd zich hardop waarom zij zijn weggaan of waarom mensen verhuizen. Toen ik ziek thuis was hoorde ik toevallig mijn ouders fluisteren, ik begreep een beetje dat de Duitse leider, zijn naam is Hitler, een kijkje op Joden had. Werk kampen, had mijn vader gezegd. `Werk kampen, ` herhaalde ik naar Riet.
` Een plaats waar mensen werken? ` vraagt Riet.
` Nou, iedereen werkt. Waarom willen de Joden geen kampen? `
`Misschien is het wel goed om deze jongen mannen uit te zenden naar de Duitse fabrieken. `
`Maar fabrieken zijn geen kampen. En waarom andere kampen voor Joden? `Riet had geen antwoord. Wat zullen die gele sterren betekenen? `
Anders dan de Flentrop ‘s, sprak de nieuwe jongen Paul in een deftig gevormd dialect. Hij gedroeg zich met een koele gevoelsuitdrukking, gelijk een vreemdeling, alsof er een ruimte afstand om hem heen is.
“Niet doen, raak me niet aan,” zei hij. `Ik ben meer dan jullie. ` Hij negeert onze tijdelijke gasten, en toont geen nieuwsgierigheid wanneer er een nieuwe komt. Bij vaders wedstrijden, tongdraaien, appel gooien, en verkleed partijen staarde hij alleen op hooghartige wijze alsof wij allemaal krankzinnig waren.
Onze familie is groot en democratisch, met geen plaats voor iemand die terzijde staat. Hoewel wij willen, wij kunnen niet van hem houden, en hij weet dat we dat niet doen. Onze groep van drie noemde hem zandhaas, een konijn wie de voorkeur geeft aan verblijven in de duinen en die zich niet vermengt met andere. Hij haatte de naam, en geeft er geen antwoord op.
Spoedig was hij over ons allemaal niet te spreken. Tijdens die maand, ik geloof in oktober, verdragen wij zijn arrogante wijze niet meer, en proberen hem te negeren zoals hij ons negeerde.
Op een dag na schooltijd zijn Riet, Hanny en ik aan het touwtjespringen met drie andere buurt meisjes bij ons uit de straat aan de voorkant van ons huis. Opeens, zonder een toespeling of een waarschuwing, vliegt onze voordeur open en Paul rent naar buiten de straat op waar we aan het spelen zijn, en zonder ophouden begint hij te schreeuwen op iedereen en niemand op een zeer ordinaire wijze als het maar zijn kan: `Ik ben geen konijn, ik ben een
Jood een Jood een Jood. `
Wij kijken elkaar aan en dan in koor zonder overleg of wat dan ook denken we ongeveer voor hetzelfde; hij moet op houden met wat hij schreeuwt, het betekent, als hij zo door gaat dat de kans groot is dat hij last krijgt. Wij grijpen hem zo snel als we kunnen, Riet hield hem vast aan zijn haar en Hanny en ik pakten elk een arm en we gaan rennend op weg en sleepte hem – als een kat – het huis in. Heel de weg schreeuwt Paul onophoudend- ― Laat me gaan, laat me gaan, ik ben een Jood. ― Wij slepen hem zo de woonkamer in, naar mijn ouders, en buiten adem vertellen wij hen alles van wat hij heeft gekrijst. We staarde naar Paul, vervolgens naar mijn vader. In hoeverre kunnen we doorgaan hier? Brengt Paul ons in moeilijkheden?
Paul valt stil. Hij kijkt bleek en verwarrend en beeft, hij is zo anders als de arrogante jongen prins.
Wij kijken naar vader voor uitleg. Vader kijkt naar ons. Hij aarzelt. Hij kijkt naar Paul. Hij aarzelt nog wat. Zijn ogen ontmoeten die van mijn moeder. Moeder leidt Paul weg naar de zondagskamer, en rustig sluit ze de deur.
Op dat tijdstip veranderende vader klaarblijkelijk zijn mening. ` Wacht tot dat de oudere hier zijn, ` zei vader, ` Ik heb naar jullie toe iets uit te leggen. ` En zo moesten we verplicht wachten, in verlegenheid gebracht, tot steuntijd, misschien wel twee uren, welke een eeuwigheid duurde. Paul verschijnt, beheerst, uit de zondagskamer. Wij voelden nerveus dat er iets aan het voorbereiden was voor een gebeuren. Wij dwaalden om het huis. Niemand wilde spelen.
Eindelijk komen de andere eraan, mijn serieuze oudste zuster Martha en Rinus de clown. De vijf van ons verzamelden zich in de huiskamer met vader. De jongeren onder ons speelde in de tuin, ook zij begrijpen dat vader wat te zeggen heeft. Willem was niet thuis. Paul en Moeder zijn nergens te zien; ze hadden zich teruggetrokken in de zondag kamer. Vader kijkt ons met verdrietige ogen aan, hij had dezelfde uitdrukking als na de dood van Elizabeth, en toen kleine Suzy ons verliet.
`Hitler, ` begon hij, ` tracht de Joden uit te moorden. `
Hij pauzeerde, alsof hij naar woorden zocht en hij koos ze met zorg.
`Hij vermoordt eerst de oudere en de zieken en later als hij de kans krijgt allemaal. `
Ondanks mijn chronische ziekte dacht ik, `Bedank God dat ik geen Jood ben. ` Ik voelde donder en regen binnen in mijn. Alsof de zon boven je wegviel, en de bodem onder je wegzonk. Ik denk over moorden. Ik denk aan de meisjes Lommerse, niet alleen over hun dood maar ook hoe verdrietig en onverwacht het is geweest. Ik denk terug over de vliegtuigen in de zee nabij Bergen, aan de piloten, die avond zorgde voor duidelijk naar mij als mens. Toen vroeg ik me af: Is het meisje van Flentrop in leven? Heeft Hitler haar ook gevonden? Ik vroeg me af: Hoe kan een man zo ver weg in Duitsland zoveel schade veroorzaken en zoiets dergelijks doen? Hoe kan iemand een ander met opzet doden? Hoe kan iemand dat `n ander wensen? Speciaal die mensen, die het niet weten van wat ze dan verkeerd hebben gedaan? Wij woonde in een huis van goedhartigheid waar iedereen gelijk is en wat u niet geschied doe dat ook een ander niet. We zijn allemaal bij ons geboorte gelijk.
In 1937 hadden de Padvinders vlak bij Hillegom een internationale jamboree. In een boerenveld bouwde de arbeiders van groten tenten een stad waar padvinders van de hele wereld zich verzamelde, zwart, blank, Afrikaans, gele citroen gekleurde Aziatische verkenners. Vader nam een foto van een Sikhische hopman met een tulband, zijn lange baard waaide door de wind een kant op. Bij het kampvuur zongen de verkenners het Jamboree lied:
In negentien-drie-zeven
dan zal je wat beleven
dan komt de Jamboree in Nederland.
Dan staat uit alle landen
van alle rang en standen
de jeugd van blank en bruin hier hand en hand.
Dan zingen scouts uit Labrador, Japan en Alkmaar
op 't Nederlandsche grondgebied heel vrolijk met elkaar!
- Refrein:
Jamboree, Jamboree, J-A-M-B-O-R-E-E, Jamboree-ree-ree
Jamboree, Jamboree, wij zijn verkenners van B.-P.
De Schotten dragen rokken
de Polen wandelstokken
Hongaren hebben pluimen op hun hoed.
Amerika een rijbroek
Brits Indië een hoofddoek
De Zweden staan die witte mutsjes goed!
Maar allen dragen in hun hart het grootte ideaal
dat niet afhankelijk is van ras van land of stand of taal.
- Refrein:
Jamboree, Jamboree, J-A-M-B-O-R-E-E, Jamboree-ree-ree
Jamboree, Jamboree, wij zijn verkenners van B.-P.
`Hitler is krankzinnig, ` ging vader door. ` als het Duitse volk niet doet wat hij zegt, dan krijgen zij een schot. Hij heeft enige fanaticus rondom hem verzameld, mensen die een weinig verworvenheid hebben vinden het gemakkelijk om een ander pijn te doen. Hij kan ze dingen laten doen wat zij normaliter nooit zouden doen. `
Hij pauzeerde, en keek naar ons. Niemand van ons weet wat te zeggen. Ik heb geen idee wat mijn broers en zusters dachten. ` Bid voor Hitler, ` zei vader, ` en voor zijn aanhangers en iedereen die probeert met zijn macht een ander schade te berokkenen. ` Ik begreep het gebed, iedere nacht voor het na bed gaan, bad onze familie het, met ze alle knielend voor je stoel in de woonkamer terwijl Vader het opzegt. Dan alleen stil in je bed voegde je, je eigen gebed toe, dat je broers en zusters de verdere nacht warm onder hun dekens mogen liggen, en dat ze morgen nog voldoende te eten hebben.
` Denk maar aan hoe verdrietig we waren toen we Elizabeth verloren, ` vervolgd Vader zacht. ` Juist nu kunnen we een kind redden, dit is wat de goede Heer wil. ` Zoals een dokter vele helpt, ondanks dat hij er niets mee te maken heeft redt hij alles naar behoren en wat in zijn vermogen ligt. Een geredde Jood geeft een genoegdoening: het brengt een balans in je leven met het leven.
` Ik vertrouw op jullie allemaal en heb jullie hulp nodig, ` zei hij, en kijkt in het rond naar ons vijven. ` Jullie moeten nooit vertellen betreffende de Joden in ons huis. Aan niemand. ` We beloven het, eenieder van ons. We houden van hem. We vertrouwen op hem. We stelde geen vragen over zijn beslissing, zelf niet over de Duitsers die achter ons in de school leefde. Je vader vroeg jouw hulp, een man die zeldzaam hulp vroeg, die altijd hulp aan andere aanbood, die zich altijd aanbood om andere te helpen, en toonde altijd genegenheid naar iedereen. Dus natuurlijk, hij heeft onze hulp. Ik voelde me vereerd en was gevuld met vastberadenheid.
Tevens begreep ik zelfs op dat punt nog een ander motief dat vader had genoemd: een langdurig verlangen naar zijn wat anders genoemd verboden avontuur. Een typisch verhaal van uit zijn jongensjaren: Hij betrad eens op speelse wijze de tuin van de buren, de buurman joeg hem vanuit de tuin door de straat naar een steiger aan de rand van een sloot. Vader duikt in de sloot, veranderd onderwater van richting en verschijnt buiten het zicht onder de steiger waar de buurman opstond, deze vroeg zich verwonderd af waar hij gebleven is. Als hij de jongen niet boven ziet komen, raakt de buurman in paniek, hij is bang dat de jongen verdronken is. Hij rent weg en haalt de politie en vrijwilligers erbij om hem te zoeken. Maar, zodra de buurman weg rende, klimt mij vader eruit en sluipt naar huis, en verwisseld zijn kleren. De buurman, de politie, en de vrijwilligers die te hulp kwamen hebben het nooit begrepen.
Zo een soort persoon was mijn vader, hij liet zich niets door andere vertellen, en met kracht stortte hij zich in het leven.
Wanneer Vader klaar is met zijn verklaring, komt Moeder naar ons in de huiskamer en laat Paul alleen achter.
`Ik wil dat jullie allemaal van nu af aan goedhartig met Paul om gaan, `zei ze. ` Denk hoe hard zijn leven moet zijn. Jullie leven samen met je ouders je zusters en je broers. Maar, niemand weet waar zijn familie is. `
Dan herhaalt ze mijn vaders waarschuwing; het is duidelijk dat ze weet wat er tegen ons gezegd is. ` Houd je mond betreffende wat hier gaande is, ` zei ze. ‖ Spreek er met niemand over. ` Toen voegde zij er iets aan toe, duidelijk en veel harder: ` Doe geen vragen over de kwestie. Je krijgt geen antwoord. Wat jullie niet weten dat kan je ook niet door vertellen. Want als iemand met macht het probeert, dan weten jullie niet wat dat kan veroorzaken. ` En dan haar finale commando: Wees sterk, buig niet, ` zei ze. ` Heb ruggengraat. `
Ruggengraat.
Van toen af aan, is er geen woord meer dat zo vaak uit mijn Moeders mond is gekomen. Het woord komt boven alles het nam bezit van ons leven en geest. Moeder in uitwerking genoemd, ‗ Het doet niet jullie gevoel ontbloten, een erg bijzondere instructie van Vader, die zegt niets te vertellen betreffende onze Joden.
Ruggengraat. Anders dan Vader met zijn kinderachtig gedoe, Moeder lijkt altijd zo kalm. Indrukwekkend, bedachtzaam, ze heeft zichzelf en de omgeving onder controle. Ze lijkt altijd haar taak te weten, simpel en achteloos, slaagt ze erin het tot uitvoer te brengen. Nooit laat ze haar twijfels of zwakte zien. En ze gehoorzaamt nooit naar een ander. Ruggengraat. Dat is zogezegd de kracht om het aan te kunnen, waar Moeder het op aan wilde laten komen. Want als haar kinderen met vragen komen, en ze toonde hun zorgen en vragen om haar hulp? Wat dan, als ze geen energie meer heeft om te leven? In plaats daarvan, als ze haar ruggengraat laat zien, dan doen haar kinderen dat ook. Wij hadden een onschuldige wereld en zijn er nog niet klaar voor, voor deze oorlog. Voor de oorlog konden we praten over onze gevoelens. Maar voor de oorlog hoefde we niet over onze gevoelens te praten, het leven was onschuldig en niet zo gecompliceerd.
Van toen af aan begon de tijd van verlangen naar uitleg te komen. Van toen af aan wilde we meer uitleg, als Riet, Hanny of Ik zich zorgen maakten over iets wat we niet begrepen, als we angst voelden, of woede over de oorlog, of een klacht hadden. ― Ruggengraat, ― of het een of het ander wilde zeggen. Je wisselde het gesprek, en je stopte met praten over je gevoelens. Zelfs in mijn dagboek, schreef ik vanaf die dag me gevoelens en vragen in code op. Als iemand anders het zou lezen, kon hij niet weten wat er staat. Voordat ik die nacht in slaap viel was ik vastbesloten om mijn ouders te helpen zoals wij dat beloofd hadden. Ik dacht na over Ester mijn naamgenoot in de Bijbel, de jonge koningin die gered werd door een Jood toen werd de heersende rentmeester kwaad en dode hem.
Maar ik ben Esther Warmerdam; ik ben geen koningin. Ondanks de poging om onze gevoelens te onderdrukken, weet ik dat vader angst voelt over ons. Ik herinner eens een auto-ongeval waar vader een gewond meisje vond, ze ligt bewusteloos, zij lijkt sprekend op mijn kleine zuster Wil.
` Het is Wil, en ze is dood, ` zei hij. Hij staarde haar aan zonder zich te bewegen. Hij zei alleen maar het is Wil. Hij voelde de pijn van zijn kinderen heel erg.
Zodra hij het hoort betreffende Paul zijn uitbraak, pakte Willem zijn koffer.
` Jij bent wijs, ` zei vader. ` ik zal je helpen met het vinden van een veilige plaats. ` Onze andere tijdelijke gast stopt ook met zijn bezoek, de jonge onderduikers en de stad mensen hebben weinig te eten. Alleen Jettie blijft. De rest van ons moest leven met de tegenslag. Hoewel we Paul nu veel aardiger leken te vinden heb ik geleerd hem te herkennen als Jood, hij bleef klagen en hij speelde in onze tuin en op de straat, net zoveel als kleine Jettie. Veel mensen moeten Paul gezien hebben, niet alleen de meisjes die met hem wegvluchten. Wij stonden in het krijt bij de goede inwoners van Hillegom omdat tot nu toe niemand iets verteld had tegen de helpers van Hitler, over Paul zijn uitbraak naar buiten, maar toch werd onze familie minder naïef.
Mijn ouders toonde naar buiten geen zorgen, alweer ruggengraat, en doen we geen vragen ten opzichte van Paul zijn spel in de tuin, zelfs niet met de Duitsers in de school achter ons. Maar Vader verbood het spelen in de straat. De groene deuren zijn nu altijd dicht. Vader deed een sterke balk in een paar haken, welke hij gemaakt had aan de binnenkant van de deur.
De balk moet verwijderd worden om hem te openen.
Vervolgens koopt vader een lading grind, welke hij uitstort achter de deuren in de poort. Riet en ik keken naar hem tijdens het harken. Wanneer we er voor de proef erover liepen, knerpt het grind. Later overpeinsde we samen in onze slaapkamer, wij dachten dat het grind een soort alarm was, dat als men de tuin betreedt of verlaat dat men dat dan hoort. Vader vermeldt nimmer van zijn bedoelingen, ook niet van de balk over de breedte van de groenen deuren.
"Waarom niet?" vroeg ik Riet. "Ik denk dat hij niet wil dat wij ons zorgen maken," zei
Zij.
Nadat Paul beperkt werd, wilde hij iets afstandelijker zijn met ons. In zijn gebruikelijke, Ik kan doen wat ik wil, manier begon hij ons te volgen wanneer wij op straat gingen spelen.
Hij volgde ons in de tuin, en naar de oprit voor het sluiten van de groene deuren, hij bleef ons achtervolgen. Aan de grens riepen wij naar Moeder, die probeert opnieuw te ontkomen. Soms liet zij ons met hem alleen in de tuin. Maar Paul zocht geen contact met ons, in onbuigzaamheid had hij zijn gelijke niet. Hij wist enkel en alleen hoe hij ons kon treiteren en kwellen, reageerden met een pokergezicht en hoonde ons. Hij pikt al het speelgoed, en graait alles uit de zakken van de jassen, hij haalde alle schoenveters weg, of doet nog ergere dingen net zolang dat je kwaad wordt. En dan kregen wij van Moeder op ons donder met strafopmerkeningen, Paul speelde dat gemeen uit.
"Indien ik niet uit mag gaan," hoonde hij, " gaan jullie evenmin uit."
Zelf kookte ik dan van binnen van woede door Paul, en in mijn eigen zieke lichaam en in de kleine wereld van mij haatte ik hem, die mijn blijheid in irritatie veranderde.
Sommige dagen voelde ik, ofwel het gaat ofwel het gaat niet. Ik schrijf in mijn dagboek in code uit al mijn verbolgenheid. "Waarom altijd ik?" Waarom hebben de anderen een verdediging.
Rinus, lachte als de clown wanneer Paul hem te grazen wilde nemen. Riet negeerde hem gewoonlijk, zij was wijzer, kalmer, en onverstoorbaar, tenminste, zo aan de buiten kant. Hanny is het tegenovergestelde zenuwachtig met grillen. Indien Paul haar hinderde, sloeg ze hem zo hard als zij maar kon. Zodat na een tijdje, en door die strenge bril van Hanny, moest Paul wel inbinden. Martha was oud, een eigen zelf beschouwende dame, en Paul was te jong om binnen het stekelige gebied te komen. Paul had haast niets te doen. Paul hielp ook nooit met klusjes binnen ons huisgezin. Mijn moeder vroeg het hem ook nooit, en zelf bood hij het niet aan.
"Zijn ouders zijn zeker rijk, met dienaars," raadde Hanny.
Moeder probeerde hem soms bezig te houden met scholing. Hanny bracht boeken van school mee, Moeder probeerde hem met potlood en papier te leren schrijven, Paul zat dan aan de woonkamer tafel. Maar hij verveelde zich vlug en als een van ons naast hem zat te werken, gaf hij een stoot met zijn elle boog tegen je potlood aan en dan had je een kras over je werk.
Er is geen vriendelijkheid aan hem. Mijn ouders hielden hem de handen boven zijn hoofd, het maakte hem alleen maar slechter.
Hij begon voedsel, jam of aardappelen en vlees of wat er ook in voorraad was, te stelen. Door de constante aanvoer van de extra bezoekers, die moesten ook eten, moest Moeder al het voedsel afwegen, dat deed zij de avond ervoor. Zij kwam steeds meer in de problemen. Paul probeerde nooit zijn diefstallen voor ons te verbergen.
"Ik ben Dhr. Grote Schoft," zijn zelfvoldane gezicht scheen te zeggen. "Ik zal ervoor zorgen dat ik goed gevoed ben." Ons kliekje van drie had een huisgezegde “als er iets wordt vermist, dan is het in de mond van Paul gegaan." Wij hielpen elkaar dikwijls om onze frustraties het hoofd te bieden.
"Hij is bedorven door zijn rijke ouders," raadde Hanny. "Zij hebben hem altijd verwend."
"Misschien is hij eenzaam," zei Riet, die was altijd de mee levend. "Hij kon het niet begrijpen dat mensen hem wilden helpen. Hij kijkt alleen naar zichzelf."
" Vader zal zeker proberen hem ergens anders onder te brengen," zei ik. "Misschien" zei Riet. "Is het hier te gevaarlijk voor hem. ‖ "Gevaarlijk voor ons allemaal," zei ik. "Wie zou hem willen nemen?" Gnuifde Hanny. "Hij zal hier wel voorlopig blijven. "Kruist je vingers en hoop," zei ik. "Toon je ruggengraat," zei Riet.
Op een dag werd er een stuk leverworst vermist toen het vlees duur en schaars was.
Aan het einde van haar geduld vroeg Moeder ons allemaal om in de woonkamer te komen.
"Niemand mag weg," kondigde zij aan, "tot de dief zichzelf aanmeldt."
Wij wisten de schuldige, maar moesten ons houden aan de code, niets zeggen. Zeker zou Paul zijn plicht weten en zou hij bekennen. Maar hij deed het niet bang of beschaamd, wij verheugde ons om hem in de problemen te zien. Wij wachtten en schuifelde ongeduldig heen en weer, wij wilde naar buiten om te spelen. Moeder stond recht voor ons en wachtte. De muurklok tikte zoals altijd. Paul ging overdreven gapen.
"Ik heb het gedaan," flapte ik er ten slotte uit. Naar boven, jonge dame," beval
Moeder. "Je mag voorlopig niet meer buiten spelen."
Toen ik weg in tranen naar boven vluchtte, zag ik Paul gladjes achter mijn moeders in zijn handen wrijven, met een gladde lach op zijn gezicht.
Oudejaarsavond van 1942-43. Ik wilde op blijven om het Nieuwjaar in te luiden. Ik was dertien nu. Maar onbegrijpelijk mijn ouders stuurde mij en niet Paul om negen uur naar bed.
"Jij moet gaan slapen," hoonde Paul toen ik naar boven sjokte. "Ik kan tot twaalf uur opblijven." Een klein ding, zonder twijfel, op de schaal van lijden in oorlogstijd. Maar plotseling werd het me te veel en barste ik in woede uit. Een woede uitval ik kon het niet tegenhouden. Ik begon tegen mijn ouders schreeuwen.
"Het is niet eerlijk, die Jood kan op blijven en ik moet naar bed."
Nooit had ik eerder het woord 'Jood' in negatieve zin gebruikt. Door mijn frustraties, mijn vader een zachte man veranderde van houding en gaf mij een harde schop, door de woede aan Paul en aan mijn vader en mezelf vluchtte ik weg naar de bovenverdieping. Boven aan de trap draaide ik me om en riep, "ik word het oude jaar uitgetrapt. Ik wil daar met die jongen in ieder geval niet blijven." Vader liep mij na en kwam de trap op. Ik vluchtte in onze slaapkamerkast en klom boven op de roe waar de kleren aanhingen. Vader stond in het donker. Hij aarzelde, en toen hoorde ik hem weer na beneden gaan. Ik hield me in het donker, in de kast, aan de roe vast en het Nieuwjaar begon op een oneerlijkheid manier voor mijn.
Op een dag in januari kwam ik van school naar thuis en ik zag dat Paul weg was. Ik heb een lange tijd niet geweten waar Vader hem heen gebracht had. Paul kwam met niets anders dan een ster. Hij had helemaal niets. Hij is bij ons vier maanden geweest. Ik zag hem nooit meer, langzaamaan heb ik wat medelijden met hem gekregen. Moeder geprobeerde het aan ons uit te leggen, zijn leven moet hard geweest zijn vergeleken met andere kinderen, zelfs ik die ziekelijke was. Wij speelden op straat, op het gemeenteplein en in de polders. Maar hier was een jongen, die alleen omdat hij Joods was, aan niets kon deelnemen, en hij wist ook niet waar zijn ouders waren. Bij een dergelijk bundel van verwarringen en Isolatie, willen ze aandacht maar weten geen constructief leven voor zich, die wordt volgepropt met een wanhopig handhaven van voorwendsel van eigen belang. Werd hij groot om zijn wereldbeeld te handhaven en was zijn zelfbeeld zo klein geworden? Misschien was hij in zijn gepaste wereld, groot gedijd en hij had daar zijn verdiensten. Waarom had Paul op straat, die dag het uit lopen gillen? Hysterie, zal ik nu misschien zeggen: hij kan het niet helpen, hij wilde zijn angst en frustratie verwerken. Of misschien koos hij die schokkende weg om onze sympathie te krijgen. Misschien wilden hij zichzelf vernietigen, zijn leven beëindigen, dat hij niet zou kunnen dragen. Paul zei het nooit, hij kende zichzelf vermoedelijk nog niet, hij was geen jongen die er met je over zou willen praten.
Hoofdstuk: 4
OP HET DAK
Mijn favoriete plek was in Hillegom op het dak van ons huis. Ik ging daar dikwijls heen, alleen of met Hanny die hield ook van hoogtes. We klommen uit ons slaapkamerraam langs de dakpannen - waar ons dak grensde aan die van de buren - onze voeten steunde in de dakgoot. Dan klauterend wij verder de helling op tot aan de nok, of we gingen verder voorbij onze schoorsteen naar de aangrenzende schoorsteen van de buren en tot het dieper gelegen dak van de serre: dezelfde goed uitgeoefende route waar Vader ons op had getraind. Vanaf de nok kon je over de huizen en de bomen kijken, ver weg over de vlakke Haarlemmermeer. Nergens anders voelde je zo veilig als op het dak.
"Wat doen jullie daarboven op het dak‖? Vroeg mijn Moeder.
"Wij krijgen daar soms zonneschijn."
"Wij kunnen daar heel ver weg kijken."
Op het dak kon je de dingen verwerken. Je konden er dromen. Van hoe het zou zijn als je een vogel was en we zouden kunnen vliegen. Indien je een boom was die zou ontluiken. Van de hemelen hoe ver weg die is. Aan de jaargetijden dacht je, in de herfst verliezen de bomen hun bladeren, in de lente komt alles uit de grond omhoog; er moet iets zijn die dat regelt, geen mensenhand kan die seizoenen regelen. Je voelde je dicht bij God, dichter dan je gewoonlijk in de kerk voelde. Het heelal was de weg van God om ons de hemel te tonen. Dit was onze theologie. Van het dak zagen wij de vliegtuigen vliegen, vijfentwintig of dertig tegelijk, de een na de andere, van Schiphol naar de Noordzee. "Aanval op Engeland," zei ik elke keer. "Zij gaan het opnieuw proberen," antwoordde Hanny. Soms zagen wij hen terugvliegen. Dikwijls hoorden wij het schieten, zodat wij wisten dat sommige vliegtuigen Brits moesten zijn. ' s Nachts zag je vanaf de luchthaven zoeklichten het luchtruim afzoeken. Maar ons dak, de hemel, de hoogte, de eenzaamheid, het had iets magiërs. Vliegtuigen, vuurwapens en zoeklichten, het dak absorbeerde hen. Wij waren voor de oorlog daar nooit geweest. Nadat Paul kwam en ging, gingen wij daar dikwijls heen.
MEERSTRRAAT
Stel geen vragen," gebood mijn moeder. "Dat is het beste voor ons." Mijn twee zussen en ik kwamen meer bij elkaar, om iets zinnigs in de gebeurtenissen te ontdekken. Op het dak of in ons bed of in de tuin of zelfs bij het afwassen, overal waar wij ons alleen voelde brachten wij onze hoofden samen. Door het isolement van mijn ziekte begon ik gewoonlijk het gesprek. "Indien Paul Joods is," begon ik een keer, "wat is Jettie dan?" "Juist" zegt Hanny met haar gebruikelijke sarcasme, "zij wordt hier niet verborgen omdat de Duitsers haar in de fabriek nodig hebben." "Zij moet Joods zijn."
"En Suzy voor hen," zei Riet. "Waarom moet Hitler die twee kleine meisjes hebben," zei Hanny. "Waarom heeft Vader dat niet gezegd‖? Ik had bezwaar.
"Herinner je van wat hij zei," zei Riet. "Dat is het minsten wat wij kunnen doen."
"Ik voel dat niet zo, “zei Hanny. "Ik zou graag alles willen weten."
Dat was wat wij allen voelden. En daarom probeerden wij dingen te weten te komen. Indien Paul, Suzy en Jettie Joods zijn, dan is Tante Jo en Oom Karel en alle andere geheimzinnige bezoekers ook Joods is onze reusachtige conclusie, alleen de jonge mannen van onze woonwijk verbergen zich voor de fabrieken.
"Geen wonder," zei ik, “dat zij namaakpraatjes beginnen telkens als ze merken dat ik mee luister."
"Indien Jettie en Paul met de bakfiets kwamen," verwonderde Riet zich, "kwamen ze dan allemaal dan zo?"
"Goed indien Hitler achter hem aan zit “zei Hanny, " kunnen zij dan niet de bus of trein nemen?"
", Maar waar komen zij dan vandaan?" "Hoe weten zij van ons huis"?
"Waar gaan zij naar toe als ze ons verlaten"?
Wij deden ons best om het handelen van onze ouders te begrijpen, hun wereld, hun opdracht, al hun activiteiten. Vele vragen kwamen altijd naar boven maar wij hadden er geen antwoord op. Wij begrepen niet waarom de volwassene zo handelden.
"Wat wilden Hitler en zijn Nazi's"? Hanny verwonderde er zich over. "Alles", zei Riet. "De hele wereld."
"Maar wat zouden ze dan met de wereld willen"? Vraag ik. "Misschien is het" probeerde Riet opnieuw, "De Joden hebben een wereld die de Nazi's jaloers maakt."
", Maar waar is het geweten van de Nazi ‘s‖?
Altijd vragen met geen antwoorden. Maar ik begon meer aandacht te besteden, wanneer ik ziek thuis was, aan Karel en Jo als die kwamen op hun luidruchtige motorfiets Waarom hebben zij geen voorzorgsmaatregelen genomen voor de onderduikers bijeenkomsten. Karel en Jo noemden namen en adressen, tot zij merkte dat ik niet sliep, nadien zorgde mijn ouders meer dan ooit dat de deuren goed gesloten waren.
In je eigen huis voelde je een vreemde.
"Geef je oren te kost “zei mijn oudere zussen. "Jij bent veel thuis je bent onze beste spion."
Zelfs aan je beste zussen kon je niet alles zeggen. Maar die oude school notitieboekje (dagboek) van de Bergen aan Zee hospitaal stak ik een vinger op en zei: "Ruggengraat".
Iedere nacht schreef ik in bed alvorens te gaan slapen, of in de badkamer met de deur op slot. De schrikaanjagende dagen, de schrikaanjagende nachten het slechtste van de twijfels en vragen, deze dingen schreef ik in code op en stopte het onder mijn matras.
Die winter, nadat Paul weggestuurd was, begonnen mijn ouders opnieuw steeds meer onderduikers te nemen, Joden zoals ons groep nu wist. Vader was zelden in de winkel. Hij verliet ons 's morgens op die bakfiets en wij wisten nooit waar of wat hij deed.
Soms keerde hij terug met voedsel, en ook die winter, onvoorspelbaar, komen onderduikers en gaan weer onvoorspelbaar weg, gewoonlijk binnen een nacht of twee. Na Jettie, heb ik niemand meer uit de bakfiets zien klimmen; Vader lade ze uit als wij niet in de buurt waren. Maar wij merkten wel op dat als de bakfiets achter de gesloten groene deuren geparkeerd stond, dat we een andere nieuwe gast bij ons aan het avondmaal hadden.
Na Paul, droeg niemand meer een ster. Door stil waar te nemen zag ik dat Vader elke avond zijn bakfiets lade met spullen voor zijn bezoeken voor de volgende dag. Indien hij dat in de tuin deed, in plaats van in de poort, kon ik hem zien vanaf mijn ziekbed in de serre. Soms vulde hij de bakfiets helemaal, maar ook wel liet hij de onderste en de bovenste plank aan een zijde weg, hij zette dan een uithangboord op de plek van de bovenste plank. Ik besefte dat wanneer dat gebeurde er de volgende dag `n onderduiker aanwezig zou zijn.
Ooit op `n vroege morgen, achter de twee groene deuren, kroop er een Joodse onderduiker de bakfiets in. Vader verving de hoogste plank, en bedekte hem met huiswaren af en hij ging weg door de groen deuren, die Moeder veilig achter hem afsloot. Ik ging dit nieuws aan Hanny en Riet vertellen. Dikwijls zag ik vanuit bed onderduikers door de zondagskamer lopen. Zij praten weinig, wanneer zij wel spraken waren hun stemmen laag en uitdrukkingloos.
De kinderen speelde zelden of nooit met ons, ze waren onverschillig, we kwamen nooit tot een gesprek. Hun houding was angstaanjagend. Zij zijn altijd teruggetrokken, verlegen, met onvergetelijk ongeruste ogen, je kon ze niet benaderen, zelfs niet bij een verblijf in ons huis. Ik zei wel eens schuchter “Hallo”.
Hoewel ik met hen in ons huis moest leven, heb ik niet geweten hoe te praten met deze vreemden, ik had geen idee over diens leven, en ik ze kon ook niet helpen dat ik moest denken aan wat mijn ouders gezegd had. Zeg zo weinig mogelijk dat is voor iedereen beter, wat niet weet wat niet deert. Zelf praten de onderduikers nooit en aan de tafel met een zachte stem. Ons gebruikelijke familie geklets en gekken toneelstukken, het gooien van enkele broodjes, het luidruchtige willekeurig hameren van een lepel tegen een glas, het ging eenvoudig langs hun heen.
Als er meer dan een paar bezoekers waren, konden wij niet allemaal samen aan de tafel in de woonkamer eten. Sommige aten met hun bord op schoot. Andere onderduikers verbleven zelfs in de donker gemaakte zondagskamer; Moeder bracht hen dan een boord eten. Wij gluurden verlegen door de deuropening. Na de avond verduistering, bedraad Vader illegaal de batterijen aan enkele minuscule 25 watts lamp, die hij in de zondagskamer op de muur bevestigt. De Joodse vreemdelingen zaten daar gebogen op de divan of dronken hun koffie samen met mijn ouders of ze zaten stil met alleen hun schaduw in de schemer. De meeste kwamen van Amsterdam, sommige van Rotterdam, ik luisterde ze veel af. Maar geen van hen vermeldde ooit hun naam, hoe zij hier gekomen waren, wanneer of hoe zij zouden weggaan.
Sommige brachten een kleine bundel mee, maar de meeste kwam met niets.
Meestal bleven ze een nacht of twee, en nu en dan bleven er een paar langer.
"Waarom denk je dat sommige langer blijven"? Vroeg ik aan Riet in een van onze gesprekken.
"Vermoedelijk om hetzelfde als toen met Paul. Hij zoekt nog een tijdje om een plaats voor hen te vinden."
Je zou kunnen zeggen, wanneer Vader enkele veilige bestemmingen zoekt, had hij zich daar niet op voorbereid. De stemming van mijn ouders werd zelfs meer en meer onhandig en droevig daardoor. Zodra je in hun buurt kwam stopten zij met praten, zelfs in het midden van hun zin.
Indien je ze aansprak viel er een pauze en je kreeg geen antwoord. Vele nachten gaf mijn oudste zus Martha haar kleine slaapkamer aan onderduikers. Wanneer wij meer en meer
ook onze bedden afstonden, sliepen wij in het stro dat Vader ophaalde uit de Haarlemmermeer met zijn bakfiets.
Hij bracht houten planken mee en spijkerde op ze kant aan elkaar vast zodat je een vierkante doos kreeg en zette dat op de vloer van de jongenskamer aan. Hij gooide ze vol met stro en legde daar jute aardappelzakken op. In de winter was het strobed koud, de mensen in onze bedden hadden de dekens, wij spreiden de jassen uit de kast, op onze benen om zo warm te blijven.
Door de hete dagen in de lente, met zo vele mensen opeen, op een bovenverdieping met een raam in elke kamer, begon het stro te stinken. Nieuw stro was stug en prikte zoals spelden. Je trapte erop om het te effenen, de scherpe punten moesten weg, daardoor voelde het de eerste nachten gladder aan. Vader bracht zo nu en dan, wegens de vlooien, nieuw stro mee en moest je het opnieuw bewerken. Nieuw stro, dat bracht de verwachting van een nieuwe groep van onderduikers.
Met slechts een badkamer leerde je om het enkel te gebruiken wanneer het moest. Geniepig blindeerde Vader het badkamerraam en had je geen verse lucht meer, het daglicht wordt vervangen door een uiterst klein lampje. Je had geen lucht en licht genoeg om te treuzelen met je haar te kammen of te zitten met een tijdschrift, je deed enkel wat niet te ontkomen was. Ik schreef daar niet meer in mijn dagboek, de duisternis was angstig. Vader, schoor zichzelf in de serre.
"Het is hoe dan ook het beste licht geworden," zei hij. Elk dag verwonderde je je erover, wat wij vandaag weer zullen beleven? Hoeveel meer bezoekers? Indien er een klant aan de winkeldeur klopte, voelde je een soort van chronisch wantrouwen. Indien wij moesten antwoorden was ons geleerd om te zeggen dat Moeder en Vader weg waren.
"Alstublieft komt u later maar terug."
Ondertussen bleef Moeder achter de winkel in de woonkamer, om onze Joodse onderduikers uit het zicht te houden. De school bracht geen troost. Leefden andere kinderen ook zoals wij leefden? Wij zouden dat nooit te weten komen, kinderen in dezelfde toestand, vertelden dat ons natuurlijk ook niet. De bijbel les bracht het verhaal van Esther de Koningin die Joden redde. Geen ander meisje in de school werd Esther genoemd, ik voelde de andere meisjes naar me staren. Ik moest erg slikken. Wat dachten zij? Wisten zij dat deze Esther met Joden leefde? Ik bezat slechts twee jurken. De Joden kregen natuurlijk nooit hun portie bonnen, wij moesten alles delen met hen. Indien onze bonnen naar iemand anders ging, lapte Moeder ons kleren opnieuw op. Soms zelfs je ondergoed ging naar een ander kind die zelf niets had. Ik droeg een jurk de hele week, vijf schooldagen en in het weekend waste moeder het. De volgende week, droeg ik mijn andere jurk de hele week en maandag de eerste jurk opnieuw, week na week afwisselend.
De meisjes van school merkte op.
"Heb je niet iets anders om te dragen?" "Wat doe je moeder met je bon? "Wanneer is het de tijd dat je een nieuwe jurk krijgt?"
Ik kon ze niet vertellen dat mijn ouders Joden kleden.
"Wij kunnen dat ons niet veroorloven," zei ik.
Moeder breide voor ons grove zwarte sokken. Ik hunkerde naar witte sokken zoals de andere meisjes die droegen, maar wij hadden geen bonnen. Ik bewaarde mijn geld om witte sokken te kopen, die andere sokken trok ik uit in het laantje naar de school en bewaarde ze in mijn jaszak, de vulling van de sokken in mijn zak was een schandelijk kenteken, hij herinnerde mijn aan de gele ster.
Je nodigt nooit iemand uit bij je thuis. Je kon je schoolvrienden niet in het gezicht kijken, bang dat ze zouden vragen wat gebeurt er achter de groene deuren, je bent bang dat zelfs je ogen je zouden verraden. Je vreesde dat indien je misschien alleen met iemand was, je zou uitglijden iets van, ― er kwam nog een onderduiker vannacht."
Vader had gezegd dat sommige Nederlandse Nazi's waren. Wat zijn de meisjes in de bank naast ons? Je bad dat zij geen vragen zouden stellen.
"Hoe gaat het thuis?" "Waarom nodig je ons nooit uit in je tuin?"
"Hoe komt het dat wij nooit binnen mogen komen, als we je op komen halen?" Ons groepje van drie kwam met de volgende verontschuldiging op de proppen.
"Onze moeder zal het niet goed vinden. Zij heeft te veel kinderen om naar om te kijken. "
In onze volle woonwijk waar de meeste huizen naast elkaar stonden, begonnen wij een eigen leven te leiden. Wij stopten met praten in het openbaar, zelfs met onze eigen broers en zussen. Wij liepen naar school op verschillende tijden, we waren een blok apart, alleen met onze eigen gedachten liepen we naar school. Ik bracht gefrustreerd uren door in de straten van Hillegom, lopend met een oud fietswiel voortrollend met een stokje, om het te verwerken.
Dit was het spel dat ik alleen kon doen, al mijn gedachten gericht op het draaiend houden van het wiel, niet op andere mensen en niet op mijn ongerustheden.
Mijn zussen deden hetzelfde. Zelfs thuis en binnen ons groepje van drie, soms, wanneer onze ogen elkaar ontmoeten was dat genoeg of ook wel eens te veel en je zou zelfs niet met je zus kunnen praten. Wij konden niet voelen wat erbuiten was. In die lente van toen konden wij niet de zon en de bloemen voelen zoals wij dat hadden gevoeld van de lente van voor de oorlog. Op het hoogte punt van die lente, zelfs op ons dak, zijn de tulpvelden niet helderrood meer. Ze zijn somber rood en de narcisvelden zijn somber geel.
Je trok je niks aan van gisteren of morgen. Vandaag dat telde en wat je zag. Je voelde je apart van je zelfs. Soms hoorde je, je eigen stem, die niet de jouwe was.
De meisjes die wij waren zijn verdwenen voor altijd. Tenminste eenmaal in de week huilde ik in me slaap, als ik dan ontwaakte ging ik recht op in mijn bed zitten met het koude zweet op mijn lichaam. Indien ik erg hard huilde kwam Riet naar mijn bed toe. Zij kalmeerde mij, zachtjes legde zij mij neer en ging naast mij in bed liggen tot ik rustig was.
Indien mijn kreten niemand wekte, lag ik daar stijf naast mijn slapende zussen of ik dwaalde naar beneden tot ik ten slotte opnieuw zou kunnen slapen.
Onregelmatig werd Hanny zelfs met slechte dromen geteisterd. Dikwijls hoorde ik haar ‗n kreet uiten of ze mompelde wat. Ik kalmeerde haar dan zoals Riet mij kalmeerde. Ik sprak er met vader over, ooit met me moeder een of tweemaal, zoals gewoonlijk heel kort zo lang als de ruggengraat directeur het toestond. "Ik had een schrikaanjagende droom vannacht." Hij keek mijn droevig aan en omhelsde me.
"Wees sterk," zei hij. "Wij hebben elkaars hulp nodig. Bidt tot God voor hulp."
Vader hield op met de leuke spelletjes die we een keer in de week deden, wij hebben dat nooit gevoeld als een oefening, maar meer als een ontspanning, een afleiding.
Op een zeker laag niveau waren wij geslaagd. Over het algemeen, waren onze problemen iets die mijn ouders begrepen maar met hun andere verplichtingen zijn ze niet zo sterk. Altijd vertelden mijn ouders ons zo weinig mogelijk. "Wat je niet weet, zal je niet deren."
Maar zij hadden het verkeerd. Onwetendheid was niet alleenzaligmakend. Wij wisten niets en konden nergens over praten en zo kwamen wij in een isolement terecht. Soms zou er een van ons uit bitterheid niet kunnen helpen. Maar een zus beantwoord je altijd: "Onze ouders hebben onze hulp gevraagd." Of, "Dit offer is zo weinig naast wat de Joden kan gebeuren."
Of, "Heb ruggengraat."
In de schaal van oorlogstijd was het offer niet groot, wij wisten dat zelf wel. Maar van een dertienjarige is dat geen onwil. Wij waren niet zelfzuchtig, wij waren naar ik aanneem, normale kinderen.
Wij waren de kleinste slachtoffers van de oorlog, niet het soort die in boeken beschreven worden. Wij hebben ons zelf niet droevig gevoeld. Wij dachten zelden over ons leven na. Wij leefden slechts voor hen, zo veel we konden, en op het dak probeerden wij dingen te bedenken.
********************
Ik bezat een klein neger popje die ik met dertien cent van mijn eigen zakgeld had gekocht. Zij droeg kleren, die ik naaide op de Singer trapnaaimachine van mijn moeder, minuscule kleine kleertjes, en een klein poppenhoofddeksel die ik breide onder de begeleiding van mijn Moeder. Zij sliep in een kleine houten wieg, welke Vader naast mijn bed had gebouwd. Zelfs toen als dertienjarige, hield ik aan een herinnering van de gelukkige dagen tussen de rassen, de Jamboree van de Verkenners, van mijn neger pop, haar glanzend zwart keramisch gezicht.
Op de eerst warme dag van het voorjaar in 1943 zette ik haar in het open zondagskamer raam, om met de pop te pronken met zijn nieuwe kleren die ik zelf had gemaakt. Toen ik haar voor het avondmaal ging halen, was zij verdwenen. Iemand had haar weggehaald. Ik hield de lege wieg naast mijn bed voor de rest van de oorlog.
Hoofdstuk: 5
EEN HUWELIJK RING
Vroeg in het voorjaar van 1943, leek het dat Vader zich bij de NSB, de Nederlandse Nazi partij had aangesloten. Wij merkten op een dag dat hij een uniform droeg en propaganda tijdschriften op de vloer voor zijn stoel had liggen.
"Hij kan geen echte Nazi zijn," zei ik tegen mijn zussen. "Het kan niet zo zijn." "Natuurlijk niet," zei Riet.
"Anders verraadt hij de Joodse onderduikers wel en krijgt hij een dikke premie," zei Hanny. "Denk er maar eens over na hoeveel er hier al verborgen zijn. Hij zou dus gelijk rijk zijn."
"Misschien neemt hij er aan deel om de Duitsers op een verkeerd spoor te brengen," zei Riet zinnig. "De spoor van wat?" Zei ik. Wij zijn er niet echt zeker van. Maar wij wisten wel dat hij met iets nieuws bezig was.
* Volgens anderen: Vader had zijn huzarenuniform vanuit zijn diensttijd in de eerste wereldoorlog aangetrokken.
Op een dag in maart zag ik hem op zijn bakfiets, als zo vaak daarvoor. Maar met dat uniform aan. Hij kwam in het donker aan, reed zijn bakfiets door de groen deuren, die ik voor hem opende en weer voorzichtig dicht deed en afsloot, zoals altijd.
Hij opende de bakfiets, tilde een armvol takken op, die hij naast de keukenmuur opstapelde. En dan, vanuit de bakfiets, onder waar de takken lagen, klom er een bleke donkere harige jongen uit de bakfiets.
"Dit is Max," zei Vader.
Zoals altijd, leerden wij nooit een achternaam. De jongen staarde in het rond met versufte en trieste ogen, alsof hij niet wist waar hij was en wat hem te verwachten stond. Droevige honden blikken, zoals een droevige puppy kijkt met grote bruine hangende oogleden, niet op die afschrikwekkende wijze en verbijsterende legen blikken die wij zo dikwijls in de ogen van onze bezoekers zagen.
Hij was van mijn lengte, en ik staarde naar zijn bleke huidskleur en magere lichaam, ik voelde me tot hem aangetrokken, mijn ziek zijn, ik was mager en bleek en niet goed gegroeid zoals hij was, zijn huid leek zelfs bleker tegen zijn krullende fijne donkere haren. Met zijn fijne jongensachtige vorm leek hij een paar jaar jonger dan ik was. Ik wilde hem onmiddellijk een van ons maken. Vader leidde hem naar binnen. Wij volgden.
Max keek de woonkamer in de rondte, de tafel, de stoel van Vader, het bureau, de wieg, de schoorsteenmantel, het fornuis. Hij keek naar het kleine speelgoed van ons. Hij keek terug naar mij - en hij glimlachte, dat was uniek onder onze onderduikers, uitgezonderd kleine
Jettie.
Binnen een dag sprong er een vonk over en er begon een band tussen Max en mij te groeien en zo ook met mijn zussen. Terwijl Nico het huis verlaten had en Rinus een clown was, was hier de broer, die wij nog niet hadden. Misschien zou Max liever gehad hebben dat wij jongens waren, maar hij is te vrede met ons.
Wij hadden nooit het gevoel dat hij een onderduiker was. Onmiddellijk werden we toegelaten tot hem, hij toonde spontane interesse in wat je deed en hij nam daar zelfs aan deel.
Die droevige honden blik veranderde in een zonnige persoonlijkheid. Zijn openheid en zachte enthousiasme naar andere toe maakte hem een geliefde persoon die je niet gauw vergeet.
Een vriendelijke, gezellige jongen, hij had een gevoelige manier om je gelukkig te maken. Na de laatdunkende Paul hielden wij van hem. Max paste in ons midden. Zijn vlugge geest was altijd gretig voor activiteit. Hij hield van de excentrieke spelletjes van onze vader en nam er met vreugde aan deel. Hij las veel, alles wat in huis was, Katholiek godsdienstige boeken, de Margriet de tijdschriften van Moeder, sprookjes verhalen van Grim, literatuur, de teksten van het huiswerk die wij van school mee brachten.
Op een dag kwam ik met een reusachtige longontsteking aanval thuis op bed te liggen en daarom was ik vaak met Max alleen, meer dan met iemand anders.
De Duitsers, in de school achter de tuin, maakte hem niet bang en hij zat bij me aan bed in de serre hardop verhalen voor te lezen.
"Ik zou je kunnen helpen met het schrijven van je opstel voor school," zei hij. En hij deed het. Aan de tafel in de serre nam hij gretig deel aan ons huiswerk, niet zo nukkig als Paul deed wanneer mijn moeder aandrong. In tegenstelling tot Paul, sloot hij zich aan bij het huishoudelijke gezins karweien, wortels en aardappelen schillen terwijl wij zongen met onzinnige rijmen op het ritme van het schilgeluid.
Wanneer hij het nodig vond voor wat lichamelijke activiteiten waagde Max zich in de tuin met een werkpak aan van Vader, die uitgevoerd was met lange mouwen en met een hoofddeksel om zijn Joodse kenmerken te bedekken. Hij hielp dan mee met het hakken en opstapelen van de takkenbossen, die vader meegenomen had met zijn bakfiets, hij harkte de takjes en bladeren bij elkaar en ruimde alles op.
Eenmaal hakte hij met de bijl in zijn been, Vader verbond het goed en Max ging bijna dwingend verder met elke dag hout te hakken, alsof hij herinnerd werd aan zijn rit naar ons huis onder de takken, verborgen in de bakfiets.
Gelukkig konden we de buren aan beide zijde vertrouwen. Zij hadden elk een plat dak boven hun keukens, waarop ze aan lijnen hun wasgoed lieten drogen, van daaruit konden ze in onze tuin kijken. Maar geen van de buren vroeg over de nieuwe jongen met de hoed laag over zijn gezicht getrokken.
Een van hen is een slager, deze bood ons zo nu en dan extra vlees zoveel hij kon missen. Een stedelijke jongen, die gewend was aan de straten van Amsterdam. In Hillegom is Max aan huisgebonden.
In tegenstelling tot Jettie kon hij niet door gaan als een van ons. Hij kon niet spelen op straat of met ons meegaan, zijn gezicht bleef bleek door een tekort aan zonlicht.
Wanneer Hanny, Riet en ik weg gingen om te spelen, bleef Max altijd achter de groene deuren zonder te klagen, hij vroeg nooit aan ons om bij hem te blijven spelen.
Als we alle drie in de zomer weggingen om te gaan zwemmen, zorgde Moeder ervoor dat Max wat te doen had. Een boek, met speelgoed, een werkje, hij genoot daarvan. Wanneer wij weer thuiskwamen, vertelde we hem automatisch over onze dag. Hij toonde altijd interesse in onze dag, al kon hij niet meedoen, wij zagen dat hij hierdoor op bloeide.
Hij leidde geen saai leven, hij had een persoonlijkheid die geen saai leven toe stond. Hij hield van het dak. Hij hield van de wedstrijden van mijn vader. Van de momenten wanneer Max en ik alleen op het dak waren en we dan op onze manier inrichtte en op onze rug liggend dingen zagen die alleen wij konden zien. Een vogel in de boom, een vliegtuigvloot van Schiphol, en een aantal vrachtboten in het kanaal. Wij spraken over de bevoorrechte positie van ons twee, en stelde ons voor als we is waren als een vogel, of als een vliegtuig of als een vrachtboot Een vogel, of als `n vliegtuig en als `n bollenboot voor. Op het dak, en aan mijn ziekbed, sprak en dacht Max na, over de wereld als de oorlog voorbij zou zijn.
" Hoe zou het dan zijn? ‖ hij is benieuwd. "Ik zal weer opnieuw op straat kunnen lopen en spelen.” "Wie weet hoe oud ik dan ben."
" Eerst zal ik een ijsje kopen."
"En nadien dan?"
"Dan zal ik een baan nodig hebben," zei hij.
Zijn fantasie was geneigd om praktisch te zijn.
"Ben ik goed met gereedschap.? Zou ik een timmerman moeten worden ―? "Jij wordt vast iets veel hoger," verzekerde ik hem.
"Misschien wel een advocaat? ‖ "Ik ben een Jood," zei hij.
"Misschien met een bakfiets huiswaren uitventen."
Maar wij merkten dat het niet altijd goed met hem was. Soms kwam die droevige hondenblik terug. Max, reageerde nauwelijks wanneer wij hem probeerde op te vrolijken, met een grap of met een omhelzing of met een speelse por, er kwam geen glimlach. Wij begrepen niet wat hem na die paar weken, dat hij bij ons was, hem tot zijn depressies bracht.
"Kom op, zei ik op een dag toen hij naar beneden was gekomen. Wat is er aan de hand?"
"Het is mijn moeders verjaardag," flapte hij eruit. "Ik weet zelfs niet waar zij is, of wat zij doet? Hoe zij het maakt?"
Langzaam na dien, in stukjes en beetjes over enkele dagen, toen hij zijn onwetendheid over zijn familie had verteld, kwam er een grote breuk in de muur die hij rond zichzelf had gebouwd, Max zijn verhaal kwam eruit. Hij was de eerste Joodse onderduiker die het vertelde. Op een avond in die winter, was hij naar een toneelstuk gaan kijken in een theater in Amsterdam. Hoewel Joden steeds beperkter waren, had Max de persoonlijkheid om altijd naar activiteiten van mensen te kijken.
In het midden van het toneelstuk kwam er een inval van een aantal Nazi soldaten, ze zochten willekeurige Joden. Met zijn kleine lengte en snelle verstand, sprintte hij weg het toneel op, waar hij zich verborg in de plooien van het gordijn. Hij hoorde het bakkeleien, en mensen die werden bevolen om op de vloer te gaan liggen, andere die huilden toen zij buiten gepakt werden en weer naar binnen gebracht werden. Hij bleef wachten in het gordijn tot het schreeuwen en de harde stemmen en het stampen van de laarzen gestopt waren. Dan pas durfde hij te gluren van achter het gordijn. Het theater was verlaten. Hij kroop van uit zijn schuilplaats naar de dicht bij zijnde achterdeur.
Het was buiten donker. Bang om op straat te lopen stal hij een roeiboot, en bleef in de schaduw van de walkant, zo ging hij door de grachten op weg naar huis. Door het verhaal van zijn ontsnapping schrok de familie van Max heel erg. Zij besliste op dat moment om onder te duiken.
Hoe dan ook, Max wist van niets, omdat zijn ouders net zoals onze ouders er niets over vertelde hoe zij in contact waren gekomen met een man die Karel werd genoemd, en een vrouw had die men Jo noemde.
Wij kenden hen, zeiden wij. De mensen op die motorfiets.
Met een lange lederen jas.
De bemiddelaars.
Zij komen hier dikwijls.
In vond het miraculeus dat Karel en Jo in zo een korte tijd een berg plaats hadden gevonden voor Max, zijn ouders, zijn zus, zijn tante Rebecca, zijn grootouders, zijn gehele familie, eenentwintig van hen voor een korte tijd op een boerderij in de Haarlemmermeer, ergens niet ver van Hillegom.
Voor het eerst in zijn leven verliet Max Amsterdam. En daar in de Haarlemmermeer waren zij toen de Nazi's opnieuw de boerderij overvielen. Deze keer kon er niemand ontsnappen.
Zijn hele familie moest samen naast elkaar op de vloer gaan liggen, en dan opstaan en lopend met soldaten met geweren de vrachtwagens in en dan naar een trein, alle eenentwintig van hen, gevangenen in een legerauto met vuurwapens.
Men had geen idee waar de trein van Max naar toe ging. Na enkele minuten zag Max een bos en zandduinen door zijn raam.
De spoorbaan maakte een scherpe kromming en de trein moest vertragen. Plotseling grepen zijn ouders Max vast en duwde hem door het kleine toiletraam naar buiten, met nauwelijks een woord van afscheid of instructies of een ik houd van je.
Zijn zus was te jong om te volgen, zijn grootouders veel te oud, de volwassenen allemaal te groot voor het raam. Max was alleen. Hij hing een moment aan het raam. De trein maakte snelheid. Max had geen tijd meer om na te denken. Hij reageerde automatisch, liet zich vallen in het grind van de spoorbaan en ongedeerd rolde hij zich naar de greppel naast de spoorbaan waar hij bleef liggen tot de trein uit het zicht was. Hij had geen idee wat te doen. Hij kroop tussen twee duinen door om zich te verbergen. Maar spoedig groeide zijn onrust in hem.
Hij dacht na, hij kon niet in de duinen blijven liggen. Hij stond op en keek om zich heen en zag niemand en begon te lopen.
Er zijn meer Nederlanders dan Duitsers in dit land dacht hij en daarom zou ik waarschijnlijker eerder een Nederlander ontmoeten dan een Duitser.
Vlak daarna kwam er een man langs, op een bakfiets, die hij had geladen met takkenbossen.
Je vader natuurlijk. Wanneer hij dat NSB pak opmerkte dook Max gelijk weg, maar de man had hem al gezien. De man was helemaal niet verrast een Joodse jongen in de duinen te zien.
"Ik ben een vriend," fluisterde de man. "Wees maar niet bang, en klim in de bakfiets. ‖ Max aarzelde. Waarom zal hij, die ontsnapt was uit de trein, zichzelf in de bakfiets opsluiten van en man in een ―NSB pak‖.?
"Vlug" zei de man. " De Duitsers zijn vlakbij."
Max hoorde hun stemmen. Hij nam een snelle beslissing. Hij sprong in de bakfiets. De man stapelde de takken boven op hem, en zette de rit voort op een hobbelige weg in het donker. Vijf minuten later hoorde hij een of ander gedempt gesprek. Vijftien minuten later klom Max eruit bij ons huis.
Het hele verhaal vertelde Max aan ons zonder mistroostigheid of zelfmedelijden of opschepperij, maar met een soort van geliefde bescheidenheid en een verbijsterde fijngevoeligheid.
"Hoe ik dat verwerk?" zei hij. "Ik ben gelukkig tweemaal ontsnapt. De derde keer ben ik vermoedelijk ten doodde op geschreven."
"Er zal geen derde keer komen," beantwoordden wij. "je bent er nu een van ons. "
De trein die langs Hillegom liep met het bos en de duinen en de kust dichtbij. Wanneer de wind gunstig was, kon je de treinen horen fluiten. Tot nu toe hadden wij nooit de treinen met de onderduikers en de takken in de bakfiets met elkaar verbonden. Maar Max was een katalysator een enthousiaste stem en een bron van buiten informatie.
In de achtertuin onder de wilg of in de serre wanneer niemand anders in de buurt was, hielden wij een nieuwe serie aantekeningen om te ver gelijken. "Gewoonlijk, wanneer je de treinen hoorden fluiten dan is Vader op de bakfiets verdwenen."
"En komt dan naar huis met een lading takkenbossen."
"En dikwijls met een nachtelijke onderduiker, of ook wel eens twee, voor een of
meerdere nachten."
"Dat betekent"
- Hij gaat naar de duinen om takken te verzamelen"
- En dan brengt hij mensen van uit de trein mee."
"Hij wacht voor het geval dat iemand denkt te springen "
"Zij springen in de bocht waar de trein vertraagt."
"En hij brengt ze onder de takkenbossen mee naar huis." "Op de manier zoals hij mij mee nam," zei Max Wij zijn trots op ons zelf in het voorspellen.
"Hij gaat altijd in dat uniform weg," voegde ik toe. ", Maar waarom?"
Wij wisten het antwoord erop zodra Riet mijn vader afluisterde, die tegen Moeder zei, "Slechts partijleden kunnen in de duinen komen."
De stukken van de puzzel vielen voor ons op zijn plaats. Wij wisten via de propaganda van de Duitsers dat ze V-1 raketten met bommen lanceerde, van speciale platforms, die ze bouwde langs de Noord Zee kust onder aan de duinen, om Groot-Brittannië aan te vallen. De bouw betekende; het omhakken van bomen en omhakken betekende stammen en takken. "De bijeengeraapte takken gaven aan hem het excuus om daarnaartoe te gaan," Zo beredeneerde ons triomfantelijk. "Daarom nam Vader deel aan de partij om op die plek te komen waar de Joden uit de treinen sprongen."
", Maar hoe kon hij dat weten, dat het daar zou zijn," vraagt Max "Mijn ouders hebben het niet gepland."
"Goed dat zij het daar deden," zei Riet, “en misschien hebben ze jou niet alles verteld."
"Ja" zei Hanny. "Hoe minder je weet, hoe beter het is."
"Of misschien," ging ik door, "hij wacht bij de bocht voor het geval dat."
"Misschien" zei Riet. ", Maar je weet toch dikwijls niet het moment waarop het gebeurt‖? "Misschien heeft hij helpers. Iemand vertelt het hem." "Iemand zoals Karel en Jo."
"Maar hoe zouden zij het dan weten‖?
"Iemand anders vertelt het hen waarschijnlijk."
", Maar hoe krijgen zij dat dan te horen‖?
Steeds meer lopen wij tegen de vragen op, die wij niet konden beantwoorden. Maar op dat moment vonden wij de antwoorden voldoende, Vader in dat pak, die doet wat wij hadden uitgepuzzeld: door zijn uniform mag hij de duinen in om brandhout te sprokkelen.
Langs de bouwplaats ging hij naar de bocht in de spoorrails waar de treinen langzamer rijden, zichtbaar met takken. Later ging hij uitdagend opnieuw naar de uitgang. Hij zwaaide, en maakte ongedwongen aangename opmerkingen tegen de Duitse bewakers en reed terug naar huis, met takken aan de binnenkant tot de hoogste plank van de bakfiets met een of twee Joodse onderduikers onderin.
Voor een tijd hebben wij een opgewekt gevoel over de ellende en de ongerijmdheid.
De volgende zaterdag middag gingen Riet en Hanny en ik uitgelaten door de straten van
Hillegom, wij begroeten de Duitse militairen en salueerde naar de soldaten en schreeuwen,
"Heil Hitler!"
En dan liepen wij giechelend weg. Als dit vaders spel met de Nazi ‘s was, was het spel goed genoeg voor ons. Op een dag, Max is binnen, zie ik Vader met zijn bakfiets thuiskomen. Deze klapt dan in zijn handen en zegt tegen Moeder, wanneer hij denkt dat niemand in de buurt is, "ik heb nog een plaats gevonden om er nog enige onder te brengen."
Hij zette zijn arm rond haar schouder, het echtste lichamelijke contact tussen beiden dat ik ooit van hen had gezien. Max en ik keken elkaar aan. Wanneer Riet en Hanny van school thuiskwamen vertelden wij aan hen wat wij hadden gezien en gehoord. Opnieuw vielen de puzzelstukjes op zijn plaats.
"Op zijn vent rondes met de bakfiets," zei Riet, "ruilt hij niet alleen voor voedsel. ‖ Hij zoekt mensen die zouden kunnen helpen om Joden onderdak te geven."
"Hoe moet hij weten wie dat zijn.”? Verwonderde ik me erover. "Juist." zei Hanny in haar gebruikelijke sardonisch manier, "hij kan niet aanbellen en vraagt, ik heb een paar Joden, kunt u ze verbergen"?
"Hij kan het verkopen van de huiswaar als excuus gebruiken," zei Max, "Hij kan mensen ontmoeten, ‗n praatje maken en luisteren, en hen uithoren, ten slotte, indien hij denkt, deze mensen zijn goed te vertrouwen, kan hij zeggen waar hij werkelijk voor gekomen is."
"Hij bezoekt ook mensen die al helpers zijn," concludeert Riet, "en zij geven hem extra voedsel om het met de bakfiets weg te brengen, voor de onderduikers."
"Misschien maakte de bakfiets deel uit van het plan en was hij nooit een echte venter op een bakfiets. Hij gebruikte het om rondes te maken voor zijn helpers, om berichten te krijgen over verdere plannen." Onze inzichten hielden wij bij.
"Stel geen vragen, je krijgt toch geen antwoord," hadden mijn ouders gezegd. Daarom juist, zochten we zelf naar sommige antwoorden. Op een koude dag laat in de middag, Max is bij het huis bezig met het sorteren van de takken, schreeuwt hij ineens zijn longen uit zijn lijf.
"Ik heb men, ik vond het - Hoera ik heb het gevonden!"
In zijn hand had hij een gewone trouwring, een smerige dat wel, maar niettemin een trouwring.
"Hij is van je vader," schreeuwde hij. "Hij werd vermist sinds ik hier aankwam."
Toen mijn vader Max in de duinen vond en hem vlug in de bakfiets moest duwen; konden zij de Duitse stemmen horen. Max hoorde de volgende dag dat mijn Vader tegen mijn moeder zei, dat hij op een of andere manier zijn ring had verloren. Vader is magerder geworden, door de spanningen en de gemiste maaltijden, zonder twijfel is daardoor zijn ring los om zijn vinger gaan zitten. Met het opstapellen van de takken in de duinen is die van zijn vinger afgegleden, en later tussen de takken in de tuin gevallen, waar Max hem vond.
Iedereen is verrukt dat hij de ring gevonden heeft.
"Ik voelde iets," zei Max. "En nu is die hier opnieuw!"
Maar soms hoorden wij vanuit de duinen de treinen fluiten, wanneer Vader niet op zijn bakfiets weggegaan was. Dan hoorde ik hem dikwijls zeggen, "ik ben benieuwd hoeveel van deze treinlading er niet levend terug zullen komen." Hij werd achtervolgd met de gedachten dat hij op dat moment geen Joden kon redden.
* Volgens andere is Paul uit de duinen gekomen, daarom werd hij duinkonijn genoemd. Max is via de boerderij van Boogaard gekomen.
Hoofdstuk: 6
DOOFSTOM
Op een laten avond, wanneer wij allang slapen, zijn mijn ouders beneden nog op, Duitse soldaten bonkte hard op onze deur en ramen en schreeuwde luid genoeg om ons te wekken.
"Je verduistering de gordijnen zitten niet goed genoeg dicht!" Moeder of Vader haastte zich om de kartonnen stroken aan te drukken om zo het ontsnappen van licht tegen te gaan.
Dan hoorden wij de zware laarzen beneden in de straat weg lopen en haalden opgelucht adem, en opnieuw probeerden we te vergeten dat niemand wist wanneer de Duitsers misschien opnieuw zouden komen.
Wij waren door zoekende patrouilles nog nooit overvallen. Het zogenaamde ―NSB-lidmaatschap‖ van vader gaf een soort immuniteit `s gevoel, en zonder twijfel leek hij bovendien op die bakfiets een arm onschuldig mens.
Zeker hij was arm, met nauwelijks nog inkomsten, borstels of potten of ammonia bij zich, zelden verkocht hij wat, maar ruilde het voor voedsel of een vat met vis, een emmer kwark, een zak met fruit of met aardappelen. In elk geval met ongelofelijk veel geluk tot dusver, behalve die ene nacht patrouille, hadden de Duitsers ons met rust gelaten.
Maar in september van 1943 stormden de Duitsers ten slotte ons huis binnen. Ze kwamen zonder een waarschuwing.
Ze duwden de winkeldeur open en ik hoorde een bevelende Duitse stem. Ik lag in bed ziek thuis in de serre. Behalve Max en de kleine Jettie zijn de andere kinderen naar school.
Op het moment dat de winkeldeurbel ging, zag ik Max door de kamerdeur naar de bovenverdieping vluchten, precies zoals in de wedstrijden zo snel als de wind. Ik had een moment van verwondering over me waarom hij zo snel weg liep om dan te beseffen dat het geluk of instinct was die hem tweemaal van tevoren had gewaarschuwd voor een inval van de Duitse soldaten.
Terwijl ik voor zijn veiligheid bad, zag ik een Duitse soldaat vanaf de straat de winkeldeuropening in lopen. Hij droeg een Nazi insigne. Ik zag wrede ogen in een hoekig gezicht.
Hij droeg een lang vuurwapen. Mijn verstand blokkeerde. Mijn keel en borst voelden strak aan. Ik zag mijn ouders nergens. Hij liep door de winkel.
Hij staarde rond in de woonkamer waar sommige van ons onbekommerd speelden. Hij ging de hal in en ik hoorde hem de trap op gaan en zijn voetstappen in de slaapkamers. Als het stil was keek hij in de kasten en onder de bedden. Dan hoorde ik zijn laarzen weer naar beneden komen, door de hal en dan de keldertrap af.
Nog een pauze. En dan komen de laarzen snel omhoog, sneller dan dat zij beneden waren gegaan, en ik hoorde zijn stem door het keukendeur schreeuwen in het Duits. In zijn arm droeg hij een radio, voor de helft in een juteaardappel zak gewikkeld. Hoe was het in de kelder terecht gekomen? Radio's waren natuurlijk verboden, ik had lang geleden gezien dat Vader hem weg nam.
Moeder verscheen opeens, bleef kalm, en zei niets. Wegens de luide boze stem van de soldaat waren de kleintjes bang geworden. Wat deed ik. Zonder dat ik het me bewust was, uit een soort van domme paniek kwam ik in beweging, ik kom van mijn bed af, en liep naar de lege zondagskamer, en tuurde door het venster naar de straat. Net op tijd om mijn vader met een tweede Duitse soldaat te zien opduiken uit de deur van de winkel.
De soldaat bracht mijn vader naar de rand van het trottoir. Hij tilde toen zijn pistool omhoog en zet het tegen het hoofd van mijn vader.
Op dat moment verscheen mijn Moeder in de zondagskamer en riep mij om haar te volgen.
Zij verzamelde de andere met in begrip Jettie en duwde ons toen de tuin in.
"Blijf hier en let op hen," zei zij, met perfecte kalmte.
Zij ging terug naar binnen. Maar alles in de tuin ging me voorbij, ik zag het beeld opnieuw vanuit het kamerraam, van mijn vader met een pistool op zijn hoofd gericht.
De anderen gingen door met spelen. Ik wachtte daar al die tijd met hen wat wel uren leek te duren. Toen hoorde ik een revolverschot vanuit de straat. Enkel een revolverschot. Ik heb er geen woorden voor om uit te leggen hoe ik me voelde, er knakte iets van binnen in mijn hoofd, mijn geest golfde op en neer en ik verloor mijn controle, een horror maakte zich in mij los. Zij hadden hem neer geschoten.
Vergeten was ik de instructies van mijn moeder om bij de andere te blijven, was helemaal van slag door het geluid van het revolverschot en het weergalmen daarvan binnen in mij, ik liep het huis in. De andere volgden mij, die gingen mee alsof het een spel was. Moeder was nergens te zien. Ik had geen idee wat ik, deed of zou doen. Ik stopte verbijsterd, om onduidelijke reden, in de woonkamer.
Waarom doen deze mensen dit? Welke reden bezielt hen? Wat had ons leven met het hunne te doen om mijn vader zomaar neer te moeten schieten? Voor het eerst in mijn leven werd ik door haat en verwarring overmeesterd minder haat tegen die soldaat voor het schieten dan tegen een zinloze wereld.
En dan, misschien een minuut na het schot, hoewel het opnieuw uren of een eeuwigheid scheen te duren, liep Vader door de voordeur naar binnen. Levend. En grijnzend. De emotie van mensen kunnen zo onvoorspelbaar zijn, ik voelde het als een klap in me gezicht. Verbijstering en haat gingen weg en maakte plaats voor woede.
Aan de soldaten, aan de wereld en aan de oorlog, maar voornamelijk nu, vreemd
Genoeg, aan mijn vader. Woede dat zijn hulp, door Nazi ‘s werd verlaagd. Woede voor het veroorzaken bij mij om te veronderstellen dat hij dood was geschoten. Woede dat hij nu daar grijnzend stond. Ik voelde, van hoe durft u. Wij hadden hier niet om gevraagd; maar je bent een tienermeisje, je kunt niets doen om je zelf of een ander te helpen, je moet al je gedachten in slikken.
"Ik ben trots op je," zei Vader. "Je hield je mond dicht."
Geen woord meer. Geen verklaring. Geen omhelzing of overhoring. Ik ben blij, dat hij niet heeft geweten hoe ik me voelde. Ik voelde me niet om trots op te zijn, zoals hij. De soldaten zijn schijnbaar weggegaan. Ik gaf niets meer om hem. De woede ging voorbij. Ik dacht slechts aan mijn ouders, en hoeveel ik van hen hield.
Max bleef weg en verscheen pas bij het avondmaal. Toen was zijn gebruikelijke zakelijke vrolijkheid weer terug. Hij grijnsde en haalde bescheiden zijn schouders op, hij dacht over zijn leven als een soort intermitterend overlevingsspel. In een flits begreep ik het doel van die loop spelletjes die Vader met ons hield: repetitie voor de ontsnapping. Ik wist hoe Max gegaan was, via de bovenverdieping aan de meisjeszijde door het slaapkamerraam, langs de dakgoot waar de helling van ons dak die aansloot bij de buren en tot aan de schoorsteen. Daar verborg hij zich in de open lucht aan de onderkant van de helling, waar hij en ik zo dikwijls geweest waren. De weg die Vader gepland had om te ontsnappen. De dagen daarna, voelde ik me zenuwachtig en gespannen. Bij het minsten of geringste viel ik in tranen uit. Moeder kon me niet helpen, maar merkte het wel. Ten slotte besliste zij dat er een beetje uitleg van het gebeuren moest komen. Haar code van ruggengraat zou het niet toestaan om mijn slapte te erkennen, maar zij sprak met Riet. Van wat zij Riet vertelde, en van de andere opmerkingen die ik afluisterde in de nasleep als ik ziek thuis lag, ons kleine groep van detective voegden alles samen van wat er gebeurd was.
De soldaten waren niet gekomen om naar Joden te zoeken. Zij hadden een lijst van namen van jonge mannen voor de fabrieken in Duitsland, en op die lijst stond de naam van Nico -een fout natuurlijk, wamt Nico was allang geleden naar Eindhoven vertrokken. Hij noemde ook Rinus; een beambte had verteld, dat hij oud genoeg was, ondanks zijn korte lengte en potsenmakerij en de kinderachtig korte broek die hij droeg. Niet wetende waar Rinus was wilde hij hem de tijd geven om weg te komen, daarom beweerde Vader doofstom te zijn. De soldaten geloofde hem niet ofwel er groeide een irritatie tegen een gehandicapte Nederlander die hun vragen niet wilde of kon beantwoorden. Een van hen trok zijn pistool en nam Vader mee naar de straat. Hij trok een boos gezicht naar Moeder met een blik dat hij vader zou doden. Zij volgde hen naar de straat, waar zij zoals altijd haar ruggengraat hield.
"Is dit het einde van mijn doofstomme echtgenoot," zei zij standvastig. "Hij kan u niet horen, en de vragen, die kan hij niet beantwoorden."
Op dat moment gluurde een jongen in het huis naast ons door de gordijnen. En sloot deze haastig wanneer hij het gerichte vuurwapen zag. De soldaat merkte het gefladder aan het raam op, en vond dat verdacht. Niet wetende wat hem te wachten stond, draait hij zich om en vuurde met zijn wapen in de lucht tussen de huizen, om zo iedereen schrik aan te jagen. Dan rent de soldaat naar de deur van de buren en trapt hem open. De jongen vluchtte naar de kelder waar hij in een vat kroop. De soldaten haalde alles over hoop, maar ze hebben hem niet gevonden. In elk geval was hij in jaren, te jong voor de fabriek. En zo kregen ze voor al hun inspanningen een radio, die zij mee namen.
Die nacht wanneer ik naar mijn bed ga waar de Nazi soldaat had gezocht, stelde ik me zijn geweerpunt voor waarmee hij tussen de dekens had gezocht. Ik voelde hem binnen. Onze kleine raad heeft nooit besproken wat ik voelde bij het schot op straat. De andere waren daar niet bij geweest, en mijn ruggengraat weerhoudt me, en in ieder geval had ik geen woorden om het te beschrijven. In mijn dagboek schrijf ik over de ongerijmde grijns van mijn vader en mijn schuldgevoel over het boos worden daarna. Ik begreep zijn expressie ten slotte als een kinderlijke bravoure. Ik herinnerde me ook toen Elizabeth was gestorven en hoe toen de kist de grond inging, dat ik gelachen had. Spanning: de Meeste mensen huilen, maar een ander lacht. En nog een andere zal misschien grijnzen.
Vlnr; Riet, Ton, Hanny, Door, Elly, Ester, Max, Rinus, Moeder, Vader.
Wil, Louis, Bert, Greet, Wim.
Jettie, Henk, Theo, Nico
De dag na de zoektocht, namen mijn ouders ons mee de tuin in om te poseren voor een foto.
"Omdat wij er nog allemaal zijn," zegt Vader. Op die foto, zijn er weinig van ons die in staat zijn om te glimlachen. Max, vrolijk Max, glimlacht. Van andere kregen mijn ouders nog een radio. Zij hielden hem onder de vloer van de slaapkamer. Maar wij hebben het niet geweten tot de oorlog voorbij was.
Hoofdstuk: 7
BREDE ZWARTE HOEDEN
Wij kwamen in de eerst week van oktober thuis van school, vader was in de woonkamer, hij zag er asgrauw uit, zijn gezicht stond strak. Hij beefde en is onbekwaam om te spreken. Wij dromden rond hem samen.
"Vader wat is er aan de hand?"
"Bent u ziek?"
"Kunnen wij U helpen?"
"Laat mij alleen," zei hij, met een sombere stem die ik nooit eerder van hem had gehoord. Stel me geen vragen zij hij, ze worden toch niet beantwoord. Stoïcijns hielt Moeder haar mond. Zij ging gewoon door om voor het weinige avondmaal te zorgen, alsof deze dag gelijk is aan ieder andere dag. Aan ons avondeten nam een vreemde deel die kwam van de bovenverdieping.
Nog een onderduiker dachten we. Wij merkten hem amper op, vreemden in ons huis was normaal. Zoals gewoonlijk met de onderduikers, had Vader niets gezegd en hem aan niemand voorgesteld. Vader, hij, at en dronk nauwelijks, het was zo griezelig in tegenstelling tot zijn gebruikelijke speelsheid.
Maar kleine Jettie deed iets wat zij nog nooit bij een onderduiker had gedaan: zij ging rechtstreeks naar hem toe en klom op zijn knie. Hij tikte dierbaar op haar schouder, maar zei verder niets. Achtervolgd met de gedachte over het strakke grijze gezicht van Vader en de manier van Jettie waarop zij bij de vreemde op zijn schoot ging zitten alsof zij hem kende, ging ik naar bed.
De volgende morgen op weg naar school, ik loop zoals altijd apart van mijn zussen, merkte ik dat de soldaten plakkaten op bomen en palen spijkerden. Ik haastte me naar de eerste de beste paal om het te lezen.
"Beloning," is de aankondiging" Vijf Honderden Guldens." De meest gezochte Man
In Holland."
Daar onder een afbeelding van de vreemde man die bij ons in de woonkamer was. En zijn naam in grote donkere letters: Hannes Boogaard. En zijn misdaad: aanbieden van een aantal schuilplaatsen aan Joden. Ik draaide me snel om en zag van een afstand dat Riet verderop ook voor een plakkaat stond. Door die affiches liep ik op spitsroede verder naar school. Ik had voordien wel eens van hem gehoord.
Op zijn bakfiets ronde door de Haarlemmermeer, had Vader deze landbouwer Hannes Boogaard ontmoet.
In augustus van 1943 had Hannes aan ons tarwe aangeboden die we vanaf zijn land mochten halen. Na het oogsten, binden en het dorsen van de aren gebruiken we het stro voor in onze klompen. Het dorsen gebeurde handmatig. De aren gingen in een jute zak en op de stenen vloer achter ons huis sloeg vader er met een stok op. Van het gedorste graan bakte Moeder brood.
Wij hadden deze Hannes Boogaard nog nooit ontmoet, maar ik stelde hem voor zoals de ouders van mijn vader, die groenten van hun boerderij aan de arme gaf. Ik veronderstelde hem niet als een vluchteling voor de Nazi ‘s.
Toen wij die middag uit school thuiskwamen was hij nog steeds in onze woonkamer. Mijn ouders zijden niets uit zichzelf. Ik haalde diep adem.
HANNES BOOGAARD
"Wij zagen zijn afbeelding op de affiches," zei ik. Vader besefte dat hij een uitleg moest geven.
"Jullie zullen op straat wel geruchten gehoord hebben," zei hij. "Daarom zullen we jullie de waarheid vertellen."
Enige Nederlandse en Duitse Nazi's hadden een man in de Haarlemmermeer gevangengenomen die koeien slachtte en die verkocht hij op de zwarte markt. De Nazi s wisten dat de Haarlemmermeer een toevluchtsoord was van Joodse onderduikers en hebben die man aangeboden om in ruil voor informatie hem vrijuit te laten gaan.
"De Boogaard boerderij," zei de man gretig. "Ze zeggen dat de Boogaard boerderij vol zit met Joden."
Tweemaal eerder hadden de Nazi ‘s de boerderij van Boogaard zonder resultaat overvallen. Nu gingen zij opnieuw naar de boerderij net op het moment dat er een nieuwe groep van Joodse onderduikers op de Boogaard boerderij aangekomen was.
Hoe dan ook, in de paniek die er ontstond werd er op een soldaat geschoten en deze raakte gewond. De Nazi's riepen versterking op, over de drie honderd soldaten en politieagenten met zoek honden werden erin gezet, de gehelen omgeving van de boerderij werd afgezet, 34 volwassen joodse onderduikers werden gevangengenomen. Een van Hannes zonen werd neer geschoten en zijn vader gearresteerd.
Nog een zoon vluchtte met 22 Joodse kinderen. Als Vader er meer van wist wat er met hen gebeurd was, dan zei hij het toch niet. Later hoorde wij dat zij overdag langs de slootkant en in het water op de bodem van een sloot hadden gelegen, waar de zoekhonden hen niet konden ruiken. In het donker sliepen zij in een hooiberg. Niemand weet wat er met hen is gebeurd.
Toen de overval plaats vond was Hannes niet thuis. Een van zijn zonen was in staat om hem te waarschuwen, Hannes maakte zich uit de voeten en op de een of andere manier kwam hij bij ons in huis terecht voordat de Duitsers hun affiches hadden opgehangen.
"Hij kan hier nu niet weg, “zei mijn vader. "Hij heeft onze hulp nodig."
Ik dacht aan de dag van het rapen van de tarwe bij de Boogaards. Hij had ons geholpen met voedsel, nu moeten wij hem helpen om hem te verbergen voor de nazi s.
"Hij zal zo snel mogelijk weer weg gaan," zei Vader. "Je doet maar net alsof hij er niet is."
Hij gaf geen advies hoe je dat moest doen. Boogaard bracht een glimlach op zijn gezicht.
"Je mag me Oom Hannes noemen," zei hij.
Wij begrepen het, noem nooit de naam Boogaard. Wij zijn voortdurend in gevaar door Joden te verbergen, maar het verbergen van een man wie zijn gezicht op iedere paal hangt is wel een zeer groot en direct risico. Die nacht probeerde onze kleine groep in bed achter het raadsel te komen wat dit allemaal betekende.
"Waarom is Oom Hannes bij ons gekomen‖? Ik was daar benieuwd naar.
"Er moet een samenwerking zijn," zei Riet. "het is meer dan het alleen maar krijgen van zijn tarwe."
"Vader is betrokken in een of andere grote organisatie," zegt Hanny. "Het moet wel zo zijn omdat Oom Hannes hier en nergens anders naar toe ging."
"Zag je nog," zei ik, "hoe Jettie juist naar hem toeging?"
"Zij herkende hem." Het was Hanny die besefte: "Jettie moet van de boerderij zijn gekomen."
"Hij bood ons zijn tarwe aan omdat hij wist dat wij extra monden moesten voeden omdat hij het was die ze naar ons toe stuurde."
"Indien de Nazi ‘s de onderduikers bij de Boogaards hadden gevonden," zei ik, " zullen zij misschien de Nazi s ook helpen om ons te vinden."
"Ruggengraat", zei Riet en Hanny samen. In de daaropvolgende dagen leefden wij ieder uur met het gezicht op de affiches. Moeder zong niet meer; zij gedroeg zich louter streng en standvastig. Hoewel de kleur op het gezicht van mijn vader terugkwam, had hij toch zijn gebruikelijk enthousiasme voor de spelletjes verloren.
Niemand anders had zin in het spelen van spelletjes. Oom Hannes Boogaard sprak tegen niemand, alleen met mijn ouders en kleine Jettie. Wij hebben niet met hem gesproken.
Wat durf je te zeggen tegen een man wie zijn gezicht je van een affiche aanstaart?
Wij waren alle bang van hem. Zijn gezicht was onverbiddelijk. Je durfde hem niet in zijn gezicht aan te kijken. Hij sliep boven, op de jongens kant. Hij las veel in de zondagskamer met de gordijnen dicht. Soms dwaalde hij door de woonkamer. Ik verwonderde me er over wat hij deed en dacht. De maaltijden waren pijnlijk. Niemand maakte meer een grapje, zelfs Rinus niet, bij voorbeeld, de vingers van vader in de jus duwen.
We hadden weinig interesse om iets te doen in deze gespannen grauwe stemming. Wij zaten stil aan de eettafel en namen en aten zonder iets te zeggen, en hielden onze stemmen gedempt. We klommen steeds meer naar het dak, alleen Hanny en ik, Max niet, die bleef die dagen uit voorzorg maar binnen.
Daarboven vroegen wij ons af hoe lang oom Hannes nog zou blijven.
"Tot de oorlog voorbij is?" Ik was er erg somber over.
"Vader vindt voor iedereen wel een plaats," zei Hanny. " Maar niet iedereen heeft zijn afbeelding op iedere paal."
"Is er wel ergens een veilige plaats."
"Hij zou herkend worden bij de eerste de beste boom."
"Vader zal toch iets moeten bedenken," zei Hanny. "Hij heeft er altijd voor gezorgd."
De grote Oom Hannes bleef en wij leefde onder een steeds grotere inwendige spanning. Onze gezamenlijke familie gebeden, elke avond, werden steeds indringender van toon, hoewel we nooit direct Boogaard vermeldde.
"Help ons, Heer, in deze moeilijke tijden. ‖
Wij knielden samen in de woonkamer op het ruwe kokos mat, met de hoofden strak tegen de spijlen van de rugleuning van de stoelen. ' s Nachts heb ik het niet aangedurfd om wat in mijn dagboek te vermelden.
Oom Karel kwam nog steeds met zijn geheimzinnige bezoeken. Op een avond hoorde ik hem met andere praten.
"Karel is hier."
"Misschien hebben zij een plan.”
Zes weken gingen er voorbij. Vader merkte de spanning van ons op, hoewel wij met al onze trots van ruggengraat hadden geprobeerd om niets van onze bezorgdheid te laten merken.
"Maak je geen zorgen," zei hij met een bijna oneindige manmoedigheid. "Blijf bidden en houd je sterk. Binnenkort zal alles weer normaal zijn."
Op een dag, kwam mijn oom die bij de Rijswijkse Politie werkte op bezoek. Ongewoon van hem in de oorlog tijd. Hij was 1.80 a 2.00 meter groot, en een van mijn favoriete familie. Aan het ontbijt wanneer ik daar logeerde, stond hij boven me met zijn grote
Rubberen gummistok en gromde met een lieve zware norse stem,
"Indien jij je havermoutpap niet op eet zal ik je over mijn knie leggen."
Maar deze keer was zijn gezicht gespannen. Hij droeg een papieren pakket. Hij, mijn vader en Oom Hannes gingen de woonkamer uit. Bij het voorbij lopen in de gang loop ik traag en rekte mijn hals uit om zo zijwaarts te gluren. Zo genaamd ongeïnteresseerd. Ik zag ze het pakket uitpakken, en er kwamen twee politie-uniformen tevoorschijn. Diezelfde warme avond in november, zagen wij Vader en Oom Hannes bij schemer in uniform weg rijden: Vader op zijn fiets, Oom Hannes op een andere fiets zonder twijfel geleend van de ondergrondse. Moeder zei niets, maar zij wierp de ramen wijd open. Zij zoende op haar waardige manier toen ze weg gingen, en glimlachte naar een van de kleine die achter het drogende wasgoed stond te gluren. Boogaard was weg gegaan. Vader was terug voor de avondklok. Ons kliekje kwam in de tuin bijeen na het avondeten, om uit te zoeken waar ze naar toe gegaan zijn.
"Ze droegen politie-uniformen," zei ik meteen. Ik vertelde over het pakket uit Rijswijk.
"Zouden zij soms Nazi ‘s kentekens er op genaaid hebben" zei Riet, "daardoor zouden de Duitsers er niet aan denken om hen aan te houden."
"God zij dankt, hij is weggegaan. Vanavond kunnen wij weer voluit zingen."
Later ontdekte wij dat Oom Hannes en Vader naar Haarlem waren gefietst, een half uur fietsen van af Hillegom, en Oom Hannes werd daar achtergelaten en geholpen door de ondergrondse daar en dook hij daar onder, dezelfde groep mensen die ook de Joden hielpen.
De vader en zoon die gearresteerd waren, stierven in een concentratiekamp. Wij durfden hun boerderij niet meer te bezoeken. Tijdens de zes weken verblijf van Oom Hannes en de zorg daarover nam Vader geen Joodse onderduikers meer mee naar huis. Maar nadat Oom Hannes weg gegaan was, kwamen er meer onderduikers dan ooit daarvoor.
De geheimzinnige Jo en Karel bleven komen en gaan. Max merkte op dat als Vader met een NSB-papier in de deuropening stond het een gecodeerd signaal was, leidden wij af, omdat daarna altijd Karel en Jo aankwamen.
Vader gaat soms `s morgens vroeg weg door de groene deuren en is niet thuis voor de lunch of gaat `s middags weg en is weer terug voor het avond eten en soms gaat die `s avonds opnieuw weg.
"Een klant wil nog een fles bleek middel hebben," zei hij dan, een verhaal dat wij nooit geloofd hebben. De herfstwind, sneeuw, vorst of regen konden hem niet weerhouden; wanneer wij zagen dat hij binnen zijn lange leren jas aantrok wisten wij dat hij een of andere dringende boodschap moest doen.
Indien er geen onderduikers die dag aan avondeten verschenen, vroegen wij ons af of er iets verkeerd gegaan was. Wanneer de dagen kortten en hij wist dat het donker zou worden laadde hij de grote batterijen op van de bakfiets, die een klein licht op zijn stuur deed branden.
Er scheen nooit een tijd te komen dat Moeder of Vader zou zeggen, "Nu niet meer, wij kunnen er geen andere meer bij aannemen." Mijn ouders namen steeds weer onderduikers, ze bleven tot ze een ander onderduikadres hadden, een nacht, een dag of twee, drie. Telkens als vader weer thuiskwam, sloeg hij een arm om mijn moeders schouder. "Goed Moeder," zei hij dan, "Wij hebben het weer gedaan."
―Een en ander zijn weer in veiligheid. ‖ Baby's, tieners en ouders met kinderen, oude mannen met brede zwarte hoeden, onze groep begon met tellen, maar naar een paar maanden waren we de tel na tweehonderd kwijt. Altijd schuw en met angst in hun ogen en onder zweren en bulten. Vermoedelijk hadden zij in andere, onbekende, onderkomens geleefd en hebben ze niet geweten waar ze daarna naar toe moesten gaan. Je kon van hun gezichtsuitdrukking lezen wat er in hun omging. Je wilde met ze meeleven.
"Deze keer," wilde we zeggen: "Je hebt tenminste een veilige plaats ― Maar wij mochten geen vragen stellen of met ze praten. Wij wisten zo weinig over hen, zoals, waar zij vandaan kwamen, of waar zij naar toe gingen, wat ze in hun leven deden. Je hoorde alleen onbelangrijke dingen.
"Prettig weertje is het"
"Zie je die vogel in de wilg zitten?" Wij wilden dat alle Joden van de wereld vrij zijn, niet alleen de onze. We kunnen het niet begrijpen waarom dat niet gebeurd.
"Waarom beschermt niet iedereen de Joden?" wij verbaasde ons daarover toen onze kliek van drie bijeenkwam.
"Waarom is er geen ambassade, waarom is er geen land om hun te helpen‖?
"Waarom staan zij niet op, protesteren of vechten ze niet terug?"
"Gemakkelijk gezegd" zei Hanny. "De Nazi's bezitten de vuurwapens."
In deze grote oorlog, voor zover wij het wisten, schijnen de Nazi ‘s te winnen. In het grote geheel is wat wij deden niet echt van belang. Mijn ouders gaven aan ons hun geloof in het delen van hun missie en in de heilige macht van hun baby Elizabeth in de hemel. Wij konden weinig doen, het enige wat mogelijk was is om onze bedden, voedsel en kleren te delen, het aan niemand te vertellen, om zo onze ouders niet te verraden. Elke keer verliet een onderduiker ons met de gedachte, 'Goed voor u, Vader. U hebt een plaats gevonden. Ik hoop dat die Jood het tenminste zal halen.'
Hoofdstuk: 8
Huisje bij de zee
Mijn kleine broertje Bert had een schaap als huisdier, we noemde hem Bertje. Hij verbleef samen met de gans van mijn zus Wil in de schuur bij ons achter in de tuin en nog twee geiten. Enig zo een hummeltje, net een baby, maar ouder dan de arme overleden Elizabeth, hij tippelde met zijn Bertje op straat. Hillegoms enige schaap aan een hondenriem. Alle kinderen in de woonwijk, hielden van Bertje, hij kwam naar je toe als je zijn naam riep. Hij volgde je- als het lam van Mary in het kinderdagverblijf rijm. Op een dag in de late herfst van 1943, komt er een Duitser in het uniform van een politieagent hard op ons deur bonken met de mededeling, Breng dat schaap naar het gemeentelijke slachthuis. Er verspreide zich een gevoel van een heel droevige stemming door de woonwijk. Kinderen werden stil en stopte met spelen, ze beten op hun lippen en huilden dikke tranen. Wij wisten dat hij van het slachthuis naar een slager ging en vandaar naar de tafel van sommige Duitsers. Wij waren diepbedroefd, ieder van ons hield van het kleine dier. Wanneer het tijdstip daar is, negeerden de kinderen uit de woonwijk, voor eenmaal het verbod van mijn ouders dat niemand in onze tuin mocht komen, en gingen allemaal naar de schuur toe. Vijfentwintig kinderen stelde zich op, liepen door de groene deuren en draaide de straat in, mijn broer liep aan het hoofd van de optocht en lijden zijn Bertje naar het offer. Alle kleintjes huilden en Bertje blèrde alsof hij onze stemming opgepakt had. Op deze manier maakten wij onze dode mars. Zulke momenten als dit, die kleine minuscule catastrofen, maakt dat je de oorlog haat. Als kind vulde je dat met verbolgenheid. Je kon zelfs geen tam schaap houden.
*****************
Een dag of twee later reed Vader zoals gewoonlijk naar huis met een geheime zaak die hij was aan gegaan. Aangezien hij altijd zijn bakfiets achter de groen deuren parkeerde en hen sloot, en zoals zo dikwijls wanneer hij niet in het geheim terug kwam, komen wij bijeen om te zien hoe hij het voedsel uitpakte. Maar deze keer klimt er een tienermeisje uit de bakfiets. Het meest pathetische levend ding dat ik ooit had gezien. Blond vuil haar. Ontstoken rode wonden over haar gezicht en bloten armen. Smerige kleren. Haar donkere ogen zijn leeg en hol en ze staarde zonder wat te zien. Na dit gezien te hebben, ging ik opnieuw niet meer naar de
Bakfiets om te zien wat Vader meebracht. Waren de ogen van Max droevige hondenogen, deze ogen schenen verre voorbij van enig emotie of wat dan ook.
"Dit is Esther," zei mijn vader, met een medelijden in zijn stem die hij normaal niet liet tonen.
Ester, mijn naam. Zij scheen ongeveer een jaar ouder te zijn. Ik wilde haar met mijn armen omhelzen, maar Vader zei haar niet aan te raken.
"Schurft," zei hij, zodanig zacht dat zij het niet kon horen. Het haar zat onder de luis; je kon ze zo zien kruipen.
Vader nam de tondeuse die hij altijd gebruikte om het haar van zijn kinderen te knippen en daarmee schoor hij achter in de tuin haar hele hoofd kaal en in een gegraven gat begroef hij het haar dat vol zat met ongedierte. Ester stond erbij alsof zij onwetend is van wat er gebeurde. Onder haar kale hoofd lijken haar ogen groter en zelfs nog wilder. In de avondschemer neemt Vader het risico om haar naar het badhuis te brengen, voor een lang heet bad, schrobde haar en gaf haar een behandeling met een insecticide ontsmettingsmiddel.
Moeder gaf haar ondergoed en een jurk van mij en een hoofddoek om haar hoofd te bedekken.
"Ik zal je andere kleren moeten verbranden," zei zij zacht.
" Maar ik heb schatten in mijn zak," zei Esther, de eerst woorden die zij had gesproken en de enige die woorden zij sprak op die dag.
Moeder leegde de zakken, een foto, schijnbaar van haar familie en een geurig zakje met poeder. Esther pakte het en hield het stijf tegen haar lichaam aan alsof zij bang was dat het zou ontsnappen. Achter in de tuin verbrandde Moeder haar kleren.
Voor de volgende drie dagen en nachten is dit meisje zoals iemand die gedrogeerd is. Een zombie, voor de helft terug gekeerd van de doden. Zij scheen niet te weten dat zij leefde. Zij was er wel, maar ook weer niet. Zij at niet, ze staarde en keek niet in je ogen, op of om, ze sprak met geen woord.
Zij zat maar, niet als een persoon, maar als een ding, starend naar nergens, of ze dwaalde leeg door het huis, zonder doel, zonder iets aan te raken. Zij werd vervolgens in mijn bed gelegd, maar of zij de eerste nachten sliep, ik betwijfel het. Wanneer ik haar aansprak gaf zij geen antwoord. Ik werd ook bang om haar aan te spreken, bang om haar wanhopige stilte. Haar wanhoop deed mijn zussen en mij afhouden van verdere vragen. Onze groep sprak in geïntimideerd gefluister. Waar was zij geweest? Waar en wie is haar familie? Welke onvoorstelbare ervaringen heeft dit te weeg gebracht.? Hoe lang zullen zij bij ons blijven? Hoe lang blijft ze uit handen van de dood? Wij probeerden om haar te laten ontspannen of zelfs om antwoorden te geven. Wij probeerden alle normale opmerkingen, die wij konden bedenken.
"Wil je met de baby spelen?"
"Zou je iets willen drinken?"
"Zou je een boek willen lezen?"
Wij vertelden grappen, maakten onzinnige geluiden, trokken gezichten zoals erbij kiekeboe werd gedaan. Zij kwam er niet door in beweging, ze bleef daar maar zitten met die lege zombie ogen.
Dan op de derde dag, kwam Esther volledig los. Op een van zijn recente bakfiets reizen had Vader een zak met aardappelen meegenomen. Sommige zijn bevroren door een korte zeer koude winterperiode, als ze ontdooien worden ze zacht en waterig aan de binnenkant. Ik was ziek in bed zoals gewoonlijk in de serre, maar goed genoeg om mijn zus Hanny te helpen met aardappelen te schillen voor het avond eten. Esther zat nergens naar te staren. Ik zocht in de zak om een aardappel te vinden die zacht is aan de buitenkant en die waterig was onder de schil.
"Kijk eens hier," zei ik tegen Hanny.
Wanneer zij zich naar mijn toe draaide, laat ik de aardappel zien en spuit het rotte aardappelsap recht in het gezicht van Hanny. Het aardappelsap druppelde van haar bril af. Esther glimlachte, een minuscule grijns. Hanny die altijd fanatiek is om wat terug te doen, pakte de zak en graait erin. Zij had de gewoonte, als zij zich inspande, om haar tong tussen haar tanden te doen. Met haar uitgestoken tong van opwinding pakte zij een grote aardappel om die naar mijn te spuiten, maar het sap spoot achterwaarts in haar eigen gezicht, op haar uitgestoken tong. Wanneer zij omhoogkijkt en een belachelijk gezicht trok door de vieze smaak begin ik te lachen, Hanny kon zich niet inhouden en begon ook te lachen.
Plotseling begon Esther ook te lachen. Zij lachte, en lachte, en lachte, alsof zij nooit meer zou stoppen. Hanny en ik keken elkaar gelukkig aan. Onze fratsen hadden gewerkt. Dan kwamen er tranen in de ogen van Esther, wij dachten eerst dat het kwam door het lachen en we gingen gewoon door, de lach van haar werd opgevolgd door gejammer en schokken.
Het klonk onbeschrijflijk pijnlijk, zelfs niet menselijks, iets wat ver onder haar bewustzijn ging. Aanvankelijk werden wij overdonderd en begonnen we tegen haar te praten en konden wij haar aan raken. Wij konden haar niet troosten en liepen in paniek naar onze ouders.
Moeder kwam kijken en heeft niet geprobeerd haar te kalmeren, maar nam haar mee naar de zondagskamer en liet haar daar achter. Hoe konden wij weten dat ze zou gaan huilen naar dat wij haar aan het lachen hadden gemaakt? Wij hadden enkel een aardappel uitgeperst. Wij voelden ons schuldig. Maar wanneer je veertien bent, begrijpt je niet dat lichaam en geest een trauma misschien verwerkt na een reusachtige huilbui.
"Laat haar met rust," had vader zacht gezegd, had diens medische opleiding hem vertrouwd gemaakt met deze schok? "Het is een normale reactie. Zij moet dit zelf verwerken." Maar dat maakte het er niet gemakkelijker op, om het snikken aan te horen vanuit de zondagskamer. Urenlang konden wij haar gehuil horen. Zij kwam niet voor het avondmaal en die nacht huilde zij nog steeds in bed. De diepe snikken gingen over in zacht gejammer en dan begon het weer van vooraf aan. Op deze manier gingen twee dagen voorbij. Op de derde dag begon zij te communiceren met eenvoudige opmerkingen, zoals ja of nee antwoorden te geven aan onze eenvoudige gesprekken. Zodra zij begonnen was met antwoorden te geven, werd het ons duidelijk dat haar naam verwarring zou geven.
"Twee Ethers dat is niet te doen," zei Moeder. "Zou je het erg vinden als we je een andere naam geven? Het is om het even welke naam je kiest." Zij herdoopte zichzelf: "ik zou graag Elly willen zijn." Vanaf dat moment was zij Elly. Wij hoopten vurig dat de nieuwe naam haar misschien een nieuw gelukkig leven zal bezorgen. Zij sliep bij Hanny in bed. "Indien iemand wat vraagt," zei Moeder tegen ons alle, " Is Elly mijn zus, precies zoals Jettie jullie zus is."
Op een avond ongeveer een maand later, moet Vader zich omkleden voor een formele vergadering. Bij het dichtknopen van zijn kraag, laat hij in zijn haast, onhandig de boordenknoop in zijn hemd vallen. Hanny en ik keken elkaar aan, we zeiden niets en voor dat hij kon reageren grepen wij hem beet, tackelde hem en draaiden hem op zijn rug en worstelde met hem over de vloer. Pakte zijn benen en tilde hem omhoog en schudde hem heen en weer om zo de knoop eruit te laten vallen, terwijl Vader met zijn gebruikelijke vrolijkheid brulde van de lach. Elly staarde ernaar. Nadat vader weg was naar zijn vergadering, en onze groep rustig alleen was, zei Elly, "ik had dat nooit kunnen doen met mijn vader." Dit was de eerste keer dat Elly wat over haar familie zei. "Ga haar niet uit horen," had Vader ons aangeraden.
"Zij zal wel uit zichzelf gaan praten. ‖ Elly toonde aan ons de foto, die zij met de poeder in de zak van haar kleding had. "Mijn familie," zei zij, is een groepering op zichzelf die bestond uit mijn ouders, grootmoeder, een jongere en een oudere zus. "Mijn grootmoeder is totaal blind," zei Elly. Alsof er een of andere werktijd was aangebroken. Elly begon haar verhaal te vertellen. Geleidelijk, onvoorspelbaar, in kleine dagelijkse dosis, zonder opmerkingen, beetje voor beetje over de afgelopen weken.
"Dit is wat ik heb gezien," zei zij. Elly en haar familie waren enkele weken terug ondergedoken in Amsterdam, vuil en hongerig, haar vader en moeder, haar blinde grootmoeder, samen met haar jongere zus. De oudere zus verborg zich ergens anders in de stad. Zij vermelde nooit hun naam. Hoe dan ook, Elly heeft niet geweten hoe de Nazi's ontdekte waar en wie zij waren. Een vriend kwam razendsnel aanlopen om hen te waarschuwen. Op zo een kort en tijdig bericht, hoe kunnen zij dan nog ontsnappen? Zij konden niet doelloos over straat, met vijf Joden en een blinde grootmoeder lopen zonder een bestemming. Doch, de Nazi ‘s kunnen er over enige minuten aankomen.
Zij beslisten om enkel Elly weg te sturen, een dertien jaar oud meisje, oud genoeg voor de boodschap, jong genoeg om geen verdenking te wekken. Ze loopt zo snel mogelijk naar het huis van vrienden, zij zouden voor hen een veilige schuilplaats kunnen zoeken.
Op de weg terug, grijpt iemand haar van achter bij haar taille en perste een hand over haar ademloze mond en trok haar naar achteren tegen een hoek van een gebouw.
Een vriendelijke buur. "Blijf hier," fluisterde hij. "Spreek niet. Beweeg je niet. ‖
Vastgenageld op de hoek zag zij een Duitse militaire vrachtwagen, die geparkeerd stond op de plaats waar haar familie verborgen zat. De voordeur stond open en een soldaat stompte en duwde Elly`s blinde grootmoeder naar buiten. Bij de stoeprand pakte hij haar op en wierp haar, gelijk een varken, achter in de vrachtwagen.
"Als een varken dit waren de woorden van Elly. Meer soldaten volgden en duwde haar moeder en vader en haar kleine zusje naar buiten. Haar hele familie ging de vrachtwagen in, de laadklep werd dichtgooit, en de vrachtwagen brulde weg. Alles zag Elly, vanaf de hoek waar de buurman haar strak vasthield.
"Slechts mijn oudere zus werd niet meegenomen," zei zij. "Ik weet niet waar zij nu verblijft. Ik weet ook niet waar de andere nu zijn."
Hoe ze mijn vader heeft ontmoet, zei Elly niet. Wij wisten dat we niets moesten vragen als zij het niet uit zichzelf vertelde. Zij zei niet hoeveel tijd er voorbijging alvorens zij bij ons thuis in de bakfiets aankwam, in die diepe choke. Dit was het verhaal van Elly aan ons, in stukken vertelde zij het. Zij heeft niet gehuild toen zij dit vertelde. Elk stukje vertelde ze maar een keer. Precies zoals met Max, werd er nooit aan getwijfeld dat Elly niet bij ons zou mogen blijven. Zij begon te genezen, de wonden genazen. Ook haar hoofdhaar groeide en zij nam een hoofddoek. Moeder organiseerde een bon om voor haar een jurk te kopen. Zij is chronisch loens, zij moeder en nam haar mee naar de oogarts die haar een bril gaf.
Elly was blond, ze lijkt niet Joods en zoals Moeder het voorgesteld had ging zij door het leven als de jongere zus van mijn Moeder. Vader kreeg voor haar een valse identificatiekaart met de meisjesnaam van mijn moeder.
"Indien ik een verwant van jullie ben," zei Elly ons met een glimlach, "dan zouden wij vooruitgang boeken." Elly begon met onderricht.
"Mensen zullen zich erover verwonderen dat je naar een Katholiek school gaat en niet naar de kerk" zei Vader, verontschuldigend. Elly ging geen vriendschappen aan op school. Zoals de rest van onze familie was zij omzichtig, bang om misschien een misstap te maken waaruit zou kunnen blijken dat ze Joods was. Indien een klasgenoot haar aansprak antwoorden zij beleeft, maar zonder een aanmoediging. Zij moest veel alleen zijn. Thuishield zij van naaien, alleen buigend over de naaimachine van Moeder, verwerkte zij versleten kleding in kledingstukken voor de jongeren, Jaren droeg ik een jas, die zij voor mijn gemaakt had uit een oude jas van vader. Op andere tijden was zij met onze groep, het werd ook haar wereld met mij en mijn zussen en Max, daar past zij juist in. Met zijn gebruikelijke goede humeur valt Max goed bij de meisjes van onze kliek. Elly nam veel deel in de spelletjes van mijn vader. Zij hield ook van zingen en zong met ons mee. Na het avondmaal en het afwassen zongen wij in koor, de vier meisjes stemmen en de jongensachtige tenor Max, liederen zoals deze,
Het Huisje aan de Zee:
Beelden uit m'n kinderjaren
Uit m'n jeugd zo vrij en blij
Trekken somtijds kalm en rustig
Aan mijn peinzend oog voorbij
Ik denk nog dikwijls aan die dagen
Vol geluk en stille vree
Hoe verheugd ik steeds ontwaakte
In ons hutje bij de zee
Hoe verheugd ik steeds ontwaakte
In ons hutje, ons hutje bij de zee
Mijn verbeelding ziet de bloemen
Voor ons nederig venster staan
En het strand waar ik schelpen gaarden
Glanzend bij het licht der maan
Ik hoor mijn moeders zoet vermanen
Als ze mij in het bedje lee
En ik voel weer 's levens morgen
In ons hutje bij de zee
En ik voel weer 's levens morgen
In ons hutje, ons hutje bij de zee
Wat ik later mocht ervaren
's Levens droefheid 's levens vreugd
Immer zal mijn hart u loven
Vreedzaam plekje uit mijn jeugd
En mijn laatste wens zal wezen
Dat ik eens in kalme vree
Het moede hoofd ter rust mag vleien
In ons hutje bij de zee
Het moede hoofd ter rust mag vleien
In ons hutje, ons hutje bij de ze
Elly werd ook een enthousiaste deelgenoot in de campagne van onze groep om te weten te komen wat mijn ouders aan het doen waren. Met het naar beneden gaan, onverwacht, luisterde ik een gesprek tussen mijn moeder en vader af.
"Hier is wat ik net hoorde op de BBC," zei Vader en toen vermelde hij enkele plaatsen waar ze aan het vechten waren, geen daarvan herkende ik. De BBC? Ik ging snel de open deur voorbij alvorens zij mij opmerkten.
Ik riep de raad met Hanny, Riet, Max en nu ook Elly bijeen. "Ik denk dat Moeder en Vader een radio hebben." "Nummer zoveel" zei Riet. "Vader deed hem weg in 1941. En jij zag een soldaat met een tweede weggaan." Ik vertelde hen wat ik afgeluisterd had. "Dan moeten zij een andere gekregen hebben," zei Elly. "Laten wij onze ogen en oren goed openhouden, “zei Riet.
Spoedig daarna ontdekten wij, dat er in Hillegom vele geheim radio's waren. De Nazi's verboden het dragen van papierclips, dit vonden wij grote onzin, tot Hanny hoorde dat mensen op de straat met een papierclip in hun jas revers dat zij naar de vrije radio Oranje luisterden. "Je vader draagt ook een papierclip," zegt Max scherp beschouwd. "Laten wij die radio gaan zoeken," zei Elly, die in scheen te zijn voor een spel. Hoewel wij overal gezocht hadden, hebben wij niets gevonden.
Dan, op zoek naar de buit wanneer ik opnieuw ziek thuis ben, vind ik de achtergelaten sleutel in het slot van de klerenkast, deze stond in de woonkamer naast de deur van de gang. Onlangs hadden mijn ouders die kast afgesloten, natuurlijk zijn wij daar verwonderd over en vragen ons af waarom. Ik keek snel rond om me ervan te vergewissen dat er niemand in de kamer aanwezig was, draaide de sleutel om en opende de deur, en zocht tussen de kleren. Daar ontdekte ik onder een stapel kleren geen radio maar een ondergrondse krant. Je kon het met een blik al zien dat het een ondergrondse krant was, een gevouwen gestencild blad. Nog verder kijkend zag je het verschil in het nieuws van een gedeelte van een toespraak door Roosevelt, en een bericht van Koningin Wilhelmina. Nauwelijks de gebruikelijke Duitse propaganda. Een nieuwe kijk op de wereld, mijn ouders en de wereld van de grote oorlog. Ik stopte het terug en vertelde het gelijk aan Max en later aan Elly en mijn zussen zodra ze van school naar huis gekomen waren.
"Misschien" zei Riet, “komen er meer van zulke bladen." "Ja" zei ik, "maar zij zullen vermoedelijk de sleutel niet opnieuw in het slot van de kastdeur laten zitten."
"Dan zullen wij het slot forceren," zei Hanny, die was altijd in om een impulsieve gedachte te geven.
Wij konden het. Het was gemakkelijk. Wij vonden louter papieren soms ook onder de matras van mijn ouders. Wij kwamen erachter dat het papier daar voor een dag of twee bleef liggen, vermoedelijk werd het dan in de kachel van de woonkamer verbrand. Zij kwamen niet met enige regelmaat, blijkbaar alleen als er hoe dan ook toegang tot de persen is om het nieuws op papier te zetten. Maar telkens als wij in opwinding bijeenkwamen, opende we het slot, of plukten de bladeren onder het matras weg. We lazen het samen door. Het zijn goedkope kleine pagina ‘s, maar het bracht een geruststelling dat wij niet alleen waren. Maar op een keer, kwam er iets verschrikkelijks onder mijn ogen, in een geheim document stond de zinsnede, 'vergassing Joden'. Zo nauwkeurig beschreven en obscene dat ik moest kokhalzen en mijn ogen zouden het amper geloven. Die avond vertelde ik het aan Riet.
Wijze volwassen Riet. "Wij moeten het niet tegen Max of Elly vertellen," zei zij. "Ik zie in hun harten dat zij geloven dat hun ouders terug zullen komen." Wij maakten met Hanny een pact. Drie zussen, wij prikten in onze vingers, om daarna het bloed van ons door elkaar te mengen. "Wat wij ook voor droevige berichten over de Joden zouden lezen," wij zworen "dat wij het nooit aan Elly of Max zouden vertellen." Van toen af aan zorgde wij ervoor om als eerste in de kast of onder de matras te kijken, om onze Joodse vrienden te beschermen.
Ik begreep daardoor veel beter waarom mijn ouders veel voor ons achterhielden. De nachten waren soms hard voor Elly. Hoewel er dagen voorbijgingen, toch hoorde ik haar soms in bed gedempt huilen. Zij sliep in een bed met Hanny, die haar troostte indien ze langdurig huilde, en probeerde haar te helpen om weer te gaan slapen.
Beneden in de straat, dicht bij ons huis is er een kleine brandgang tussen twee huizen, die wij gebruikten als plek voor onze vriendjes. Een dag, tegen het einde van de oorlog, in de winter van 1945, anderhalf jaar na de aankomst van Elly, ben ik daar knus met een vriendje toen er twee dames vanuit de film van het nabijgelegen theater opdoken. Ze liepen voorbij de plek waar wij stonden. Op een of andere tiener impuls barsten wij plotseling uit in een luid geluid van grauwende katten-"Kckckckckck!" Zonder in de poort te kijken, rende de dames hijgend en in paniek weg; door de oorlog zijn de zenuwen van iedereen, hopeloos op de rand. Die nacht, wanneer ik thuis het verhaal vertelde, lachten de anderen. Maar Elly werd droevig. Haar reactie verraste mijn, tot ik besefte dat haar opmerkingen uit eerdere verhalen van haar indirect op het verhaal van mijn leek, het door haar buurman tegen de muur aandrukken, terwijl de Nazi ‘s haar familie meenamen.
Hoofdstuk: 9
KERSTMIS SCÈNE
In het najaar van 1943, net voor de komst van Elly, vonden Hanny en ik op de terugweg van school een portefeuille, Hanny raapte hem op, op haar gebruikelijke impulsieve manier. Gretig controleerden wij de inhoud, onze handen vonden een ongelofelijk gigantische rol aan geld, wij hadden zoiets nog nooit gezien. Honderden guldens. Duizenden. Wij herkenden de naam in de portefeuille, het is een rijke groothandelaar die dichtbij ons een groente pakhuis bezat. Wat moesten wij er mee doen? Normaal brengen eerlijke kinderen het naar de politie. Maar wij waren geen normale kinderen met normale ouders in een normale tijd. Wat zou er gebeuren als de politie bij ons aan huis kwam vragen? Een aantal politiemensen zijn Nazi's, zoals diegene die zorgde dat ons huisdier het schaap Bertje weggehaald werd. Zenuwachtig en onzeker namen wij de portefeuille mee naar huis. "Ga naar de politie," zei Moeder zonder een moment te aarzelen. Ruggengraat. De volgende dag kwam de koopman bij ons aan de deur. "De politie zegt dat u mijn portefeuille gevonden hebt." Hij is een zwaargebouwde man, met overgewicht, en een chronische frons op zijn gezicht, alsof het leven altijd een zorg was. Moeder overhandigde hem de portefeuille en nodigde hem uit om binnen te komen. "Mijn ontvangst van de dag omzet," mompelde hij, bladerend door het geld alsof hij zich wil vergewissen of wij geen geld voor ons zelf hadden achtergehouden. Hanny en ik stonden samen in de deuropening.
"Dit zijn degene die het gevonden hebben," zei Moeder. "Laat de meisjes morgen maar naar mijn magazijn komen," zei hij, minachtend glimlachend. "Ik zal ze een beloning geven." Het voedsel was niet in overvloed aanwezig, dat betekende dat het voor hoge prijzen verkocht werd. De man was rijk. Hoe veel zou hij ons geven? Aan wat zouden wij het uitgeven? Ik wilde een nieuwe pop, om mijn gestolen zwarte van vorig jaar te vervangen. Het had mij de dertien harde verdiende centen gekost. Zou een zo ‗n rijke man erg veel betalen? De volgende dag op school konden wij amper wachten dat de tijd om was om naar huis te gaan. Van school haastten wij ons naar zijn magazijn.
"Ik ben blij te weten dat de kinderen tegenwoordig zo eerlijk zijn," zei hij, en lachte een paternalistische glimlach. "Nogmaals, mijn dank hiervoor."
Hij overhandigde ons de beloning. Ieder kreeg drie worteltjes. Wij staarden hem aan. In de tuin had Vader een kuil vol met wortels. Dikwijls toonde de mensen in de oorlog hoe ze echt zijn, sommige zijn moedig en dapper, de meeste zijn erg egoïstisch en slecht. Wij moeten teleurgesteld gekeken hebben, maar hij heeft het niet gemerkt in zijn kenmerkende zelfvoldane manier van glimlachen. Wij gingen weg zonder hem te bedanken, als wij het misschien hebben gedaan, dan is dat gebeurd uit beleefdheid gewoonte, wij waren zo teleurgesteld omdat te herinneren: Wij sjokte terug naar huis. "Goed?" zei Vader nieuwsgierig. "Laat eens zien wat jullie gekregen hebben." Wij hielden onze worteltjes omhoog. Vader was zeer verontwaardigd. Hij hield van zijn kinderen, en hij had een sterk ontwikkelde betekenis van wat gerechtigheid was. Hoewel hij er geen drukte of aandacht over wilde maken, niemand in de familie mocht kwaad worden omdat dan de veiligheid van de vele mensen, die van ons afhankelijk waren, in gevaar werden gebracht. Maar hij kon het toch niet laten om zulk krenterigheid te laten voor wat het was. In de oorlog namen de mensen in ons dorp je het kwalijk als je niet deelde. Toen de Nazi's de wetten maakte, ontwikkelden vele mensen hun eigen begrip van wat rechtvaardige was.
"Ik zal kijken wat ik kan doen," zei hij glimlachend, een echte Vaders glimlach. Een glimlach waar wat achter stak. Wat plande hij? Diezelfde dag sprak hij met de leider van de Hillegomse politie, een van Vaders vele loyale vrienden, die zijn verstand en integriteit had behouden ondanks dat de Politiemacht doorzeefd was met leden van de NSB.
"Wij zullen hem krijgen," zei de leider. Iedere nacht moest de politie het magazijn van de rijke man controleren, ze patrouilleerde voor diefstallen, omdat de mensen in oorlogstijd op rantsoen stonden leidde dat tot het stelen van voedsel. De politie, zij hadden een eigen sleutel, liet na controle eenvoudig de magazijndeur open staan, ze vertelde het aan vele. De helft van Hillegom hielp zichzelf die nacht, regelmatig zag je de mensen gaan met een zak die uitpuilde met groenten en fruit.
Hanny en ik namen daar deel aan.
"Wij hadden daar het meeste recht op," redeneerden wij en daar in het geheimzinnige donkere magazijn kozen wij de beste peren die wij konden vinden.
"Het is niet stelen," vertelden wij elkaar.
"Hij had ieder van ons tenminste elk een gulden moeten geven." Gewetensvol pakte wij de peren tot wij dachten dat de waarde daarvan overeenkwam met zijn schuld. De volgende morgen liep de eigenaar geschokt naar de politie.
"Eerst verlies ik mijn portefeuille," krijste hij. "Nu beroven de dieven mijn ongezien."
De Politieleider haalde de schouders op. "Wij kunnen niet altijd daar zijn om dieven te vangen." Voor enkele nachten besliste de politieleider om de deur open te laten, de eigenaar werd meer en meer razend, tot ten slotte de politieleider het genoeg vond, hij was genoeg gestraft en sloot het magazijn opnieuw' s nachts af.
Tegen het einde van de oorlog is er in het dorp geen handel meer in fruit en groente, die rijke koopman is failliet gegaan. Ook in het laten najaar van 1943, net voor de komst van Elly, zag Vader hoe droevig wij allen waren door het verlies van Bertje het schaap. Hij kwam op een dag thuis met een konijn, die hij van de bakfiets optilde om hem ons te laten zien. Wij pakten hem op en aaide haar oor en staart en de zachte witte vacht. Omdat Bert nog jong was, en ik veel ziek thuis was, en dat er langzaamaan ook jonge konijntjes konden komen, nam ik de zorg over hem. Het was een voedster, zij bleek zwanger te zijn, wat Vader als verrassing had verzwegen. Zij wierp twaalf jongen, zes van hen bleven inleven bij de geboorte, en toen stierf zij. Ik hield de zes overlevende in de badkuip die Moeder gebruikte om haar eigen pasgeboren baby ‘s in te baden. " Maar alleen tot mijn volgende nieuwe baby komt," zei Moeder. Ik voerde mijn baby's met een oor druppelaar die ik met melk vulde. Wanneer zij de badkuip ontgroeiden, verplaatste ik hen naar de schuur, waar ze alle zes verder gingen met groeien, tegen december zijn zij stevig en mollig en geen baby's meer.
"Tijd om over het kerstdiner na te denken," zei Vader.
Wij zouden niet alle zes de konijnen kunnen houden, het vlees was schaars en duur, en aangezien ik veel van hen hield ben ik er trots op om wat voor onze familie te zorgen.
De ochtend voor de Kerstmis, wanneer ik zoals gewoonlijk naar de schuur ga, vond ik de schuurdeur open. Alle zes de konijnen waren verdwenen. Zij konden zelfs niet uit de tuin zijn ontsnapt. Gestolen door iemand die honger had, door de oorlog rantsoenering, net als wij.
Iemand met een moraal vol spanningen, iemand die wanhopig verlangde naar een gelukkige
Kerstmis. Ik liep huilend terug het huis in. Hoewel het verlies van de konijnen voor de Kerstmis niet groot is in de schaal van de wereldoorlog, geloof ik dat in de oorlog het onvermijdelijk is dat mensen houden van hun weinige kostbare dingen. In die tijd zijn er veertien kinderen. Met zo veel kinderen en zo weinig geld kan mijn familie niet veel geschenken geven – in het gunstige geval een zak met pinda`s of een stuiver om een motor te huren voor een ritje rond het blok. Maar wegens mijn ziekte vonden mijn ouders dat ik iets speciaals nodig had met mijn verjaardag.
"Denkt er is over na wat je wilt hebben," zeiden zij. Ik vroeg om gereedschap. Vader werkte vaak met zijn gereedschap aan de lange smalle tafel in de serre. In ons huisgezin is er altijd wel iets wat gerepareerd moet worden, ik was opgegroeid als zijn hulpje. Indien er iets uitgezaagd moest worden tekende ik met een potlood de lijnen; indien de gootsteen overstroomde stond ik met mijn blote voeten in het water naast hem om te helpen. Vader werd met mijn verzoek zeer blij verrast. In het pakket kwam een boor, een hamer, buigtang en een verstek bak, dat is een open bak in U vorm waar je lijsten voor het plafon in klemde om ze zo in verstek te zagen.
"Het `mooiste`," zei ik tegen mijn Moeder en Vader, "wat ik ooit in mijn leven heb gehad."
Ik wist meteen wie ik om hulp kon vragen, een timmerman die bij ons om de hoek woonde. Op weg naar school kwam ik altijd langs zijn werkplaats en riep in het voorbij gaan: 'Goede morgen', en zwaaide dan als ik terugkwam van school en hadden dan vaak een gesprek. Op een van mijn volgende bezoeken doorzocht ik zijn overblijfselen van stukjes hout en verfblikken. Ik vertelde hem van mijn gereedschap. "Maar ik kan geen materiaal krijgen. Indien u mij kan helpen, ik kan het van mijn zakgeld betalen."
"Ik zal wel zien of ik iets kan vinden voor je," zei hij met een schittering. De volgende dag stapelde hij mijn uitgestrekt armen vol met planken hout, en hij wou geen geld aannemen. Een week later bracht ik het eerst trotse resultaat van mijn inspanning: een minuscule muur plank.
"Een geschenk als bedankje," zei ik, "voor u en uw vrouw."
Van toen af aan gaf hij mij geregeld overschotten van zijn timmerhout en over gebleven verf, gebruikte en rechtgemaakte spijkers. Het gereedschap van mijn bracht ook een fantastische verrijking in het leven van Max. Ik was heel erg gehecht geraakt met deze vriendelijke nieuwsgierige jongen, wij waren veel samen thuis, ik met mijn ziektes en hij om zich te verbergen. Maar Max zijn droevige en kalme stemmingen werden steeds frequentere met de herfst, wanneer de bladeren van de bomen afvielen, die de achtertuin en het schoolplein met de Duitsers verborgen hielden, kon hij niet meer naar buiten gaan. Ik merkte op dat hij, alleen zittend in de serre, ofwel in een rookstoel achterover uitgestrekt, naar het niets keek, hij zat te staren of als hij een boek las die duidelijk niet werd gelezen. In zulk stemmingen deden mijn omhelzingen en snuifjes hem niets om zijn blijdschap te herstellen. Maar toen ik mijn verjaardag gereedschap uitpakte, staarde hij me met grote wijde ogen aan. De eerst keer dat ik het gebruikte, kwam hij over mijn schouder mee gluren.
"Wat maak je?" vroeg hij ongeduldig. " Kan ik je helpen?"
Elke keer als ik terug keerde met het afgedankte hout van mijn vriend de timmerman, laat ik het aan Max zien.
"We moeten een ontwerp maken van wat wij met dit hout kunnen gaan doen," zei ik. Aan de serre tafel staken wij onze hoofden bijeen om te ontwerpen, wij tekende suggesties die wij aan elkaar toonden voor een advies. We verzamelde de ideeën uit de tijdschriften van mijn moeder, de afbeeldingen knippen we uit, om na te tekenen als een model, wieg, brug, huis, auto, bloem en ingebeelde vormen die geschikt zijn om het van hout te maken. Door bezig te zijn, verloren wij de betekenis van tijd. Met het korten van de dagen voor de Kerstmis krijg je minder middaglicht, altijd door de schemering moeten wij eerder stoppen met werken dan we willen.
"Nooit opgeven," zei Max, als er een wat onregelmatig stuk hout ons in de war bracht.
"Ik bedenk wel iets voor je, als je morgen thuiskomt van school. ‖
Razendsnel haastte ik me de volgende dag dan naar huis, hij toonde aan mij een veelbelovende schets. Wij pasten en tekende onze keus op het hout, dan zaagde we het uit rond de schets. Afbeeldingen met een eenvoudig profiel werken het best, een keer probeerden wij een fiets, diens ingewikkelde details leende zich niet voor het maken van hout. Dan markeren wij de punten waar de spijkers in gaan.
"Wij hebben er hier een nodig, en hier, en hier, en hier." "Welke kleur zullen wij het geven?" Wij keken naar de resten verf van de timmerman, kiezen dan een kleur, schilderde het voorzichtig en zette het te drogen op de serretafel. Wij beschouwden alles als geschenken. Max was grootmoedig, maar kon niets kopen in de winkel, in elk geval geen van ons beide had daar geld voor.
"Dit zou een goed geschenk zijn voor je moeder."
"En Hanny zou dit prachtig vinden." Speelgoed tafels, vrachtwagens, kruiwagen, minuscule wagens voor de jongeren. Voor mijn ouders kleinen mouwplankjes, een halfrond plankje met enkel een groot gat erin om er een vaas met seizoenbloemen in te doen. Wij maakten een hele Kerststal van hout - herders, dieren, de wijze mannen, Jozef en Maria, Jezus in een kribbe. Joodse Max, is geabsorbeerd in het werk en geeft zich helemaal zoals ik. Creëren geeft een voldaan gevoel, samenwerken met deze gevoelige Joodse jongen van uit de trein, voelde ik als een soort gloed van binnenuit; een gloed die je opfleurde in de herfst en in de oorlogstijd.
December kwam. Elly en Max en kleine Jettie raken opgewekt als wij het over St. Nicolaas hebben. Hoewel zij Joods zijn vierden zij toch het kerstfeest met ons, wij waren een familie. 6 december, St. Nicolaas verjaardag, de dag voor het geven van geschenken. Hoewel wij geen boom hadden, zoals altijd zetten wij onze klompen als decoraties voor het fornuis en een koord over de afdekplaat voor het vastknopen van groten geschenken. De jongeren gaven stro en wortels voor het paard van St. Nicolaas en gingen daarna naar bed; St. Nicolaas zou ons `s nachts bezoeken. `s Ochtends zijn de wortels en het stro weg, en kijken wij of er geschenken in de klompen of aan het koord hingen.
Op een dag in die herfst toonde Elly aan mijn oudere zus Martha haar familiefoto, die zij uit Amsterdam had mee gebracht met het poeder in haar zak van haar smerige jurk. Martha staarde erna. "Kijk" zei ze. "Deze verbleef vorig jaar april nog bij ons." Van de vele Joodse onderduikers die bij ons geweest zijn, herkende Martha de oudere zus van Elly.
"Haar naam is Corrie," zei Elly rustig. Het was Martha die Corrie van ons huis op de fiets van Vader had meegenomen, als het dringend was bracht zij vaak onderduikers weg, op een lente dag was het dringend toen mijn vader nog niet thuis was.
"Corrie is een verpleegster," zei Elly. "Zij werkte in Amsterdam. "Wij hadden maandenlang niets meer van haar gehoord" en, zij pauzeerde"...voordat ik hier aankwam." De familie van mijn had geen manier kunnen vinden om contact te kunnen blijven houden, een manier om te weten of Corrie gevangengenomen was of zelf nog in leven was. Elly toonde geen opwinding, haar zus had in ons huis geleefd, maar nu wisten wij niks meer over haar dan alleen dat zij zich verborgen had gehouden in Nazi Amsterdam. Waar had Corrie gezeten en hoe is het met haar gegaan? Was zij veilig? Onderduikers kwamen bij ons door naamloze helpers, vader bracht de mensen weg naar naamloze helpers zo ging dat opnieuw en opnieuw.
"Indien zij hier is geweest dan is ze naar een veilige plaats gegaan," zei Vader. "Ik beloof dat ik haar zal vinden. Zussen zouden samen moeten zijn." "Als iemand het kan dan is vader het wel," vertelde ik Elly. Vader heeft een geloof; en ik had een geloof in Vader. Vader begon met zoeken. Op een middag net voor Kerstmis, roept Moeder Elly naar de zondagskamer en laat haar daar alleen achter. 'Oh oh,' dacht ik, 'zij is in moeilijkheden.' Ouders namen je alleen naar de zondagskamer voor een uitbrander. Ik blader door mijn geest, probeer me voor te stellen waar Elly verantwoordelijk voor gesteld werd.
Een uur ging voorbij. Mijn beide ouders gingen niet naar haar toe. Wij staarden naar de gesloten deuren. Waarom lieten zij haar alleen? Dan, ten slotte kwam Elly eruit - met een grote donkere verfijnde jonge dame die zij voorstelde, mijn zus Corrie. Wij, glimlachten en vertelden haar dat zij welkom was en dan voelde wij ons onhandige en wisten niet wat we moesten zeggen. Er was daarvoor veel door Elly aan haar verteld in het uur in de kleine zondagskamer: de Nazi soldaten die inbraken in dat Amsterdamse schuilplaats, haar familie die in een vrachtwagen werden geworpen als varkens. Beide zussen keken droevig, maar gecontroleerd. Daarna zeiden geen van beide iets over het uur van de hereniging.
Corrie was na het verlaten van het huis drie weken van streek. Zij voelde zich ellendig en ongelukkig. Zij was verliefd op een van de zonen van de familie in de Haarlemmermeer en op de boerderij waar zij op dat moment verbleef. Dat was verboden, een gevaarlijke complicatie, en zijn ouders beslisten dat zij weg moest.
In de zorg om voor haar een veilige plaats te vinden, bezocht vader Corrie voor de tweede keer. Voor de tweede keer klom zij in de bakfiets en werd zij naar ons huis gereden, om herenigd te worden met haar zus, ons beste cadeau en de grootste verrassing van het St. Nicolaas feest tijdens de oorlogstijd.
Ze is een mooie Joodse verschijning zoals Max, Corrie moet binnen blijven; een valse identiteitskaart zoals haar zuster zou haar geen goed doen.
ELLY, CORRIE, MAX, JETTIE
Vlak na Kerstmis schonk mijn moeder het leven aan nog een baby: mijn broer Ton, de eerste baby na Elizabeth. Corrie nam Ton tot haar hart. Een vastberaden en een
georganiseerde jonge dame - een volwassene, een vakvrouw, een verpleegster - Corrie, waste,
voedde en kleedde baby Ton, zong hem toe en deed zijn was. Aan Ton schonk zij haar liefde voor haar boerderij jongen uit de Haarlemmermeer. Maar je zag dat zij treurde. Hoewel zij boven in de meisjes slaapkamer sliep, in hetzelfde bed als haar zus, Corrie was van onze tienerleeftijd, toch nam ze geen deel aan onze wereld van onze kliek.
Zij werd goede vrienden met mijn ouders en met mijn oudere zus Martha. Zoals Martha schermde zij ook haar privéleven af.
Soms is zij in gedachte verzonken, onbereikbaar; zij was niet in voor een lach. Zij miste haar jonge vriend, ze miste hem meer door het nieuws van haar eigen familie. Ik heb me afgevraagd welke gebeurtenissen zij in Amsterdam heeft mee gemaakt waardoor haar vrolijkheid verdwenen was. Maar zij hield die ervaring voor zichzelf. In het Nieuw Jaar, in het donker van de winter, Corrie werd meer en meer wanhopiger. Op een dag kwam er zelfs een priester praten, in de formele zondagskamer sluit hij zich op met Corrie, Elly en mijn ouders op.
"Corrie gaat Katholiek worden," vertelde Elly die nacht in bed aan onze groep. "En daarom doe ik het ook, om haar te steunen.”
Zij heeft het verder niet uitgelegd, en wij eerbiedigen andermans geheimen en vragen niet verder. Mijn zussen en ik begrepen de bekering eenvoudig zoals Elly zei: een band met haar thuisgebonden zus. De eerste drie maanden komt de priester regelmatig op huisbezoek, in de formele zondagskamer, Corrie en Elly krijgen apart Katholieke godsdienstonderwijs. Tijdens de paastijd zei Vader, "Wij gaan naar de kerk om Corrie en Elly te dopen." Het was avond en donker, en naar wij hoopten veilig, toen wij met de hele familie voor de kerk stonden - Corrie was voor de eerste keer op straat want zij moest binnen blijven toen zij bij ons kwam wonen. Daar in onze kerk met onze hele familie erbij die toekeken, deed de priester het ritueel met het water op de twee Joodse zussen.
"Gelukgewenst," zei ik na afloop tegen Corrie. "Nu zult je vrij zijn."
Wij hielden een kalme viering, met zelfgemaakte suikergoed van gehamsterde suiker en sap van de ingemaakte bessen van vorig jaar uit de tuin.
Geen van alle, noch Corrie noch Elly noch iemand in ons familie, maakte later een opmerking over hun bekering. Wij voelde het als een privékwestie. Corrie zou nu uit kunnen gaan. Hoewel haar Joodse kenmerken niet veranderd zijn, stelde niemand in Hillegom haar vragen.
Zo veel als de oorlog dat toestond, deed zij de dingen die normale mensen ook zouden doen. Natuurlijk, was veel van haar leven niet normaal maar dat gold ook voor ons, maar op momenten dat je er niet bij stilstond, werd het leven meer leefbaarder.
Corrie begint haar jonge vriend opnieuw te ontmoeten. Hij mocht bij ons thuis komen en zij mocht hem bij zijn thuis bezoeken.
Wij hadden niet gedacht dat het voor de zussen zo fijn zou zijn door het verlaten van hun geloof die zij bij hun geboorte mee hadden gekregen.
Mijn zussen en ik bespraken het en gingen akkoord. Indien dit de weg is om je leven meer leefbaarder te maken, dan zouden wij hetzelfde doen. Je leeft om te leven. Max heeft zich niet bekeerd. Hij leek zelfs meer Joods dan Corrie, en nooit had hij Katholiek kunnen zijn. Maar zijn redenering ging verder.
"Ik ben een Jood uit een bakfiets," had hij mij verteld. Hij voelde zijn Joodse voorgeschiedenis veel dieper in zijn lichaam, dieper dan het geloof en dieper dan een kerk; iets dat geen oorlog zou kunnen wegnemen.
Wij eerbiedigden zijn beslissing, zoals wij Corrie en Elly achtten.
Er scheen niet een regel te zijn die voor iedereen gelijk is, maar die regel is juist aan wat je eigenlijk zelf bent.
Hoofdstuk: 10.
LICHT MAKEN
De Duitsers rantsoeneerden gas en elektriciteit. Alle avonden zonder energie, en de verduisteringsschermen strak op hun plaats, kan er geen licht naar binnen of naar buiten. Het huis was zo donker als de achterkant van een hol. Maar Vader kwam zoals gewoonlijk met een knap idee op de proppen. Zodra het donker was, plaatste hij zijn fiets omgekeerd op de woonkamer vloer, niet zijn bakfiets, maar zijn gewone fiets en wij draaien, Max, Elly, Hanny en Riet en ik, de pedalen rond met onze handen, daardoor draait het wiel die de dynamo laat draaien om zo elektriciteit te produceren die het fietslicht laat branden om zo de kamer te verlichten. Wij maakten er een spel van. Wie zou de pedalen het snelst rond kunnen draaien om zo het helderste licht te maken?
*********************
De vlooien leefden in ons slaapstro, iedere nieuwe lading stro bracht een verse voorraad. Van die inspiratie vonden wij vlooien jacht spel uit. Elly, Riet, Hanny en ik; en Max en Rinus in de kamer van de jongens. In de slaapkamer graaide wij in het donker telkens naar een vlo, als je hem voelde pakte je het schepsel strak tussen duim en vinger. Vlug met je andere hand het deksel van een potje naast je bed losdraaien, en proberen om hem in het potje te laten vallen om hem zo gevangen te nemen. Soms zou `n vlo zich bevrijden door weg te springen op het moment dat je hem in het potje wilde doen, soms zouden de anderen eruit springen wanneer je het deksel optilde.
' s Morgens probeerde je de minuscule springende insecten te tellen, om te zien wie de derby gewonnen had. Drie of vier in een nacht was goed, vijf of zes uitstekende. Soms hielden we een marathon, twee nachten, een week. Soms joegen wij hele dagen, het speelveld was dan het hele huis. Na de telling verdronken wij hen in het toilet; wij zouden steeds meer op overvloed kunnen rekenen.
In de kerk was onze groep ook rebels en grappenmaaksters, zelfs de gloednieuwe Katholieke Elly. Een winkel op de Hoofdstraat verkocht kleine ronde stinkbommetjes die een ondraaglijke geur verspreide als je ze op de grond stuk gooide. Meer dan eens lieten wij deze stinkbommen vallen, en stiekem pletten wij ze stuk met onze voeten, en gladjes lachend naar de eerbiedbewaarders die hun waardigheid probeerde te behouden terwijl hun neuzen trilden. Dezelfde winkel verkocht hitte bommen, capsules die met een of ander vloeibaar chemisch product was gevuld, ze werden ongelofelijke heet als men ze verpletterde. Deze, lieten wij op de nabijgelegen kerkbanken voor ons vallen, en de mensen op de hete stoelen trilde en kronkelde met hun lichaam. Natuurlijk ving de priester ons. Met een bedroefde zucht zette hij ons voor straf op onze knieën voor het altaar, tot wij beloofde om niet opnieuw bommen in kerk te gebruiken. Maar wij hielden ook van andere gekken activiteiten, die we deden om ons te ontspannen. Ik twijfelde er niet aan dat God het begreep.
' s Nachts in het zwartgemaakte donker zijn wij getemperd door de oorlog, de volgende dag onderduikers, het voelen van het missen van de familie van Max en of Elly - als wij ons bang en onbelangrijke voelden maar het niet willen toe geven. En het voelde obscuur dat wij door de oorlog van een normale rechtmatige wereld beroofd waren, in plaats daarvan maakten wij een vervangende wereld.
Wij verzonnen. Wij gingen binnen in wat wij noemden de Andere Wereld, Hanny en Riet en Elly en mezelf. Max die op de jongens kant sliep kon er niet aan deelnemen. Corrie had afstand gekweekt om de Andere Wereld binnen te gaan, en ligt slechts daar naast haar zus, die luisterde, of probeerde te slapen.
Daar voelde wij ons zoals wij ons op het dak voelde. Wij droomden samen hardop.
Wij zetten ons zelf in verhalen waar wij niet ons zelf zijn, maar iemand anders, meisjes van rijke families, zelfs Prinses Juliana, ver weg in Canada.
Wij waren niet langer in Hillegom met uitsluiten groene deuren en verduisteringen op de ramen. Elk nacht bracht nieuwe spectaculaire fantasieën. "Ik ga vandaag nieuwe schoenen kopen." "Ik tennis vandaag op ons particuliere tennisveld." "Ik ga in een circus werken." Wij dansten en gleden op de dansvloer stralend in formele jurken. Wij liggen achterover in luxueuze stoelen in een geparfumeerde salon terwijl elegante bediende ons masseren en ons haar verzorgen. Wij reden snel van in sportauto, wind in ons gezichten en de open hemel boven ons. Aan het strand voerde een paard ons in galop voorbij de zonsondergang in de Noordzee.
Wij wandelden door een bos.
"Bekijken de dennenbomen, en de mooie meeuwen."
Af en toe was zelfs een rijk meisje niet genoeg. Je wilde de wereld van de mensen volledig verlaten, mensen maakte toch maar oorlog. Je werd een vogel die hoog boven alles weg vloog, naar de zon vanuit het duister. Hakken en voorwaarts fluisterden we tegen elkaar als wij daarop voortborduurde tot, gevangen in zulke heldendaden, wij er vermoeid van werden, Moeder of Vader riep dan zachtjes onder aan de trap - "is het niet tijd dat jullie prinsessen gaan slapen?"
Wij begonnen deze fantasieën bijna onmiddellijk na het herstel van Elly. Wij droomden bijna iedere nacht samen hardop over de Andere Wereld tot aan het einde van de oorlog.
Vader was het centrum en de bedenker van ons plezier.
Ik hield ervan om naar hem te kijken terwijl hij zich schoor, het grijnzen, tot hij snel met zijn scheerkwast het natte schuim op mijn neus smeerde en wij beide giechelden. De oorlog kon zijn grappen en vrolijkheid niet tegen houden.
Zonder woorden kon hij zeggen: 'dank je voor je hulp en het bewaren van ons geheim. Ik houd van je, en keer terug in het spel van je. Hij wist dat door de oorlog zijn gekheid met zijn kinderen alleen maar meer nodig was.
Wanneer je niet met je ouders kon praten, en je niet bij vrienden thuis kan spelen, en de avondklok die je thuishield, en met de Duitse soldaten lopend door de straat, hij wist dat wij een oase van gelach nodig hadden.
Hij moedigde ons aan om aan sport te doen. Voetbal, schaatsen, handbal, tennis, zwemmen, gymnastiek, om zo je spanning weg te werken. Hoewel hij slechts 1.77 cm lang was, was hij toch heel atletische. Elke winter schaatste wij op het onder gelopen gemeentelijk voetbalveld. Ik lette op vaders snelheidsopbouw van zijn ronden en de ronden gingen zo snel dat hij voor ons het ijs zou kunnen kruisen. Je kon de verzendende lucht en de werkende spieren zien werken, het vulden hem met nieuwe frisheid.
Je kon hem zien regenereren.
Door op te letten bij het spel van hem begrepen wij dat een klein deel van de Joodse onderduikers cyclisch verliep als een soort van oefening, welke lichamen deden; welke lichamen werden gemaakt voor en nog niettemin een heilige missie was.
Hij vond de slurp wedstrijd uit, geschikt voor ons allen. Op je knieën aan een schoteltje met water zoals katten dat plegen doen.
"Ga!" riep hij gejaagd, de woonkamer werd gevuld met de geluiden van het slurpen van tongen en schaterlachen en kokhalzen tot wie het eerst kon murmelen: ― Ben klaar!" Hij vond de stoel wedstrijd uit, Vader en zijn kinderen elk op een stoel, elke keer moest je naar een andere stoel.
"Ga!" riep hij dan en iedereen sprong omhoog, in een draaibeweging rond de stoelen. Er was altijd een stoel te kort en daarom moest je zo snel mogelijk op een andere stoel zien te landen, afwisselend, en hysterische van het lachen, gaan we weer verder.
Hij vond de flessen rit uit, een aantal flessen liggend op zijn zijde op de vloer, elk van ons zette zijn benen recht op een fles "de voeten van de vloer af! "concurrerend met zijn kinderen om te zien wie er het langst zijn achterwerk in evenwicht kan houden, alvorens het weg rollen en omslaan van de ruiter.
Onwettig maakte hij zijn eigen alcohol, in de keuken had hij vaten staan met distillatie buizen voorzien van een lus, die hij met diverse ingrediënten vulde, die hij met zijn bakfiets op gehaald had.
Soms hield ons teenager kliek onze tong of een theelepel onder de druipende buizen - onze eerste alcoholische drank. Een tuimelschakelaar voorzag de partij van brandstof.
Vader en Rinus duwden de toonbank terzijde van de winkel om zo een dansvloer te maken, waar wij danste op muziek van onze groot gehoornde grammofoon.
In de lente kon Vader niet wachten op het opwarmen van het water. Thuis zaagde hij de leuning van een houten stoel af, op de stoelzitting gingen wij op onze buik erop liggen, we bewogen onze armen en benen in de zwemslagen, welke Vader ons voor deed, alsof wij door een woonkamer van water zwommen. In mei nam hij ons mee naar het zwembad, en haalde ons over om in het diepen water te springen, waar wij magisch in zwommen aangezien wij geoefend hadden op de stoelen. Dankzij hem hadden wij geen angst.
Elk zomer nam Vader deel aan de jaarlijkse clown show in het Hillegomse zwembad. Elk jaar een menigte van zo `n zes honderd mensen, zij rekenden op Vaders gegarandeerde entertainment.
In de zomer van 1944, plaatste hij een clown op het einde van de drie meter duikplank, met een piepende oude accordeon, waar een ritmische wanklank uit komt. Terwijl er een rij van ongeduldige wachtende artiesten achter hem stond om te gaan duiken. De opgestelde duikers gaan op de plank op en neer springend dichter naar hem toe en de springplank zwiept wild door tot de clown met zijn accordeon van de plank werd afgeworpen en hij met een plons in het water viel. Door spelend met zijn slome muziek komt er grote lucht bellen omhoog. Hij ging naar de rand van het zwembad, klom eruit en nog steeds spelend op zijn accordeon besproeide hij de lachende toeschouwers met het water wat hij eruit perste.
Dan pakte hij een hengel, klauterde een drie meter hoge duiktoren op, installeerde zich opnieuw op het einde van de duikplank, tijd om te vissen. Iemand onderwater trok aan de lijn en de clown tuimelde er opnieuw in. Dan was de tijd voor mijn scène. Onder leiding van Vader, vouwde ik me dubbel onder een deken in een kinderwagen als een baby. Een jonge man verkleedde zich als een vrouw met grote namaakborsten en liep met de kinderwagen door de menigte naar de rand het water.
"Pardon," piepte hij in een onechte hoogte stem. "Mag ik er alstublieft erdoor met mijn baby."
Mensen gingen opzij en hij reed zijn ―dochter‖ dichter naar het water. Hij bereikte de rand van het water waar het fout ging ze wankelde onzeker, twee wielen hangen over de rand. "Doe voorzichtig!" riep de menigte, maar de kinderwagen viel er juist in. Hij gilde met zijn namaak stem, “Mijn baby mijn baby verdrinkt‖ tot ik grijnzend naar boven kwam en naar de zijkant zwom. Iedereen huilde van het lachen en juichte me toe. Mijn Moeder heeft de grap niet begrepen. Zij dacht dat er werkelijk een baby in het water lag, en met die gedachte raakte zij in paniek.
"Hij verdrinkt," snikte zij.
Zelfs, nadat ik was opgedoken, kon ze haar controle niet herwinnen. Zij moest naar huis gebracht worden. Daar wachtte alleen Max; met zijn Joods kenmerken kon hij niet onder het publiek gezien worden bij de " de clown‖ vertoning. Moeder, zoals Corrie en Martha, een dame, was niet gemaakt voor een kindertoneelstuk; zij waren rechtschapen en waardig als koninginnen. Ruggengraat. Ze deden slechts zelden aan een spel mee (schaduw afbeelding, vingers en handen maken torenspitzen of groten duinkonijnen). Maar toch lachte zij mee om onze familie stunts. Moeder wist, zoals Vader, dat een lichaam door activiteiten de spanning vermindert.
"Ik ben niet verrast op de manier waarop je je gedraagt," zei Moeder eenmaal, kijkend naar onze lichtzinnigheid, tegen mij.
"Toen ik zwanger van je was, gingen je vader en ik naar paardenraces kijken. Ik herinner me dat je die avond binnen in mijn buik flink aan het bewegen was, je bewoog zo snel als de paarden liepen." Maar hoe heeft zij haar eigen spanning verwerkt? Zij zong zelden meer ondanks haar mooie muzikale stem. Het kerkkoor werd kleiner en kleiner, minder Brahms en wiegeliedjes aan Ton zijn wieg Wij herkenden soms de druk die zij had, ze was altijd thuis met de onderduikers en haar kleine kinderen. Slechts Corrie is er om haar te helpen, die weet indien de Nazi ‘s komen zij verantwoordelijk is, als Vader weg is naar een geheime bestemming. Achter haar ruggengraat voelden wij de periodieke ontwikkeling van spanning. "Moeder staat opnieuw stijf van de spanning."
"Zij valt weg."
"Ik hoop dat zij de dokter zal halen."
Dokter ten Hoopen is onze huisarts en de adviseur van mijn moeder. Wat hij in zijn speekkamer tegen haar heeft gezegd hebben we nooit gehoord, maar kort daarna gaat Moeder opnieuw zoemen, zingen en glimlachen. Vermoedelijk hielp hij haar om het verstand te gebruiken. Rinus de beste familieclown begreep moeder en geniepig probeerde hij haar in het spelen te betrekken, die haar ruggengraat niet gauw zou toestaan. Hij hield ervan om te plagen, om achter haar emotie te komen. Hij kocht wat voor haar, en verborg dat dan; hij vond op het pleisterwerk aan de muur in de woonkamer dicht bij de serredeur, een Christusachtige vlek.
"Niet aan Moeder vertellen," zei hij in een vrij luid gefluister, met haar vlak naast zich.
"Vertel haar niet dat ik haar geschenk achter de kamerjas van Christus verborg."
De zomer van 1944 op de verjaardag van mijn vader, 9 augustus, kwam mijn naamgenote Tante Esther uit Rijswijk. Zoals altijd om mijn op te halen tot de start van de school om bij haar thuis te logeren. Dagen vooraf had ik mijn kleine koffer al ingepakt naast mijn bed staan.
In Rijswijk voelde ik mijn vrij. Wij namen de tram naar het strand om te zonnebaden of gingen wandellen langs de kustlijn, waar de zoute zeewind je oorlogsongerustheid weg blies.
Je kreeg dat buitengebeuren niet thuis, het enige daar was, de sloten en de kanalen en de zee op een uur fietsen. Mijn tante en ik liepen vele uren door Den Haag. Daar hing in een galerie een bekend schilderij van een overzicht over de Noorden Zee naar Engeland, een schilderij zo prachtig geschilderd dat zelfs de Duitsers erna toe gingen om het te zien. Zodra ik een Duitser bij het schilderij met een verrekijker zag staren naar Engeland, overtuigde het mijn, dat het water dat geverfd was leek of het echt was.
Hoofdstuk: 11
Rozen op de heide.
Op een dag, kregen wij onverwachts visite van Duitssprekende vrienden van ons. Toen Max de Duitse stemmen hoorde, verstopte hij zich achter de gordijnen, zoals hij dat in het theater in Amsterdam had gedaan, in de zondagskamer. Daar bleef hij de hele avond; onder de gordijnen kon ik zijn kleine schoenen zien. Hoe kon je Max laten weten dat het vrienden waren.
*************
Rinus stond gekken bekken te trekken bij de schutting, hij trok zijn gekste bek naar een Duitse soldaat die bier stond te drinken. De Duitse soldaten deden alsof ze hem niet zagen, dit tot ongenoegen van Rinus, een voordracht, was een voordracht. Misschien waren ze niet in de stemming voor `n dergelijk gekken Nederlandse blaag. De soldaat gooide zijn fles, opzettelijk of niet, en raakte Rinus zijn hoofd. Iets later hoorde ik iemand op de voordeur kloppen. Mijn hart ging tekeer. Waar was Rinus? Was Max uit het zicht? Niet voor de eerste keer vervloekte ik Rinus zijn gekkigheden. Rinus was niet gewond, hij rende door de serredeur, over de schutting en door de tuin van de buurman naar de straat.
De soldaat kwam zich verontschuldigen. “Ik hoop dat ik hem niet geraakt heb. “
“Rinus wilde niemand beledigen, “zei vader, op verontschuldigende toon. “Hij doet altijd gek.”
De soldaat had donker golvend haar, een lang en sympathiek gezicht. Hij zag er niet naar uit dat hij getraind was om iemand te doden.
“Ik heet Mark.” Zei hij, en stak zijn hand uit naar vader. “Ik herken jou, ”zei vader. Van onze kerkdiensten.”
“Ik ga wanneer ik kan,” zei Mark. “Niet zo vaak als de andere soldaten.”
“Misschien kunnen we samen naar de kerk lopen, ”zei vader. Twee zondagen later bood vader Mark aan, om na de kerk koffie te komen drinken. [Imitatiekoffie]. Een vriendschap begon. Gedurende de tijd dat we soldaten vermeden. Hoe we de serre vermeden in de eerste dagen nadat de soldaat was gekomen. Marks’ visite verwarde onze kleine groep. Spoedig begrepen we de waarheid, niet alle Duitsers zijn slecht; niet alle Duitsers zijn Nazi ‘s. Spoedig keken Riet, Elly, Hanny en ik maar Max niet, uit naar de bijna dagelijkse bezoekjes van Mark. We kletsten wat in het Duits - Nederlands, en andersom, met veel handgebaren, de taal heeft nooit in de weg gestaan in onze groeiende vriendschap.
Mark hield van zingen, zoals wij, en leerde ons Duitse liedjes, welke wij dikwijls al in het Nederlands kenden. Bij één lied dacht ik altijd aan hem, hij zong het dikwijls in zijn niet al te sterke maar vurige en droevige tenorstem.
`t Knaapje zag een roosje staan,
`t roosje op de heide,
`t had zo`n keurig kleedje aan,
Snel is hij er heengegaan,
`t was of het hem beidde.
Roosje, roosje, roosje rood,
Roosje op de heide
`t knaapje zei: “ik pluk u er af,
Roosje op de heide! “
`t Roosje zei: “ik weer u af
En prik u voor uw straf,
Wilt gij, dat ik lijden? ”
Roosje, roosje, roosje rood
Roosje op de heide!
En het knaapje brak
`t roosje op de heide!
`t roosje weerde zich en stak,
Maar de knaap rukt aan de tak
`t roosje op de heide.
Roosje, roosje, roosje rood
Roosje op de heide.
Tijdens deze visites bleven Jettie en Elly als familie in de kamer. (Max, zo overduidelijk een Jood, bleef boven, uit het zicht.) Op een zonnige dag kwam Mark koffiedrinken, hij zag Jettie vlakbij hem spelen. Bij het ouder worden leek Jettie steeds meer Joods. Plotseling stapte hij op Jettie af, en tilde het kleine meisje op en staarde haar intens aan. Ik was bang, onbeweeglijk staarden wij hem aan, en hielde onze adem in. ― Mijn God, ik dacht dat hij het zag.
Toen zag ik tranen in Marks ogen. Hij sloeg zijn armen om Jettie en zette haar op zijn schoot en knuffelde haar, alsof hij haar niet meer los wilde laten. Kleine Jettie zat onbewust en tevreden op zijn schoot. We keken zwijgend toe, nog steeds zenuwachtig maar ook verbijsterd. Ik had nog nooit een volwassene zien huilen. Eindelijk hield Mark op met huilen en droogde zijn ogen. Hij liet Jettie los, die op zijn schoot was bleven zitten. Liefkozend streelde hij over der haar. Na een poosje kon hij weer wat zeggen.
“Het is vandaag de verjaardag van mijn dochter,” zei hij in gebrekkig half Nederlands-Duits, hij slikte een snik in. “Zij is drie jaar. En ik kan niet thuis zijn.”
Het trof mij diep hoe een Duitser net zo kon leiden als ieder ander. Van toen af hielden we van hem tot diep in ons hart, deze aardige en vriendelijk Duitse soldaat. Hij wilde evenmin een oorlog, net als wij. Hij was een man gescheiden van zijn gezin. We kwamen nooit te weten wat Mark over Jettie vermoedde. Als hij haar Joodse neus had herkend, dan zag hij in haar gewoon een meisje, als zijn eigen dochter, ver weg van haar vader. Van toen af schonk hij Jettie meer aandacht. Wanneer hij op visite kwam vergat hij nooit haar op te tillen en even te knuffelen, en bracht kleine cadeautjes mee. Twee en een half jaar bezocht hij ons iedere week.
Onze eenzame Duitse soldaat kreeg een soort romance met onze Riet. Hij was acht jaar ouder
– vierentwintig toen hij haar ontmoette, en zij zestien—maar Riet was rijp voor haar leeftijd, zelfs ik zag hem innig naar Riet kijken wanneer hij ons kwam bezoeken. Zij keek met een ingetogen terughoudendheid terug, en ze spraken met een ondertoon waarvan ik niet oud genoeg was om die te begrijpen of zelfs naar te vragen. Hij sprak anders naar haar, voorzichtig, beleefd, als naar een dame.
Wanneer zijn troep langs marcheerde, voorbij ons huis wilde hij zijn hoofd omdraaien, om zo bij ons naar binnen te kunnen kijken. Soms overrede Riet mij om mee te gaan naar het schoolhek, om te zien wat ―de soldaten‖ Mark, bedoelde zij, deden. Ze was zelfbewust genoeg om alleen te gaan. Eens nam hij Riet in vertrouwen, en beloofde haar dat hij na de oorlog terug zou komen, ze was niet zeker of hij daarmee ook zijn gezin bedoelde. Maar Riet was onervaren, en de regels van mijn ouders tegen het aanmoedigen van vriendschappen hadden ons onbekwaam gemaakt om een normale vriendschap aan te gaan. Daarom bleef de vriendschap kuis en diskreet. Als Riet hem ooit alleen heeft gezien, dan heeft ze het ons nooit verteld. Alleen een ontkiemende romance, en een voorzichtige haast doodgeboren tedere prikkel welke in de oorlog, misschien maar beter, nooit kon ontwikkelen.
Tegen etenstijd kwamen de lekkere Duitse etensluchtjes ons tegemoet in de tuin, zuurkool en worst, vlees en stamppot, versgebakken brood en echte sterke koffie. Ongelooflijk lekker eten, eten dat steeds schaarser werd en we het nauwelijks konden herinneren. Op een dag, kwam de lucht ons tegemoet, Ik kon het niet helpen om van genot luid te roepen, oh wat ruikt dat lekker.
Een soldaat hoorde mijn schreeuw en stak zijn hoofd over het hek. “Soms hebben we iets over, vertrouwde hij mij toe. “Breng een pan hiernaartoe na het eten.”
Daarvoor begrepen wij genoeg Duits, later haastten we ons met een pan naar hun toe. “Wat vinden jullie van wat stamppot?” Vroeg hij en pakte onze pan, en deed hem helemaal vol. De volgende avond brachten we weer een pan, en van toen af bijna iedere avond werd onze pan gevuld met wat zij hadden overgehouden, stamppot, bonen, worstjes, gekookte groente, onveranderlijk erg smakelijk, een godsgeschenk voor Moeder met alle extra gasten en onvoldoende bonnen. Elke keer dat we wachtten dat de emmer werd gevuld, telden we voor onszelf ―Een schep voor ons, een schep voor de Joden. Een voor ons, een voor de Joden. Natuurlijk wisten de soldaten van niets. En dat verbaasde onze kleine groep.
Net als Mark waren ook de andere soldaten eenzaam, gedropt in een klein dorp. Zij hadden geen andere families ontmoet, geen ander huis met kinderen grensde aan het schoolplein, geen andere Rinus die dichtbij woonde en contacten legden. Normaal spraken alleen de collaborateurs met de Duitsers, en collaborateurs wilden alleen, op hun vleiende manier, met officieren contacten onderhouden. De soldaten wisten dat ze niet gewild waren. Wat hadden ze ook in Hillegom te zoeken? Alleen parades door het dorp, terwijl ze prachtige marsliederen zongen om de moed erin te houden.
Ze smachten naar vriendelijkheid. Ze wilden een vriend zijn. Behalve het eten over de schutting brachten ze ook een pot koffie via de winkeldeur, echte koffie, niet het surrogaat dat wij konden kopen. Terwijl ze grijnsden en eromheen draaiden, hoopten ze uitgenodigd te worden om binnen te komen. We verbaasden ons, zenuwachtig, komen ze alleen om vriendelijk koffie te brengen? Of waren ze achterdochtig? Onze groep overdacht de situatie, en besloten dat hoe vriendelijker wij waren naar de Duitsers, hoe minder zij vermoedden dat wij Joden verborgen. We begrepen dat we van Mark gebruik maakten. Hij kon zelf zien wat er in ons huis gebeurde, niets. Een vriendelijke onschadelijke Nederlandse familie.
“Bovendien,” zei Moeder, “hun koffie is de beste koffie in Hillegom.”
Voordat we de deur voor hen openden, overtuigde Moeder zich ervan dat Max en andere onderduikers zich veilig boven hadden verborgen. De onderduikers gingen zonder commentaar, alsof ze dit al eens hadden meegemaakt, dit gevaar was nauwelijks de moeite waard. Max altijd snel van begrip, haalde alleen zijn schouders op. “Ik ga een boek lezen,” zei hij geroutineerd. Daarna liet moeder de soldaten binnen.
Soms kwamen de Duitse soldaten als wij al naar bed waren en ons riepen, we hoorden ze onderaan de trap. Op zulke voorvallen waren we door onze ouders getraind. Dit was kenmerkend voor onze ouders, ze hebben nooit het waarom uitgelegd om naar de trap te rennen zodra we de soldatenlaarzen beneden hoorden, en met zijn allen over de reling naar beneden keken. De Duitsers haastten zich naar buiten, en verontschuldigden zich, Sorry, we wilden jullie niet wakker maken. Misschien omdat ze ons zagen, dachten zij dat het allemaal eigen kinderen waren, veilig in hun eigen bedje in Nederland, ze wilden ons niet storen. Daarna gebeurde het een tijd niet meer, op vele avonden zouden ze onderduikers in ons bed hebben gevonden.
Soms gaven Nazi-Nederlanders propaganda pamfletten aan mijn vader, dat waren natuurlijk partijleden. Ze kletsten gezellig in de deur, totdat vader in dank de boekjes aannam. Ze werden nooit binnengevraagd. Wanneer ze weggingen, maakten we ons nauwelijks druk om de boekjes, vol met foto ‘s en speeches van Hitler, en nieuws over de Duitse bezetters. Ze werden gebruikt om de oven aan te steken.
“Waarom zouden we ze verspillen? ”Zei hij. “Met NSB-papier maak je het vuur goed aan.” In de lente van 1944 moest het huis nodig geschilderd worden, NSB leden kwamen met verf en kwasten, bijzonder zeldzaam in die tijd, maar alleen mogelijk bij de Duitser en hun vrienden. Maar voor kameraad Mr. Warmerdam verfden ze enthousiast de voorkant van ons huis, twee hele dagen vrolijk zingend, terwijl Max en twee andere onderduikers zich boven verschuilden en zich rustig hielden. Moeder bewonderde beleeft het schilderwerk. “Kunnen we u ook helpen met het binnen schilderwerk?”
“Nee, dank u.” zei moeder met haar gewoonlijke uitgestreken gezicht en ruggengraat. “Hoe vriendelijk van u om dat aan te bieden.”
Meer gevaar kwam van de Nederlandse NSB. In tegenstelling tot de Duitsers, omdat je door hun taal toch op je hoede was, kon je niet weten welke Nederlander een vijand was, ze spraken dezelfde taal, en ze liepen niet allemaal met een hakenkruis teken. Van af Pauls hysterische aanval had Vader ons gewaarschuwd: Je kunt niet altijd zien wie wie is, dus spreek tegen niemand, alleen tegen je eigen familie. Vaak waren de Nederlandse Nazi ‘s fanatieker en erger dan de Duitsers, omdat zij uit overtuiging en weloverwogen meededen.
“Judassen, noemde vader hun herhaaldelijk, met een bitterheid in zijn stem die ik nog nooit had gehoord.”
En nu “deed” mijn vader ook mee met de NSB. Dan was de Nederlandse NSM ook niet automatisch slecht. Misschien hebben nog meer mensen gespioneerd als vader. Wie zal het zeggen? En, een ander stukje van de puzzel dat aan ons knaagde was in privésfeer, sommige NSB’ers, niet de ondergrondse zoals vader, waren misschien toch goed. In feite was een vriend van mij een NSB lid en toch scheen hij een goede vriend.
Voor drie stuivers hielp ik buurman Sjaak op zaterdag zijn huis schoonmaken. We deden veel samen, hij behandelde mij als een dochter. Hij was voor Riet net zo vriendelijk, en leerde haar pianospelen, en liet haar oefenen op zijn eigen piano, omdat onze familie dat niet kon betalen. Dikwijls ging ik met haar mee om naar haar te luisteren, of ik vroeg Sjaak om op de piano te spelen. Hij speelde prachtig, Bach en Beethoven, Chopin en Tchaikovsky. Hoewel hij geen muziek kon lezen, geen noot, zodra hij een stuk gehoord had, kon hij de noot voor noot na spelen. Hij speelde in de concertzalen van Amsterdam.
Maar ondanks zijn vriendelijkheid, en zijn prachtige muziek, Sjaak was lid van de NSB.
Ik zag zijn verscheurde situatie. Zijn vrouw, een echte Duitse, had hun zoon Sjaak mee naar Duitsland genomen. Alleen gelaten, meer en meer afhankelijk van de vriendschap van Riet en mij. We mochten hem, maar vonden hem ook zielig, en we probeerden te begrijpen waarom hij lid was van de Nazi ‘s.
“Misschien vanwege zijn Duitse vrouw.” Zei ik.
“Maar we weten niet of zij een Nazi was,” opperde Riet.
“Misschien voelde hij zich alleen en had behoefte aan vriendschap.
Maar, wij zijn betere vrienden voor hem dan de NSB.
Riet keek in deze zaak verder. “Zijn bedrijf drukte de Hillegomse krant,” antwoordde zij. En de Nazi ‘s controleerde natuurlijk, daarom was hij lid geworden.
Vond Sjaak het wel leuk wat hij deed? Was het een excuus om met hen mee te doen? Geen van ons tweeën wist het. Om zijn positie complexer te maken, Sjaak zijn broer was in het geheel geen Nazi, en drukte ondergrondse kranten, bij een andere drukkerij; soms moesten wij van vader daarnaartoe, om kranten te bezorgen, verborgen in onschadelijke tijdschriften. Wat waren we jong voor zulke complicaties? Tenzij je het over Hitler had, de ergste duivel, wij konden geen onderscheid maken tussen goede of slechte mensen. In feite waren mensen niet goed of fout; alleen hun handelingen waren fout, en vaak kon je niet zeggen welke handelingen goed of fout waren. Ik hield Sjaak zijn huis schoon; mij ouders, die wisten dat hij NSB ‘er was, verboden het mij niet. Hij was aardig voor mij. Drie stuivers loon in de week was een fortuin. Bovendien, net als Mark, was hij een goede dekmantel, en ik voelde me een soort samenzweerder.
Ineens kwam Sjaak jr. weer terug in Hillegom in Nazi uniform. Hij was in Duitsland opgegroeid, en was niet meer moeders kleine jongen die was weggegaan. Sjaak jr. was een knappe charmeur; soms kon ik mijn ogen niet van hem afhouden, zijn uniform stond hem zo goed. Dat mooie uiterlijk was misleidend. Maar beide, vader en zoon waren Nazi ‘s, ze verschilden als de dag en de nacht. Sjaak jr. kwam hard, koud en superieur over, opschepperig liep hij over de straat, schouders naar achteren, wreed starend, alsof iedereen hem uit wilde dagen als een stereotype snob en schurk. Op straat wilde hij mij niet kennen. Gelukkig voor mij; ik wilde hem ook niet kennen.
Tijdens het schoonmaken van hun huis was het voor mij spitsroeden lopen. Nazi petten waren op de stoelen gegooid, Nazi uniformen hingen in kasten, Nazi pamfletten en portretten op de tafel. Ik was blij als zij weg gingen naar een meeting, marcheerde en hun heil schreeuwden. Deed de vader alsof? Als dat zo was, speelde hij het erg goed. Of was hij niet sterk genoeg tegen zijn zoon? Maar hoe kon iemand Nazi zijn, en toch vriendelijk, zoals hij met mij omging?
Ik deed mijn best om Sjaak jr. zijn opschepperij te negeren. Op een dag maakte ik het huis schoon, ik had net een woordenwisseling met mijn oudste zuster Martha gehad, die in mij een teenager zag waarover je de baas kon spelen.
“Je ziet er boos uit vandaag,” zei Sjaak jr., met zijn gewoonlijke valse lach.
“Dat ben ik ook,” antwoordde ik. Ik maakte mij boos over mijn zuster, zonder dat ik erbij nadacht wie ik tegenover mij had, opgelucht dat er iemand wilde luisteren, ik schreeuwde mijn ongenoegen uit. Hij luisterde nog steeds met dat hautaine lachje.
―Wil je haar stoppen?
―Haar weg krijgen, ja.
“Dat is vrij gemakkelijk,” Zei hij sluw. Hij pakte een kleine fles uit zijn tas. “De volgende keer als er iets is, is dit wat je nodig hebt.” Hij schroefde de dop eraf en liet wat kleine roze tabletjes op zijn hand vallen. “Vergifpillen. Neem er maar een. “
Ik nam de pillen van zijn hand, nam ze tussen twee vingers en keek er intens naar, alsof het me zou vertellen wat te doen.
“Je krijgt er buikpijn van,” zei hij.
“Oké,” zei ik, en deed ze in mijn jaszak.
Maar thuisgekomen voelde het niet goed. Iets in zijn listig mompelen van zijn stem; of in zijn knappe harde toegeknepen ogen. Ik spoelde de pillen door het toilet, wat een opluchting, alsof er een zware last van mijn schouders viel.
Een week later hoorde ik de twee Sjaaks met elkaar praten. Gooi die pillen weg,” zei de vader. ―Ze zijn dodelijk. Maakte ik het huis schoon voor een moordenaar? Ik was blij dat ik de pillen had weggegooid, en ik vond dat ik het vader moest vertellen, die wist wel wat te doen.
Misschien moest iemand gewaarschuwd worden.
Ik wist nog niet hoe aardig Sjaak Sr. was. Op een zaterdag terwijl ik daar schoonmaakte, kwam hij naar me toe, en fluisterde,” Als je vader niet voorzichtiger is met de onderduikers, dan wordt hij gepakt. Hij wist het.
Als je het ooit tegen iemand zegt, dan dood ik je,” barstte ik uit, terwijl ik me kwaad maakte van woede, en ik voelde me een hopeloze gek en onredelijk. Natuurlijk had ik het niet gedaan, ik kan nog geen vlieg kwaad doen.
“SST! Mijn zoon kan het horen,” fluisterde hij vriendelijk. “Wees niet bang. Ik vertel niemand iets over je vader.” En hij liep weg, de Nazi drukker en pianoman, ondanks zijn zoon en aangesloten bij de Nazi‘s vertelde hij niets over wat ons kwaad kon doen. Gedurende de hele oorlog hield hij woord.
De prachtige, harteloze Nazizoon met de kleine roze pilletjes, liet ook niets meer van zich horen
************
Aan het einde van de lente in 1944 probeerde een meisje van ons waterpoloteam met mijn bevriend te raken. Mijn stille, mijn herhaaldelijk afstand houden van anderen, maakte haar nieuwsgierig. Hoewel ze aan de andere kant van Hillegom woonde, liep ze met mij mee naar huis.
“Laat me je huis zien,” zei ze. “Kan ik niet. “Waarom niet?
Ik gaf ons standaardantwoord. “We hebben een grote familie, we mogen van mijn moeder geen anderen kinderen mee naar huis nemen.”
Maar dat maakte niets uit. Dag na dag liep ze met me mee, en ze probeerde steeds om mee naar binnen te mogen, de hele zomer door, en nog steeds tot laat in de herfst nadat het zwemseizoen al was afgelopen. Ik beantwoordde haar praatjes zo vriendelijk mogelijk als ik kon, en als we voor de deur stonden, stotterde ik een excuus en rende naar binnen.
“Ik moet nu de aardappels schillen.”
“Ik moet op mijn broertje Ton passen.”
Niemand anders had het op deze manier volgehouden. Waarom liep zij steeds met mij mee? Wat wilde ze in ons huis? Ze zat een klas hoger dan ik, groter, volwassen, iemand die nooit eerder in mijn bestaan voorkwam—ik betwijfelde of het pure vriendschap was.
Zag ik spoken, omdat ik zelden iemand sprak? Was iemand in haar familie een NSB er? Had ze misschien geruchten gehoord. Wisten er nog meer mensen wat Sjaak Sr. wist? Spraken ze over ons, wie dat ook waren? Wat verbeeldde ze zich?
Ik heb dit nooit aan mijn ouders of zusters verteld, net zomin als over Sjaak jr. zijn pillen. Hoewel ik eraan gedacht heb het aan Hanny te vertellen, die het wel geregeld zou hebben, maar het beangstigde me wat dat voor gevolgen zou hebben. Toon ruggengraat, zei Moeder. Los je eigen problemen op. Maar hoe, en voor hoelang kon ik haar weghouden?
Eindelijk, laat inde herfst, toen de eerste sneeuw viel, daagde ze me uit. ―er is iets mysterieus bij jullie thuis,” zei ze.
Ik wist niet wat te zeggen, en stond stokstijf stil.
“Hoor je me?” schreeuwde ze. Ze pakte mijn haar en duwde me naar beneden en hield mijn hoofd in de sneeuw totdat ik bijna stikte. Ik schudde mijn hoofd en zag haar hand. Door haar wanten heen beet ik zo hard ik kon in haar pink. Ze sprong achteruit en jankte van de pijn en woede. In paniek sprong ik op en rende zo snel mogelijk naar huis.
Ik was te bang om iemand iets te vertellen. Wat gebeurt er met degene die iemand een vinger afbijt? Wilde ze gerechtigheid? Stuurde ze de politie? Op school vermeed ik haar zoveel mogelijk.
Dagen wachtte ik op wat er zou gebeuren
. Er gebeurde niets. Ze vergezelde me nooit meer. Hield ze de ruzie, of wat ze ook vermeed bij zichzelf? Of had ze het aan iemand verteld? Negeerde diegene haar, of was die persoon in het geheim aan onze kant? Of werd ze eenzaam?
Ik verbaasde mij erover, maar het antwoord kreeg ik niet.
In de oorlog had je maar weinig mensen die je vertrouwde, en er gebeurden dingen die je niemand uit kon leggen. Er was zoveel dat je niet wist. En tekens waren niet helder en duidelijk. Vaak kon je lange tijd iemand iets niet uitleggen, en wanneer dat gebeurde voelde je, je hopeloos. Vreemd genoeg, een verademing dat dit afwezige meisje, een concrete verbinding was voor mijn angst. Zelfs voor een ogenblik, op een ongewone manier, kon ik mezelf helpen. Ik kon een vinger afbijten.
Hoofdstuk: 12
Een Klaagmuur.
In 1944 was ik veertien jaar oud. Ik had een schraal, vaal gezicht, chronisch ziek en een onderontwikkelde veertienjarige, en een nutteloze veertienjarige, met een groeiende onzekerheid.
De jongste van een groep meisjes, ik benijdde mijn oudere zusters.
Martha, zo damesachtig, waardig en persoonlijk zoals moeder. Martha had Corrie en andere onderduikers veilig weggebracht, zij bracht ze achterop de fiets weg in de ochtend gloren of in de avondschemering, naar een bestemming die ik nooit te weten kwam. Riet bracht ook onderduikers weg. Zelfs Hanny, niet veel ouder dan ik, hoewel fysiek veel sterker, zond mijn vader haar twee keer weg, om gesloten tassen weg te brengen, naar enkele mysterieuze vreemdelingen, teruggekeerd in bed vertelde zij ‗s nachts wat ze gedaan had.
Eindelijk die winter gaf vader mij ook een oorlogstaak, ondergrondse pamfletten afgeven, verstopt in andere weekblaadjes, naar vier of vijf huizen ongeveer twee keer per maand, tenzij de verantwoordelijke anonieme mensen het klaarspeelden een grotere oplage te drukken. Terwijl ik de folders droeg, werden mijn handen zo koud, dat een buurman mij een extra paar wanten gaf. Ik voelde mij minstens wat behaaglijker.
Op een vroege lentenamiddag, nam vader mij apart. “Ik heb een belangrijke klus voor jou,” zei hij. Ik groeide van trots met deze nieuwe verantwoordelijkheid. “Ik wil dat je een tramritje gaat maken. “
Gelijk voelde ik mij teleurgesteld. Wat was nu een tramritje? Hij liet mij een canvas tas met handvat zien, kleiner dan een brieftas, gesloten met een gesp. Het leek op een schooltas, oninteressant.
“Neem dit,” zei hij, “en luister goed. Hij gaf me gedetailleerde instructies. Binnen het uur begon ik aan mijn missie, diep ademend en geconcentreerd op wat hij mij verteld had, steeds weer herhalend. Ik ging op stap met de gesloten koffer naar de dichtstbijzijnde tramhalte op de Hoofdstraat, waar ik een man zag staan met een donkere jas en hoed, wachtend op de tram, net zoals vader gezegd had. Hoewel hij mij geen signaal gaf dat hij mij gezien had, hij deed zijn linkerhand in zijn jaszak, het signaal. Ik probeerde niet zijn gezicht te zien. Ik deed alsof ik hem geen aandacht schonk.
Toen de tram er aankwam en stopte, stapte hij in. Ik nam een raamplaats, tegenover hem, de tas dicht tegen mij aan, op het puntje van mijn stoel, zodat de man mij kon zien.
Zoals vader had geïnstrueerd, probeerde ik zo gewoon mogelijk te doen, en hem te negeren, starende uit het raam, de drang te weerstaan om naar hem toe te gaan en enkele vragen te stellen. Wie ben je? + Wat zit er in de tas?
Ik toonde geen belangstelling voor de verschillende tramhaltes. Hoe minder je herinnerd, des te beter het is. Toen de donker geklede man uitstapte, stapte ik ook uit, weer deed ik alsof ik hem niet volgde. Hij ging langzamer lopen, zoals verwacht. Ik passeerde hem, zette de schooltas neer, en deed alsof ik geïnteresseerd was in de etalage. In mijn ooghoeken zag ik hem naderbij komen. Als hij de tas oppakt, laat je hem gaan. Doe alsof je geïnteresseerd bent in een raam of wat anders dichtbij. Ga niet naar hem toe. Als hij de tas niet oppakt, pak jij de tas op. In beide gevallen neem je de volgende tram naar huis.
Zonder ook maar iets te zeggen of wat langzamer te lopen, pakte hij de tas en liep er mee weg. Ik nam de volgende tram naar huis. Dat was alles. Ik voelde mij trots op dat waar ik aan deelgenomen had, al hoewel ik niet wist waar ik aan deelgenomen had. Ik was niet bang, wist niet waar ik bang voor moest zijn. Meest van alles voel ik nog steeds dat vreemde oorlogsgevoel: van niets weten. Vader heeft nooit iets uitgelegd. Geen naam, geen andere informatie. Zoals altijd, ik wist dat ik geen vragen mocht stellen.
************************
In de vroege zomer ontmoette ik een jongen, Kootje genaamd. De jongens en meisjesschool lagen dicht bij elkaar, en heen en terug van school liepen we langs de speelplaats van de jongensschool. En daar was hij, pienter en knap volgens mij; ik was mager en ziekelijk, en aantrekkelijke jongens was iets nieuws. (Thuis was Max, maar ik hield als een broer van hem.) Iets chemisch liet me praten.
“Hoi, zei ik. “Hoe gaat het met je? Hij lachte terug. “Wil jij knikkers ruilen?”
Van toen af aan, iedere ochtend wachtte hij op mij, voor en na school, om mijn schoolboeken te dragen. Hij probeerde niet te weten te komen wat er achter die groene deuren gebeurde. We praten over van alles en nog wat, over de dingen waar jonge mensen over praten. We lachten samen. We knikkerden, waar we maar een gat konden vinden. We lieten onze tollen draaien op de stoep, welke tol draaide het langst? We knikkerden de ander knikkers uit de ring op de grond Later tijdens de vakantie zochten we beukennootjes van de grote bomen achter het gemeentehuis, allebei gingen we naar huis (bijna vliegend) met een zak vol beukennootjes, om in de oven te roosteren, en we wilden dat we de beukennootjes samen konden roosteren. In de kerk keken we naar elkaar, en iedere keer weer bloosde ik. Ik verafgode hem als een onschuldige veertien jaar oude fixatie. Ik voelde mij veilig, zoals bij niemand anders; Ik vond het niet nodig afstand te houden want het oude onnatuurlijke leek geen last te zijn. De wereld leek plotseling groter, en ik nam er aan deel. Deze teenager affaire duurde drie zomermaanden lang.
Kootjes ouders waren eigenaar van een scheepsvracht bedrijf, met het familiekantoor aan de Havenstraat, langs het kanaal, achter het gemeentehuis, waar al hun boten tulpenbollen vervoerden.
HAVEN
In de namiddag van 19 september 1944, direct na school, hoorde ik vanuit de lucht schieten, veel harder dan ik ooit had gehoord, zeker veel dichterbij dan vliegveld Schiphol. Toen zag ik een vliegtuig heel laagvliegen. Mijn hart sprong bijna net zo hoog als dat vliegtuig. Niet eerder dan in het ziekenhuis van Bergen aan Zee was ik zo dicht bij vliegtuigen en ontploffingen. Plotseling stopte het schieten, het vliegtuig ging weer omhoog en verdween. Ik was alleen. Kootje was naar huis gegaan om zijn vader op kantoor te helpen. Ik kreeg een vreselijk voorgevoel. Zo snel de vliegtuigen waren verdwenen, kwam de menigte uit hun huizen tevoorschijn en renden naar de plaats waar ze de schoten hadden gehoord. Ik ging mee in de menigte, welke in de richting van de Havenstraat ging, en hoe dichterbij we kwamen hoe nerveuzer ik werd. Ineens stond ik vooraan in de menigte bij de kade van Kootjes familie. Door de menigte zag ik iemand van mijn lengte op de grond liggen, en met een ziekelijk makend gevoel wist ik zeker wie het was. En wist ik dat hij dood was.
Ik wachtte niet op een beweging van hem. Ik draaide mij om en rende naar huis, de trap op, naar mijn slaapkamer, door het raam naar het dak, waar ik huilde totdat mijn lichaam pijn deed. Ik praatte met niemand. Je moest ruggengraat hebben.
De volgende dag hoorde ik op straat het verhaal. De Engelse dachten dat de boten in de haven legerschepen waren. Daarom zonden ze een gevechtsvliegtuig om de boten te laten zinken.
Allemaal zo snel en inventief als simpel. Kootje stond op de haven toen het vliegtuig naar beneden kwam en begon te schieten.
De hele school ging naar de begrafenis van Kootje. In de kerk huilde ik de ogen uit mijn hoofd. Ik wist nauwelijks waar ik was, en wist ook niet wie er bij mij was. Van binnen voelde ik mij verscheurd, een gebroken hart. Kootje werd op hetzelfde kerkhof begraven als Elizabeth.
De dag na Kootjes begrafenis ging ik voor hulp naar juffrouw De Veer, mijn juffrouw van de eerste klas. Ik had niemand anders, thuis, ruggengraat regel.
Ik vroeg haar: “Waarom ging Kootje dood? “Het was Gods wil.” Antwoordde zij. “Ik had gehoopt van u een beter antwoord te krijgen. “Er is geen beter antwoord,” zei zij. “Maar God geeft ons tijd, en tijd gaat voorbij, en tijd kan helen. Je moet accepteren dat tijd soms onheil brengt, vaak voor redenen die we niet begrijpen. Maar als je het leven door laat gaan, dan heeft het leven geen kans om beter te worden.”
Vertelde juffrouw De Veer. Maar ik kon nooit meer langs de plaats lopen waar ik Kootje had zien liggen.
In dezelfde maand, deden de Nazi ‘s weer een inval in ons huis.
Zoals eerder, was ik ziek thuis, Kootjes lichaam had mijn eigen lichaam geveld. Moeder verhuisde mijn bed in de serre, zodat ik in de huiskamer kon kijken, waar de kleintjes speelden, en mij afleidden.
Plotseling ging de winkelbel, en zonder te kloppen kwam iemand binnen. Er was niet zoveel meer te koop, en bijna niemand kwam iets kopen. Je schrok als de bel rinkelde. Je verwachtte geen klanten, of vrienden, zelfs geen vriendelijke Duitse soldaat, die zouden kloppen.
Dus moesten het opnieuw zoekers zijn. Ik kon niet in de winkel kijken, de deur van de huiskamer naar de winkel was gesloten. Maar ik zag Max, zoals de laatste keer, als een haas naar boven vluchten, en ik wist dat hij door het raam naar het dak ging. Hij scheen in zijn leven geleid te worden door een beschermengel, die altijd vertelde wat hij moest doen. Tot zo ver.
Elly was op school, en nu in ieder geval katholiek. Corrie was bekeerd. Max gevlucht.
Moeder was in de winkel. Maar waar was Vader?
Ik had nauwelijks de tijd om mij te verbazen. Direct hoorde ik door de gesloten deur de harde laarzen bonzen op de vloer, en een onvriendelijke, norse Duitse stem stelde vragen.
―Wij hebben er geen, hoorde ik mijn moeder antwoorden, met een kalme stem alsof een klant iets gevraagd had wat niet in voorraad was.
Toen ging de winkeldeur open en een soldaat kwam de huiskamer in. Hij sloot de winkeldeur achter zich. Met zware voetstappen kwam hij naar de serre, en staarde mij aan. Hij droeg een swastika armband. En zei niets. Hij staarde lang in de serre waar iemand zich kon verschuilen, als hij kwam om onderduikers te zoeken. Ik bleef in mijn bed. Ik voelde mij verdoofd. De soldaat draaide zich om en verliet de serre.
Ik hoorde hem naar boven gaan, precies zoals het eerder was gebeurd, zware laarzen op de plankenvloer in de slaapkamer boven mij, daarna in de andere, toen in Martha kleine privé slaapkamer, nu en dan stopte hij kort. Zou hij eraan denken het dak te controleren?
Nee. De laarzen stampten weer naar beneden.
En, ziek of niet, ik kon niet in bed blijven. Ik sprong uit bed en rende naar de huiskamer, waar moeder de spelende kleintjes in de gaten hield, met natuurlijk, kleine joodse Jettie. Maar, waar was vader?
De schuifdeuren in de winkel bleven dicht. Waarom had de soldaat deze dicht gedaan?
Daarna stampten de laarzen door de hal. Ik hoorde de badkamerdeur opengaan. Door de deur van de koude kelder en de laarzen gingen naar beneden en daarna terug. Een duplicaat, een herhaling van het zoeken van bijna een jaar geleden.
In mijn herinnering klonken de voetstappen uren in huis, waarschijnlijk waren het maar een of twee minuten. Met een boze opmerking ging de Duitse soldaat terug door de huiskamer, opende de schuifdeuren naar de winkel.
Ik volgde hem met mijn ogen, door de nu geopende deuren, in de uiterste hoek vlakbij de voordeur, zag ik nog een soldaat.
Met zijn geweer op mijn vaders hoofd gericht.
Mijn vader stond roerloos stil. De soldaat zei niets.
De uitdrukking op mijn vaders gezicht kon ik niet zien. Hij staarde langs de loop van het geweer naar mijn vaders hoofd. Zoals ik het kon zien door de winkel en huiskamer, mijn vader stond in de hoek, hij scheen zo ver weg en klein.
De kleintjes bleven spelen, te klein om iets in de gaten te hebben. Plotseling, er was niets gebeurd, gingen beide soldaten weg.
Mijn vader kwam in de huiskamer. Zei niets, geen verklaring, een luchtledige.
Het leven ging verder alsof er niets bijzonders was gebeurd.
Ik ging terug naar mijn bed in de serre, en ging liggen.
Toen het donker was kwam Max weer terug. Hij had zich opnieuw op het dak achter de schoorsteen verstopt. Hij was rillerig, een koude late septemberochtend, en Max had geen tijd gehad om een jas te pakken.
In de meeste oorlogsverhalen, worden kinderen nauwelijks genoemd. Maar kinderen moeten ook leren leven met hun herinneringen, en langer dan de oudere generatie. Ik heb nooit geweten waar de soldaten naar zochten.
Die week, verloor ik mijn dagboek. Toen ik onder mijn matras voelde om in code deze laatste trauma op te schrijven, kon ik het niet vinden. Martha hielp altijd met de bedden opmaken, had zij het gevonden?
“Heb jij in mijn bed rondgeneusd?” vroeg ik haar.
Martha aarzelde. “Dat moet je aan je moeder vragen,” antwoordde zij.
Moeder was in de keuken, en in haar handen hield ze mijn dagboek vast waarin mijn leven beschreven stond, vanaf het moment van het vliegtuig gevecht in Bergen aan Zee, tot Kootjes begrafenis.
Al mijn oorlogsworstelingen, de dood van Elizabeth, de komst van Suzy en Jettie en Paul; de dodenmars met het schaap Bertje, Elly met haar weggaan en weer terugkomen, Max en de duin trainingen, Kerstmis met het speelgoed en Corrie komst, onze spionnen groep onze spelletjes en de andere wereld, en alle Joodse vreemdelingen die maar komen en gaan bij nacht en ontij op en in vaders bakfiets.
Ze moest alles al gelezen hebben. Ze zag er verdoofd uit, alsof het nog niet tot haar was doorgedrongen. “Als de Nazi ‘s dit vinden,” zei ze, in haar niet aflatende rustige toon,
“Besef je wel hoeveel mensen er dan in moeilijkheden komen?”
“Het spijt mij,” zei ik. “We mochten er met niemand over praten van u, en dat heb ik niet gedaan. Ik heb alleen alles in mijn dagboek opgeschreven.”
“Wat je gedaan hebt is erg gevaarlijk,” zei ze. “Martha heeft het gelukkig gevonden.” Ik kon niet aan haar uitleggen hoe belangrijk dat dagboek voor mijn was geweest, het was mijn wereld in woorden gevat.
“Beloof mij dat je nooit meer aan een ander dagboek begint.” Ze klonk niet boos, alleen onbuigzaam en vastberaden. Ze liep direct naar de huiskamer, opende de kacheldeur en legde het dagboek in de vlammen.
Zelfs aan onze kleine kliek kon ik niet uitleggen wat een gat dat in mij achterliet, het verlies van mijn dagboek. Ruggengraat.
Op de avond van de twaalfde november, zagen we dat vader zijn NSB-jack aantrok. Hij had de hele dag luchtwachtdienst gehad in de toren van de Maartenskerk, en zoals gewoonlijk wanneer hij thuiskwam trok hij zijn uniform uit. Elly en ik keken elkaar aan.
Wat gaat hij doen? Heeft hij onderweg iets gezien?
Vader ging weg zonder iets te zeggen. Niets wat onze ouders deden verraste ons meer. Toen wij naar bed gingen was vader nog niet terug.
We waren in Onze Wereld toen we van beneden plotseling een vreemd hard haast onaards geluid hoorden, zoiets hadden we nog nooit eerder gehoord. Alsof er enorme kippen kakelden, enorme vogels met een diepe basstem.
Zonder een woord gingen we uit bed, Elly, Riet, Hanny en ik. Max, zoals altijd voorzichtig, ging niet met ons mee vanaf de jongenskamer. In het absolute donker liepen we schuifelend naar beneden, door de hal, volgden we het vreemde geluid naar de zondagskamer, waar we op elkaar gepakt door een kiertje van de deur gluurden.
Nog nooit hadden we zoiets gezien of gehoord, om ons ook maar enigszins voor te bereiden op wat vader die nacht mee naar huis had genomen achter de groene deuren. Joodse onderduikers; dertig in getal dit keer. We staarden en telden ze, de enige manier om onszelf te laten geloven, dat ze er werkelijk stonden. Ze vulden de kleine kamer. De meeste stonden met de rug naar ons toe, naar de buitenmuur, stelden geen belang in ons, sommige schudden langzaam hun hoofd en lichaam, bogen gespannen naar de muur, omhelsden elkaar, en een diep onregelmatig gejammer ontsnapten uit hun kelen in het vale licht. Onze voorkamer; een Klaagmuur.
Nergens zagen we onze ouders. We werden bang, bij het enorme aantal, waarom huilden ze zo, met meestal diepe, doordringende en uitheemse stemmen welke zeker hoorbaar waren voor de Duitsers in de Julianaschool. We renden terug naar boven waar de kleintjes nu ook wakker waren geworden. Spontaan begonnen we te zingen en te bidden en vertelden no-nonsense dingen op een dwangmatige manier met zenuwachtige stemmen, zodat ons geschreeuw harder en raarder klonk dan de stemmen beneden, om hun lawaai en onze angst te verdrijven, in de hoop dat als buiten iemand ons zou horen het andere geluid niet konden horen. Hun gejammer en ons desperate gebrabbel duurden een half uur. Mijn ouders wisten van niets. Eindelijk stopten ze, en vielen we uitgeput in slaap.
De volgende ochtend gluurden we in de zondagskamer.
Enkele van de dertig waren al vertrokken. Andere lagen op de vloer of in een van de stoelen, sommige sliepen alsof ze in coma lagen. De fiets was weg. Elly overhoorde sommige dat ze van Rotterdam met de trein waren gekomen, en dat de trein in Hillegom gestopt was, op weg naar een van de kampen.
“Ga maar naar school,” zei moeder. “Doe alsof er niets gebeurd is”
Ik wist niet dat een dag zo lang kon duren, maar in de late namiddag waren ze allemaal verdwenen. Op de een of andere manier had vader ze weg gekregen— hooguit twee onderduikers per keer op de fiets, vijftien keer of meer ergens naar toe, tenzij hij hulp had. Hij heeft ons nooit iets verteld. Je stelde geen vragen, ze werden toch niet beantwoord.
Later kreeg Riet meer te horen. De ondergrondse was te weten gekomen van deze trein vol met Rotterdamse Joden. Vader, in een medisch NSB-uniform liep op de treinbewakers af en salueerde. “Ik moet Joodse gevangenen onderzoeken,” zei hij. Natuurlijk vertelde hij niet dat hij door God was gezonden. De bewakers geloofden hem, en openden de gesloten vrachtwagon.
Vader dook tussen de Joden. “Sommige van jullie,” beval hij, “krijgen een behandeling in het ziekenhuis.” Hij nam er dertig van hun onder zijn hoede. Het station was vijftien minuten lopen, van ons huis, achterom door het open veld, en na de avondklok, maar niemand stribbelde tegen, en hij leidde ze veilig achter de groene deuren, waar moeder rillerig wachtte in haar ochtendjas.
Ieder ogenblik konden de Duitsers ontdekken dat dertig van hun gevangenen zonder toestemming waren vertrokken, en niet in het ziekenhuis waren aangekomen. Mijn ouders werkten de hele nacht door, niet eerder zo ingespannen, om schuilplaatsen te vinden en hoe daar te komen. Met verbazingwekkende snelheid werden ze in veiligheid gebracht. Ongelooflijk, de Duitsers hebben nooit geweten wat er is gebeurd.
Op een naargeestige, koude donkere decemberdag kregen we een enveloppe van het Rode Kruis, aan mijn vader geadresseerd. Toen hij de brief opende werd hij lijkbleek. Net zo bleek als op de dag dat Hannes Boogaard ons huis binnenkwam. Het leek alsof hij niet meer kon praten. Zonder een woord te zeggen, overhandigde hij de brief aan moeder, die altijd haar positieven bij elkaar hield, maar ook zij werd lijkbleek. Er was slecht nieuws in de brief. Mijn broer Nico ‘s ring, en zijn ID-kaart, en een brief waarin men vertelde dat Nico was gedood op het slagveld, als dokter in het Canadese leger.
Als verdoofd kwamen Nico laatste bezoeken sinds hij het huis had verlaten, in een flits terug. In 1943 toen rolschaatsen in de mode was, kreeg ik van Nico rolschaatsen―Ik verdien nu geld, ik wil jou graag wat geven! Bij zijn volgende visite bracht hij vrienden mee naar huis. (Vertrouw Nico, hij weet hoe hij zijn teenager zusjes moet opmonteren. Onze meisjeskliek giechelde opgewekt, ons overgevend aan de constante aandacht en plagerijtjes van de jongens. Een nacht bleven ze slapen.) Het laatst kwam hij thuis met moeders verjaardag in april 1944, mijn vader had toen een foto van hem gemaakt. Nadat de treinen niet meer reden, behalve voor de Duitsers, bleef Nico weg. Een angst om mijn oudste broer Nico nam bezit van mij. Alsof je een draad doormidden knipt, en de twee uiteinden vallen, maar in weerwil van de ring en de ID kaart en de brief, was de draad tussen Nico en mij niet verbroken. Bij nalatigheid zou ik het geweten hebben. Ik wist het.
“Ze hebben het verkeerd,” hoorde ik mijn stem zeggen. “Nico leeft nog”
“Hier is de brief,” zei mijn vader met een doffe ongeduldige stem “De ring, zijn ID kaart en de brief.” Hij legde ze op de huiskamer tafel. Het is een sterk bewijs. Er was niets anders tegen in te brengen.
Ik sprak met mijn zusters. “Ik weet dat het gek klinkt, maar Nico is niet dood.
“We denken niet dat je gek bent.” Verzekerde Riet mij, maar niemand zei dat zij mij geloofde.
In de dagen die volgden naar Kerstmis keerden we in onszelf, nog meer dan gewoonlijk. Niemand had het over Nico zijn dood, zelfs de andere wereld wankelde `s nachts soms. Het was de dag van Sint-Nicolaas en de zelfgemaakte cadeautjes die Max en ik gaven. En Sint-Nicolaas zelf bracht de houten schoenen en de ceintuur voor om de mantel.
Met Kerstmis kwamen we weer wat bij en probeerden een beetje kerststemming te creëren.
Aan het eind van het jaar, op een winterse dag, gingen moeder en Corrie naar Amsterdam om wat informatie in te winnen. Ze kwamen met niets thuis. Ze kwamen zelfs niet te weten waar Nico begraven lag.
Op een avond, vlak voor Nieuwjaar, kwam Mark onze Duitse soldaat, zoals zo vaak binnen. Hij zag er grauw en gespannen uit en erg spijtig; hij leek wel ziek, alsof hij nachten niet had geslapen,
“Ik kom gedag zeggen,” zei hij vaag. “We vertrekken morgen naar het Oostfront.” Hij bedankte ons voor de goede tijd, de koffie en thee en de vriendschap. “Ik heb deze oorlog nooit gewild,” zei hij. En hij begon te huilen.
We wisten allemaal, zonder dat het gezegd werd, dat hij nooit meer in Hillegom zou terugkomen, en misschien wel helemaal niet meer terug zou komen. We stonden rondom hem, en knuffelden hem, en iedereen zei hij door zijn tranen heen gedag. ―We zullen voor je bidden,” zei ik. Toen hij Riet haar hand schudde, hield hij haar langer vast dan noodzakelijk was. Hij tilde kleine Jettie op, en ik zag zijn schouders trillen.
De volgende ochtend marcheerde Marks groep bepakt en bezakt weg, de Duitse soldaten met wie wij voedsel over het hek deelden, en in ons huis kwamen voor koffie en een praatje. Vanaf het hek voor de school stonden Riet en ik op de uitkijk. Nu zongen zij niet. Zij zagen er ziekelijk en gebroken uit. Ik ging niet met Riet mee, die de groep soldaten naar het station volgde, waar ze in de trein stapten om naar het front te gaan.
Het was de laatste keer dat we Mark zagen, een onwillige soldaat. Hij is nooit meer terug geweest om Riet te bezoeken zoals hij had beloofd. Als hij het Oostfront overleefd heeft, is hij misschien herenigd met zijn vrouw en dochtertje, en laat hij de gevoelens, die hij voor Riet had voor wat ze waren, een oorlogsgebeuren, iets dat kon groeien in een vreemde tijd en nergens anders.
Een kleinere Duitse groep kwam in de Julianaschool. Zij zagen er grimmiger uit, niet communicatief, de oorlog ging niet langer langs ons heen. Geen parades meer met mooie marsliederen. Geen koffiebezoeken en kliekjes in een emmer over het hek meer. Net als de rest van Hillegom, hielden we nu afstand.
Hoofdstuk: 13
DE HONGERWINTER
Op een dag in de lente van 1944 bracht Elly van school een recept mee voor een nieuwe soort van suikergoed. Soms gingen de schoolmeisjes eraan voorbij dat bijna niemand, hoe dan ook, de ingrediënten kon vinden die je nodig had. Je leest het recept en stelde het voor. De eerstvolgende avond dat Moeder en Vader uitgingen, overvielen wij de keukenvoorraad van Moeder en gingen met een aangepaste lijst van het recept van Elly alles mengen en koken. Na twee uur koken was het suikergoed nog niet verhard. Toen wij het proefden kwamen we tot de ontdekking dat wij zout hadden genomen in plaats van suiker. Hoe naïef was het van ons om te denken, of hoe sterk ons verlangen, om aan te nemen dat in die maanden van schaarste zelfs moeder in staat was geweest om suiker te hebben. De pan was zo zwart verbrand en aangekoekt dat Elly het in de achtertuin onder de struiken verborg, waar een van mijn kleine broertjes het later in de herfst vond, net voor de winter. Tegen die tijd was de suikergoed pan een overblijfsel van de geschiedenis. Daarna begonnen wij, te verhongeren.
**********************
Het einde van 1944 begon met `n extreme strengen winter. Van maand tot maand zag je de winkelplanken leger worden, met nauwelijks een voorraad om met de bakfiets uit te venten, misschien enkele dozen met bleekmiddelen en schoenpoets. Mijn ouders moeten bijna niets verdiend hebben, er kwam weinig binnen, slechts wat hulp van de ondergrondse om de onderduikers te helpen, en de meeste van die ondergrondse hadden niet veel meer dan wij. Moeder verdeelde het kleine beetje voedsel wat uit de bakfiets kwam. Zij verborg haar en onze armoede, zo goed en zo kwaad, als zij kon. Hoewel de Nazi's nu bijna alle Joden gevangen hadden genomen die niet waren ondergedoken, bracht vader, zo nu en dan, nog steeds onderduikers mee naar huis. En dat betekende die dag nog minder voedsel voor ons. Onze groentetuin leverde ook niet veel op, ofwel, de afgelopen lente kon je niet veel zaad meer kopen. Het enige wat er is zijn winterwortels in de opslagkuil, grote grove vlezige wortels die je tanden en lippen geel maakte. In het najaar verzamelde wij gevallen beukennootjes, uit het gemeentepark, zakken vol lieten wij op de kachel poffen; maar die waren al lang op. Je kon voor voedsel ook niet op de boeren uit de Haarlemmermeer rekenen, de Duitsers eiste alles voor zich op. Dit verraste ons nauwelijks omdat zij ons huisdier het schaap ook meegenomen hadden. De soldaten bezochten de boeren en eisten, Geef ons een koe. Geef aan ons een varken. Zelfs het melkvee verdween, het vlees is voor de Duitse soldaten. Die winter konden de Duitsers in de Juliana school geen voedsel over het hek aan ons geven, zelfs wanneer zij het gewild hadden. Zoals iedereen gingen wij naar de gaarkeuken, deze stond opgesteld in het hart van het dorp bij de oude pomp. Je stond met een pan, bij een enorme grote ketel, om ‗n te laten vullen, vele families stonden in de rij. Zij dienden voornamelijk maaltijden van favabonensoep, bitter en soms half koud een nauwelijks te verkiezen maaltijd voor ons alle. Een keer in wanhoop kookte en aten wij tulpenbollen, dat Dr. Ten Hoopen ons had aangeraden. Wij raakten alle aan de diarree, een toilet, voor vierentwintig mensen. De dokter moet een recept hebben gehad dat wij niet gekend hebben. De dieren in de schuur van onze tuin verdwenen een voor een. De Duitsers namen Bertje, iemand anders de konijnen en de rest gebruikten we voor ons zelf.
Eerst de kippen, ze waren gemakkelijk te slachten en het kleinste huisdier. In het begin van de winter slachtte de vriend van mijn zus Martha, een slager, onze geiten. Moeder behandelde het vlees en deed het in potten, maar op de een of andere manier smaakte het niet aangenaam.
Zoals Bertje, een geit en huisdier was. Mijn vader zou daar geen hap van hebben genomen, “geen dier zou hij eten wat een huisdier van ons was geweest". Hij hield van dieren, op dezelfde manier als van zijn kinderen. De winter was de koudste winter die wij ooit hadden mee gemaakt. Wij pakten onze klompen en deed er stro in.
Op school rilden wij in de schoolbanken. Thuis drong de hitte van de woonkamer kachel nauwelijks door naar de bovenverdieping.
Vader bleef takken zoeken in de duinen, gelijktijdig wachtte hij op de Joodse onderduikers. Maar de V-1 bouw werd beëindigd, en de duinen werden ontruimd van bijna alles wat brandbaar was; de weinige takken, die hij naar huis bracht, zijn dun en borstelige, haast nutteloze voor in een kachel. Je kon zelden steenkool kopen. Wat je kreeg hield je voor de heel koude dagen. Je staarde naar de kostbare kolen, je rilde, en dacht, zeker niet koud genoeg vandaag om het te gebruiken. Het kan zeker nog kouder worden. Dikwijls schakelden de gemeente beambte ook het gas en elektriciteit uit. Voor bedtijd plaatste Moeder een fles met water in de gootsteen, omdat zonder elektriciteit gedurende de nacht je niet kon rekenen op de gootsteenkraan. Je haalde water van de oude pomp in het gemeenteplein, als al het ander niet kon.
Niemand kon rubber kopen; fietsbanden droogde uit en werden niet vervangen.
Zonder brandstof stopten de treinen en de trams of lopen op geen enig betrouwbaar schema. Zelfs de Duitse soldaten beginnen steeds meer gebruikt te maken van de paarden, maar de mensen eten de paarden op, en ook het voedsel voor het vee was moeilijk te krijgen. Niemand reisde meer, behalve voor voedsel. Mensen stopten met elkaar te bezoeken. Voor ontbijt op betere dagen aten wij misschien een snee droog brood, welke Moeder afwoog op de weegschaal zodat iedereen een gelijk aandeel kreeg. De kruimels, die veegde zij voorzichtig bij elkaar op een schoteltje, om het ‗s avonds te geven aan hem die het meest nodig had. Voor de lunch maakte zij dunne gerst havermoutpap, een grijsachtig brakke massa met klonten. Op gelukkige dagen goten wij blauwe melk erop, het is afgeroomde melk zonder vet, wat net water was. De pap tussen onze tanden leidde tot een nieuw spel. Wie zou een bal van pap het verst kunnen spuwen? Uiteindelijk leidde het spel ‘s avonds voor smerige kleren die wij droegen.
Op een dag wanneer Moeder met die onvermijdelijke pot met pap op tafel komt, brak er iets in mijn teenager geest. Ik trok mijn kom terug op het moment dat zij probeerde op te scheppen en de havermoutpap viel op mijn bord. Moeder in frustratie probeerde met de lepel op mijn hand te slaan. Maar in plaats van op mijn hand sloeg ze op de rand van het bord, die de lucht in vloog. De pap plofte tegen Moeder geliefde rooskleurige lamp aan die aan het plafond hing, een geschenk voor haar vijfentwintigste jarige huwelijk feest. De gore pap, zat tegen de lamp aan en droop langzaam in de kom op tafel. Voor het avondmaal was er soms gemalen suikerbiet.
Geen fruit. Geen vlees. Wat is een ei? Op zeldzame dagen en hoogfeesten, bracht Vader soms een variatie, iets extra, mee naar huis van uit de Haarlemmermeer, of kreeg iets van het verzet voor het helpen van de onderduikers. Rapen of witte bonen, die winter, ongelooflijk, een vis. Slechts suikerbieten zijn schijnbaar nooit moeilijk te verkrijgen.
Iedere nacht, een of meer van de jongere ontwaakte en huilde. Ik heb zo een honger. Ik heb het zo koud. Ik ben zo bang. Bij Riet wekte het als eerste meelijden op, ze bracht een kopje koud water. Er was niets anders, het enige kleine beetje voedsel was beneden voor het ontbijt.
Op een keer toen Ton om voedsel huilde, maakte Moeder suikerbieten klaar en bracht dat mee naar boven.
"Niet meer suikerbieten," jammerde hij in zijn baby stem en begon te kokhalzen. Moeder ging terug naar beneden en nam haar eigen sneebrood, voor de volgende dag en bracht deze naar boven.
Vele nachten namen wij ons brood mee om te delen met de jongere, of deelden onze dekens indien zij door de koud wakker werden.
Ongeveer een keer per maand gebeurde er een wonder, dan bracht de verloofde van Martha een varken mee in de bakfiets om deze in de schuur van onze tuin te slachten. Het gebeurde in het zicht van de Duitsers als die over het hek zouden kijken, het hongergevoel maakte ons onverschillig voor het gevaar, hij brandde en schraapte de huid en sneed het vlees aan stukken om het op de zwarte markt te verkopen. Voor ons, bewaarde hij het orgaanvlees.
Slim vindingrijk, vond Corrie een nieuwe truc voor voedsel uit. Door allerlei experimenten en mislukkingen ontdekte zij om met vanille en suikerbieten iets eetbaars te maken, fijn gestamd met aardappelen werd er een klein vlakke pannenkoek van gemaakt.
Zonder gas voor het keukenfornuis gebruikten wij de met hout uit de duinen gestookte kachel in de woonkamer. Omdat die kachel geen vlakke oppervlakte had, bakte wij onze pannenkoek op de afvoerpijp, welke onder schoorsteenmantel, naar buiten liep.
Mensen kregen zweren ze hadden een gebrek aan weerstand, de buiken zweelde op door ondervoeding, dikke voeten die blaren veroorzaakte door het lopen op klompen. Voor de voeten gebruikte Vader een volksbehandeling die had hij geleerd van zijn moeder, je bond stukjes rauwe ui, verpakt in een bed van bladeren, op de plek waar het schuurde. De zwelling ging vlot voor een tijdje weg. De opgezwollen buiken kon hij niet verhelen.
Telkens als de kleintjes huilde om het weinige bezit, Vader probeerde hen te troosten door te zeggen, "De mensen in de steden hebben meer honger dan wij."
Bijna dagelijks zag je mensen die vanuit Amsterdam kwamen en ze sjokte door de gemeente op zoek naar voedsel, magere skeletachtige lichamen klopten aan bij de deuren in Hillegom. Wij keken naar hun wanhoop; wij hadden ook voor ons zelf geen voedsel genoeg. Het deed je pijn en je voelde je machteloos, die mensen zijn verhongerd en je kon ze niet helpen. Ik kon de leiders van de mensen niet begrijpen, waarom lieten zij zulk ellende gebeuren.
Op een koude morgen wanneer Moeder mij mijn ontbijt, een sneebrood, gaf, dwong ik mezelf om het voor later op school te bewaren, om het zo over de hele dag uit te smeren. Als ik het huis verlaat, zie ik een uitgemergelde man van middelbare leeftijd wankelend voor onze deur staan.
"Ik ben helemaal uit Rotterdam komen lopen," zei hij met een zwakke en krakkende stem. "Ik heb in dagen niet gegeten."
In een warboel van verschrikking en medelijden en in een eenvoudige onbezonnen impuls, gaf ik mijn sneebrood aan hem. Hij pakte het en propte het razendsnel in zijn mond. En dan valt hij bewusteloos op het trottoir.
In paniek liep ik het huis in, gillend naar mijn vader, die haastig naar buiten kwam en het lichaam begon te onderzoeken. Ik zat snikkend en huilend ineengekropen in de woonkamer, onbekwaam om naar buiten te gaan waar die man lag. Vader keerde langzaam door de lege winkel terug.
"Nog een slachtoffer van Hitler die het niet heeft gehaald," zei hij en maakte een kruisteken op zichzelf.
"Ik gaf enkel mijn sneebrood aan hem," zei ik.
"Het was niet jou fout," verzekerde Vader mij. "De schok van het voedsel doodde hem waarschijnlijk."
Ik voelde me toch verantwoordelijk dat ik hem niet had kunnen helpen. Ik heb niet gezien wat er verder met het lichaam is gebeurd.
Ondanks de kou klom ik op het dak. Op deze manier ging januari voorbij.
Op een koude hongerige dag vroeg in februari, is er in Hillegom een Duitse soldaat doodgeschoten, het is de eerste en de enige in onze gemeente. Het verhaal ging door de straten, dat de soldaat een man had aangehouden, die wij kenden als Oom Karel, de man op de motorfiets, een van de contacten van Vader. De soldaat bracht Karel naar het politiebureau, waar, toevallig, de agenten in functie zijn loyaal aan de Nederlanders zijn en op de een of ander voorwendsel laten ze de man weer gaan.
Maar de soldaat had de papieren van Karel, met een cruciale lijst van Joodse namen en plaatsen waar ze ondergedoken zaten.
Het verzet had geen keuze, om veel mensenlevens te redden moesten ze de soldaat doden. Zij volgden hem door een park tussen een kanaal en twee blokken achter de Hoofdstraat. Zij schoten hem neer en pakte hun papieren terug en begroeven zijn lichaam in een kuil in een bevroren bollenveld.
Drie honderd Duitse soldaten verzamelen zich bij het politiebureau uit het garnizoen van de Julianaschool en uit andere dorpen. De patrouille waaierde uit over Hillegom en zocht naar de soldaat.
Die avond komt Vader niet thuis voor zijn suikerbiet avondmaal. Hij miste nooit een familiemaaltijd zonder het te zeggen. Vader is trouw aan huis en aan de familie, een man die voor de oorlog als medici treinladingen van zieken pelgrims begeleidde, naar het heiligdom van Lourdes. Hij vloog dan dezelfde nacht naar huis, om in ze eigen bed te slapen.
Wij hadden geen twijfel, hij is opgepakt. Niets anders kon hem van ons gescheiden. "Het is deze keer echt gebeurd," zei Hanny.
"Zonder Vader," mompelde ik, "wat moeten wij gaan doen?”
Niemand kon het antwoord geven. Die nacht lagen wij elk met onze eigen bevooroordeelde vrees.
Ik dacht aan de vader van Hannes Boogaard en zijn zoon, door een overval gearresteerd door de Nazi ‘s, en verdween naar een kamp.
Opnieuw voelde ik onredelijk boosheid naar mijn vader toe, dat hij nu zelf de dood vindt en ons achterlaat zonder zijn liefde naar ons toe. Een zelfzuchtige gedachte, niet dapper, zelfs niet redelijk. Dan gingen wij de Andere Wereld in dieper dan wij ooit waren geweest. Die nacht en de volgende dag scheen wel een week te duren. Wij bleven weg van school. Moeder zei niets, zij hield die ontzagwekkende ruggengraat. Meer dan eenmaal staarde ik naar de bakfiets achter de groenen deuren, die geparkeerd stond in het grind en ik begon te huilen. En dan, door een onverklaarbare reden komt er opnieuw ‘n geloof in mij op. Niet het geloof in God en Elizabeth, maar geloof in die van Vader; alsof hij dat op de een of andere manier een teken achtergelaten had in zijn bakfiets. Een gevoel van kennen van onze vader, en van het weten dat hij ons niet verlaat.
Die nacht kwam Vader terug naar huis, hij gedroeg zich op zijn vertrouwde manier, alsof wij hem niet gemist hadden. Hij glimlachte en zei Hallo en liep ons voorbij zonder ons te omhelzen en ook maar wat iets te zeggen.
Niets over waar hij was geweest, wat er gebeurd was, hoe hij behandeld of mishandeld was. Zo hielden wij onze ruggengraat en speelde een spel, alsof hij misschien op vakantie was geweest, of alsof wij geen belangstelling voor hem hadden, wij waren blij dat hij terug was, wij koesterde hem daarvoor en zeiden dat wij blij waren dat hij weer thuis was.
Wij hebben niets gevraagd, je zou toch geen antwoord krijgen. Later ontdekte wij hoe hij vrijgelaten was.
POLITIE BUREAU
Een mooie jonge vrouw in onze woonwijk hielt het met Duitse officieren. Je zag haar op de straat met een officier de een na de ander, zijn hand vasthoudend en kijkend zoals verliefde paartjes dat doen. Ons kleine kliekje beschouwde haar als een Judas. Maar zij werkte voor de weerstand. Zij haalde informatie weg bij haar Duitsers, datums, een overval op een huis, die onderduikers hadden, zodat anderen gewaarschuwd konden worden. Zij overtuigde de Duitsers dat mijn vader onschuldig was.
"Hij is een loyale NSB ‘er, met een groot gezin zodat hij nooit tijd kon hebben voor het ondergrondse verzet werk."
Ik kan het niet verkroppen en vroeg aan Vader om ten toch iets te vertellen over zijn tijd dat hij weg was.
"Ik was op het Politiebureau," zei hij. "Hoe hebt u uw mond kunnen houden,” vroeg Ik.
"Zij vroegen iets over die dode soldaat maar ik weet daar niets van." "Zij behandelden mij goed," voegde hij eraan toe.
Geloof het of niet, maar dit is alles wat hij zei. Hij wilde ons niet verontrusten.
"Ik had al mijn geloof nodig," zei hij "Ik heb een beschermengel."
Maart ging over in april. De tulpen begonnen te kleuren, maar de kleuren zie je met je ogen en niet met je hart.
Tot slot, het Rode Kruis zorgde in april voor voedsel. De Duitsers gingen ermee akkoord om op de Rode Kruis vliegtuigen niet neer te schieten.
Vliegtuigen vlogen over zoals engelen, niet veel hoger dan de grote gebouwen, terwijl hongerige mensenogen omhoogkeken naar de rode en witte insignes, en naar de pakketten aan de parachutes die ze lieten vallen op de velden dicht bij ons dorp, metalen blikken van ongeveer 50 bij 50 c/m en 80 c/m hoog met ronden deksels, gemarkeerd zoals de vliegtuigen van het rodekruis.
Bij het landen brak er zo nu en dan een blik open. Bij de andere dozen, de mensen maakte zelf het deksel open en men kon het heerlijke voedsel zien, zoals crackers en reuzel. De Duitsers maakten een halfslachtige en willekeurige controles van de inhoud en iedereen hielp mee om de dozen naar het park voor het gemeentehuis te brengen, waar ambtenaren de porties verdeelde.
Omdat ons lichaam langdurig geen vet meer had gehad, gaf Vader ons uit voorzorg maar enkele crackers, twee a drie, tegelijk. Wij zouden meer gegeten hebben, omdat nu zelfs de reuzel op crackers goed smaakte. Verhongerde mensen eten eenmaal gauw te veel, onbekwaam om zich te beheersen, en hun gekrompen en verzwakte magen konden dat eten niet verdragen, en sommige van hen stierven. ―hun maag barste open‖ dat was algemeen bekend.
"Het gebeurde dikwijls," Zei Vader.
Ondanks de honger en de kou, probeerde wij ons leven zo normaal mogelijk te houden.
Die lente kreeg Elly haar eerste vriend, zijn naam was Jan. Corrie kende hem van de boerderij in de Haarlemmermeer waar zij was onder gedoken.
Ik treurde nog stil over Kootje en hield er geen jongens op na. Zelfs mijn jongere zus Wil begon, ze had een jongen van een familie, waar mijn ouders niet zo gros mee waren. Zij moest hem in het geheim ontmoeten. Het schijnt dat door een oorlog en hongersnood de jongens en meisjes meer aantrekkingskracht naar elkaar hebben en daardoor heftiger reageren.
Op een avond aan het begin van de lente, Wil, Hanny, Riet en ik gingen op weg naar een gymnastiekles.
"Zullen we gaan spijbelen," zei Wil in ‗n impuls, "en op zoek gaan naar de jongens." De vraag is of het door de lente of door het hongergevoel kwam. Wandelend op de spoordijk zagen wij Elly met haar vriend Jan. "Snel verbergen," fluisterde Wil en zij laat zich vallen en ze rolde gegiecheld onder het draadhek door de steile spoordijk af, zo naar de bodem van de sloot. Maar de sloot was niet alleen gevuld met water, zij plofte erin op de plek waar het riolering afvoer in het water kwam. Wij vergaten Elly en Jan. Terwijl kleine Wil met een vertrokken grimas jammerde, spoelde wij haar af met water uit de dicht bij zijnde pomp.
Maar ze had nog steeds zo een geur bij zich die je op de gymnastiekles niet kon krijgen.
Wij liepen naar huis, en hielden onze neuzen dicht.
Hoe moet je zoiets uitleggen aan je ouders? Jammerlijk stond Vader buiten. Wil wachtte op een afstand buiten de waaier van de geur en uit het zicht, ik gleed naar binnen zonder dat Vader het zag en vertelde Elly wat er gebeurd was.
"Goed" zei Elly, "ik zal iets bedenken."
Op straat keek mijn vader naar Wil die naderbij kwam. Zij was nat en verfomfaaid en had geen idee wat ze hem moest vertellen.
"Oh," zei Elly tegen Wil toen mijn zus als een schuchtere dame de dubbele groene deuren naderde. Was er op gymnastiek opnieuw polsstokspringen. Polsstokspringen over het water. Je miste deze keer zeker de overkant"? "Ja" zei Wil onmiddellijk, ze begreep niet gelijk wat Elly bedoelde maar haar alarm zei om mee te praten. "Je stok zat zeker vast in de bagger en daarom viel je er midden in "Zo gebeurde het" zei Wil.
Vader voelde altijd medelijden met iemands ongemakken, die van mijn zus was het niet alleen over de bagger en stank.
"Kom gaat gauw een bad nemen een bad," zei hij. Hij leidde Wil naar binnen en gaf haar warm water voor een bad, in die tijd een ongewone luxe van het brandstof rantsoen. Later, toen wij het veilig vonden vertelde we hem wat er echt gebeurd was, Vader grijnsde en zei, "ik had het moeten weten."
Hij bekende dat hij had moeten weten dat zijn meisjes hetzelfde zijn als hij, vol van ergernis de honger en kou en de arrestaties en al deze ellende van de oorlog dat kan je niet zomaar van je afzetten. Diezelfde maand schonk mijn moeder nog een kind het leven. Een meisje. Zij noemden haar Elizabeth.
Hoofdstuk: 14
DE BEVRIJDING
In 1934, toen was ik zes jaar oud, is de Canadese Dionne vijfling geboren, dat was een van mijn vroegste herinnering van een radio-uitzending. Alle jaren dertig ben ik bezeten van die vijf meisjes. Wanneer je de wikkels van Palmolive zeep opstuurde, verzond het bedrijf Dionne kartonpoppen naar je toe. Hoewel Riet altijd gek was op poppen, en Hanny bewegelijk en atletisch, verzamelde ik ze alle vijf. Van een familie tijdschrift, genaamd Margriet, waar Moeder op geabonneerd was, knipte ik de afbeeldingen van de jurken uit die mijn kartonnen vijfling droegen, die ik vastmaakte met lijm op de vouwen van de labels.
In het echte leven leefden zij in een groot ver land, die onze Prinses Juliana veiligheid bood. Ik hield ervan om hen aan iedereen te tonen, in onze slaapkamer, in de serre, in het voorste kamerraam. Cecile, Yvonne, Emilie, Annette, Marie. Tegen het einde van 1945 is het karton bijna niet verzwakt.
.
TERUG TREKKING DUITSERS
In de lente van 1945 verdwenen de Duitsers uit Hillegom. Geen gevecht, geen formele terugtrekking, in kleine groepen sijpelen ze weg. Zij gooide hun veldbedden op een wagen, namen de rugzakken op hun rug en liepen of fietsten rustig zonder commando weg.
In onze honger besteden wij er weinig aandacht aan, sinds Mark ze, n vertrek, hadden wij niets van doen met de sombere Duitsers in de school. Wij haalden de schouders op en dachten, die zijn we gelukkig voorgoed kwijt.
"Het zal niet lang meer duren, Moeder, zei mijn vader en herhaalde dat dikwijls, starend uit het serre raam naar de lege school.
"Lang tot wat?" vroeg onze kleine kliek zich af.
"Tot de oorlog over is," zei Riet. ", Maar wat betekent dit?" Ik was er onverschillig over. Na zo lange tijd, konden wij ons niet de realiteit voorstellen.
"Dan kunnen wij de zwarte kartonnen van de beneden ramen wegnemen," begon Riet.
"Je kunt dan een groot koel glas melk kopen," zei Hanny. De beelden begonnen te tuimelen.
"Een grote dikke sappige biefstuk van een vaars, niet van een oud Duits paard." "Een elegant restaurant." "Een ei." "Een banaan." Maar dit was fantasie, een materiële andere wereld.
Tot dusver was Vader de enige die bij het raam naar de achterkant van de school dorst te kijken. "Het zal niet lang meer duren, Moeder."
4 mei was de verjaardag van Corrie. Max en ik gaven haar een kleine houten muur plank die wij zoals gewoonlijk met mijn gereedschap hadden gemaakt. Met wat speciale stukjes voedsel welke Moeder had bewaard, bessen uit de tuin, de potten met geitenvlees en wij vulde het aan met de Rode Kruis crackers en hielden zo een kalm familiefeestje.
"Eet niet te veel," zei Moeder. "Herinnert je nog die ontplofte maag." Zij hoefde ons niet te waarschuwen, zij had niet genoeg voedsel klaargezet om een muis te laten ontploffen.
De volgende dag kwam Vader van buiten naar binnen lopen.
"Het is over, Moeder," zei hij rustig. "Alles, het is over!" Hij straalde, maar wij staarden hem niet begrijpend aan. "Radio oranje zegt, Holland is bevrijd.
" Wij begrepen niet wat hij bedoelde. Er was niets veranderd. De Duitsers hadden niets achtergelaten. Niemand had voedsel. Corrie feest was over. Hillegom was kalm. Verderop keken de mensen de straat in, wij waren benieuwd wat zij dachten. Vader hield ons binnen.
"Wat de radio ook zei, wij zullen geduld moeten hebben."
Louter twee dagen van leegte en onzekerheid, ondanks alles behoudt Hillegom zijn evenwicht.
Dan, op de derde ochtend, hoorden wij buiten opgewekte stemmen, en meer en meer, het geluid groeide steeds luider en luider en wij konden het verre tumult horen. Het zijn de Canadese soldaten, zei iemand, ze marcheerden Hillegom in. De Bevrijding. Je had zolang in angst en isolatie geleefd dat je het niet kon bevatten. Je kwam uit een kerker van jaren. Bang en hongerig, in versleten kleren, je wilde het je zelf niet toegeven, je kon het niet geloven. Ik kon niet door een chronische vrees dat van het bevrijdt voelen, 'ik hoopte dat deze soldaten onze Joodse onderduikers niet zouden vinden.' Maar toch schuifelde wij naar buiten en gluurde en daar was de totale verwarring.
Plotseling brak er een vreugde spel uit. Onbetwistbaar hier rijden de Canadezen, uit Haarlem op hun tanks, onvergetelijk. Zij waren helden, met die glimlachende gezichten op die drie meter hoge reusachtige machines, allen lachte met glanzende ogen onder hun helm. Zij kwamen rollend of marcherend de overvolle Hoofdstraat op en iedereen verdrong zich op drie meter afstand van het leger parade, snoep, sigaretten en bonbons die de soldaten wierpen tussen de mensen.
Mensen zwaaiden met bloemen, gooiden bloemen naar de soldaten en hingen bloemkransen over de halzen van de soldaten. Het was tulpen, narcissen, en ook hyacinten tijd waarvan de kleuren nog nooit zo helder waren geweest, je zag ze opnieuw met je hart. Iedereen zong, “wij zijn vrij, we zijn vrij!" zij schreeuwde "we zijn bevrijd!"
Accordeons en harmonica ‘s kwamen uit het niets tevoorschijn. Lied na jubelend lied, om het even welk lied, je kon het je nog zo gek niet bedenken, van 'Oranje boven' tot 'Huis op de Heide ‘, iemand begint en iedereen op gehoorafstand doet verrukt mee, de muziek golft door de menigte, zwaaiend en springend dansen ze de hokey pokie op straat. Vogels zongen samen met ons, de zon glansde als nooit tevoren, de Hemel opende zijn deuren om de Canadezen door te laten.
De klok in de Maartenskerk toren begon te luiden. De mensen keken omhoog en luisterden en glimlachten verrukt. Het bevelschrift van de Duitsers om al het metaal in te leveren om het om te smelten voor wapens. De priesters hadden de klokken uit de toren verwijderd, en hen waterdicht verpakt en in de vijver verborgen, en zo hadden zij ze gered voor deze eerste intocht.
Thuisgekomen, pakte vader zijn schop en wij gingen allemaal de tuin in, wij zien hoe hij een pakket opgroef gewikkeld in een geteerd zeildoek. Grijnzend wikkelde hij het zeildoek eraf en kwamen mijn Moeders koperen vazen, de barometer, en de gewichten en kettingen van onze muurklok tevoorschijn en droeg het naar binnen om ze trots terug op hun plaats te plaatsen en voor het huisgezin begon er een nieuw tijdperk.
Dan verlaat vader de woonkamer waar wij alle zijn samengekomen, enige secondes later komt hij terug met een radio, ergens uit het huis een die wij nog nooit eerder hadden gezien, waar had hij hem al die tijd verborgen gehad had? Hij zette hem op zijn bureau neer, op de plaats waar de oude radio van voor de oorlog gestaan had, en stemde hem op de overwinning muziek af.
Hij bracht ook onze Nederlandse vlag mee van de plek waar hij die had verborgen.
Ontplooide de vlag en streek hem glad en hing hem aan een stok boven de winkeldeur, om zo deelnemer te worden bij alle andere vlaggen die zich in Hillegom in rijen aan de voorkant van de huizen bevonden.
De rode, witte en blauwe Nederlandse strepen en de oranjekleurige wimpel op de stok boven de winkeldeur en de tanks die nog voorbij rollen met de Canadese soldaten, van dat gezicht kreeg je kippenvel. Je kon het je eigenlijk niet voorstellen zoveel vlaggen, die de mensen hadden achtergehouden, om opnieuw te vlaggen als de tijd daarvoor rijp was. Je hebt nooit geweten dat er zoveel vlaggen en soldaten waren, waar zijn ze in deze oorlog geweest?
Een feestelijk gevoel had de macht over je die je nooit meer kwijt wilde raken. Ramen gingen open. Lichten gingen aan. Wij voelden alsof wij een gewicht voor jarenlang op onze schouders hadden gedragen, zwaarder en zwaarder, en plotseling door die juichende Canadezen dat het gewicht werd gelanceerd en wegvloog. Het was beter dan de Andere Wereld, beter dan het dak, in die tijd, toen wij ondeugende jonge meisjes waren die niet met iemand anders konden praten, droomden wij zo. Toen hadden wij het gevoel alsof je in een gevangenis zat, wij droomde dat je een vogel was die vrij door het venster weg kon vliegen. Al die jaren en zelfs de vorige nacht hadden wij onze dromen die iets goed zouden brengen, en nu voelden wij ons lichter dan die ingebeelde vogel. Verwonderd in verstrooide momenten geven wij ons over, misschien zou dit ook een droom geweest kunnen zijn? Maar zolang wij konden blijven lachen op de straat zagen wij zelf dat alles waar was, wij zagen en hoorden de Canadezen en je kon ze aanraken, zodat wij het konden blijven geloven.
De eerst Canadezen verbleven voor een dag of twee in Hillegom. Iedereen stelde hun huizen voor hen open om te kunnen slapen. De Canadese soldaten wilden de beroemde tulpenvelden bekijken en de Hillegomse mensen liepen trots met hen mee. Zij kwamen aan, zij liepen hun parades, zij bleven een nacht en bezochten de bollenvelden. De volgende dag waren ze weg, tot de dag daar op, toen er weer een colonne van de Canadezen verscheen, voor nog een parade. Ik schudde de handen van soldaten en betreurde het dat ik ze niet aan kon spreken in hun taal. Op school voor de oorlog hadden ze geprobeerd om me Engels te leren.
'Waarom zou ik Engels moeten leren ‘? Ik had me erover verwonderd.
Wij waren niet rijk in Holland, en Engeland was niet in onze gedachten. Nu wilde je onder de Canadezen die woorden gebruiken, die je niet geleerd had. Wij probeerden om het beste ervan te maken. Een Canadees die in het huis van een buurman verbleef, vroeg om toiletpapier.
"Papier," zei hij. De vrouw dacht dat hij om peper vroeg; zij overhandigde hem de pepermolen. Je wilde met hen praten en het ging niet, maar niemand schonk er aandacht aan.
De eerst zondag na de Bevrijding, nam Vader ons alle mee naar de kerk waar hij voor een speciale Mis van dankbetuiging betaalde.
Max bleef voorzichtige thuis.
"Het is veilig nu," zeiden wij. "Wij zijn vrij en de Duitsers komen niet meer terug."
"Ik heb dit al zo lang meegemaakt," zei hij. "Een dag of twee meer zal geen verschil maken."
Hij had zo lang achter die groene deuren geleefd dat de Bevrijding nog niet echt tot hem doorgedrongen was. Hij had de tuin nog niet achter zich gelaten.
Drie of vier dagen na de eerst intocht, toen ik `s morgens wakker werd scheen het dat iedereen in Hillegom al buiten was. Elkaar aanstotend over een of ander nieuws en wachtend en dralend op de straat wilden ze niets missen van de wonderbaarlijke gebeurtenis die daarna zou volgen. Hun tumult maakte dat ik mij naar het slaapkamerraam spoed, en ik met mijn hoofd uit het raam leunde net op tijd om een militaire vrachtwagen te zien die vanaf de Hoofdstraat de hoek van onze straat in draaide.
Een oude sterke band maakte zich van mijn meester.
Een spookachtig onmiskenbaar onweerstaanbaar gevoel.
Ik liep naar de bovenkant van de trap en wilde naar beneden hollen naar vader" Wachten daar. Niet bewegen. Ik kom gelijk."
"Wat wil je zeggen?" riep hij. "Ik kom naar beneden," herhaalde ik. "Er is iets, dat u moet weten."
Ik vloog naar beneden en pakte zijn hand en haalde diep adem. "Er is een vrachtwagen in de straat," zei ik, zo kalm mogelijk als ik kon opbrengen. "Je zoon Nico komt eraan." Vader draaide zich bleek om en staarde mij aan alsof ik gek geworden was. Nog zijn hand vasthoudend trok ik hem zacht mee naar buiten. De rest van de familie volgde onzeker. "Het is waar. Daar is die vrachtwagen," zei ik, wijzend naar wat door de menigte naderbij komt. De buren schreeuwden hoera en welkom, zij weten niet wat ik wist, maar eenvoudig door de nieuwigheid en de eer dat de Canadese soldaten onze zijstraat waren ingereden. Zoals ik het dacht, wist, de vrachtwagen stopte voor ons huis.
"En hier," zei ik "is onze Nico."
Omdat op dat moment mijn oudste, dode, levende broer uit de vrachtwagen stapte. Hij droeg een Canadees uniform en droeg een geweer en een pak.
Het gezicht van mijn vader werd steeds bleker. Hij haastte zich naar Nico en omhelsde hem. De twee stonden daar te beven en zeiden geen woord, daar midden in de menigte van onze buren. Opgevrolijkt door mijn broer te omhelzen, begonnen zij achter het huis opnieuw. Dan sluit ook Moeder Nico in haar armen en drukt hem tegen haar lijf en Nico omhelsde elk van de rest van ons. Nico had sigaretten bij zich, een dozijn blikken met sigaretten trok hij uit zijn pak. Hij gaf aan mij mijn eerste sigaret. Na twee haaltjes voelde ik me licht worden, maar dat gaf niet, het maakte deel uit van een nieuwe ervaring, de wereld was licht en nieuw. Zodra wij ten slotte allemaal teruggekeerd waren op aarde, leidden wij Nico naar binnen waar de familie alleen met hem samen kon zijn. Toen hij hoorde dat hij net Corrie verjaardag had gemist, " Zullen wij nu nog een feestje geven," stelde hij voor. Hij trok uit zijn pak wat chocolade en een fles jenever, en ging ermee in het rond aan ons allemaal.
Drie weken gingen er voorbij alvorens Vader het kon verwerken dat wij dachten dat Nico dood was. Hij toonde Nico de Rodekruis brief, de identiteitskaart en de ring. Dan keek Vader naar mij.
"Op de een of andere manier wist Esther, dat je niet dood was." Nico legde het verhaal uit, een toevallige samenloop van omstandigheden. Een vriend had geprobeerd om de ring van Nico met de initialen NW om zijn vinger te doen en toen kreeg hij hem er niet meer vanaf en moest hij hem even blijven dragen. Maar bijna onmiddellijk daarna vond er een veldslag plaats. In de zware brand sneuvelde er vele rondom hem. Haastend naar een veilige schuilplaats voor zichzelf kroop Nico over de lichamen van zijn kameraden. Een daarvan was het lichaam van zijn vriend die zijn ring droeg, het identiteitskaartje van Nico bleef achter een tak hangen, maar hij stopte niet en scheurde het van zijn hals af. Het viel op de grond, vlak bij het lichaam van zijn vriend die nog de ring met zijn initialen droeg. Toen het Rode Kruis de doden identificeerde, namen zij aan dat zij het lichaam van Nico Warmerdam hadden gevonden en stuurde ons de brief, het plaatje en de ring.
Mijn broer bleef voor een maand in Hillegom. Hij liep in zijn uniform, een dorpsheld, de enige Hillegomse jongen in de straat die een Canadese soldaat werd. Waar hij ook ging, de mensen omringden hem en vele wenste hem vaarwel wanneer hij ons verlaat om terug te keren naar zijn werk in het ziekenhuis in Eindhoven.
In de eerste dagen na Nico thuiskomst toonde onze Joodse bezoekers geen hoerastemming. Wij probeerden hen in onze feesten mee te laten delen. Maar dikwijls merkte ik op, in onze vreugde, dat Max, Elly en Corrie aan de kant bleven staan en met hun gedachten duidelijk naar binnen gekeerd waren. Wie van hun families zouden zijn terug gekeerd uit de kampen?
De Canadese soldaten hielpen ons om de vrouwen en mannen bijeen te drijven die gecollaboreerd hadden met de Nazi's. Ik kende er een paar van naam, ze waren branieachtig onder de Duitse soldaten in die dagen toen het leek dat de Nazi ‘s voor altijd zouden regeren. Zo zag ik het, ik was gestockeerd, je kon het je niet voorstellen dat die mensen met de Duitsers samenwerkten.
Gedurende de oorlog waren er zoveel waarvan je het niet wist, en vooral de kinderen zouden dat niet kunnen weten, nu bracht de Bevrijding plotselinge een regen van eenvoudige dingen aan de weet.
De gevangenen werden geleid naar het centrum voor de oude gemeente pomp. Het scheen dat de hele bevolking uitliep; zelfs Max kwam, zijn eerste keer dat hij voorbij de groen deuren kwam.
Zij brachten eerst de vrouwen, een verzameling van mooie bleke en huilende jonge vrouwen. Mensen hadden een vreugdevuur op straat gemaakt. Elk vrouw werd beurtelings voor de pomp en het vuur op haar knieën gezet. Indien zij zich verzette werd ze op een stoel geplaatst, met haar handen vastgebonden op haar rug. Bij allen werd het haar er af geknipt door de aanhangers van de ondergrondse en haar kale hoofd werd met rode menie ingesmeerd als een soort van zalving.
Mensen wierpen het haar in het vuur. Sommige van de wachtende schreeuwde beledigingen. Anderen namen foto's, zodat het nooit vergeten zou worden.
Een gevangene had dik glooiend zwart haar, dat ik al jaren had benijd, het mooiste haar dat ik ooit had gezien of me had voorgesteld. Het werd afgeknipt en het viel op de straatstenen, terwijl de mensen riepen zat het meisje op de stoel te huilen. Bewust van mijn eigen korte en ziekelijke haar wilde ik haar mooie lokken met een plakmiddel over mijn haar plakken. Maar het haar ging de vlammen in. Het scheen dat het verderfelijk afval was.
Ik voelde me ziek en droevig en onverzoenlijk met de gedachte dat iemand met zulk prachtig haar zich tegen haar eigenland gekeerd had.
Had dit meisje geen ouders zoals wij hadden, om haar wat te leren met wat juist was?
Het straffen duurden vier dagen, de mannen volgden de vrouwen op om hetzelfde lot te ondergaan. De ergste medewerkers werden niet naar de pomp gebracht; zij werden gevangengezet, om hun straf uit te zitten. Misschien dienen sommige nog steeds hun straf uit, op de een of andere manier.
Ik ben niet lang bij het ―gerecht‖ in het gemeentecentrum gebleven; ik kon de vernederingen niet langer meer aanzien.
Ik hoorde dat Sjaak Sr. en Jr. werden gearresteerd, onze NSB-pianist buurman en zijn arrogante zoon met de vergif pillen.
"Dat is onrechtvaardig voor de oude Sjaak," vertelde ik Vader. "Hij was allang op de hoogte van onze onderduikers en zei niets."
Vader scheen overdonderd, hoe komt het dat je mij dit nooit verteld hebt?" "Niemand zou aan iemand iets vertellen. Dat leerden wij van u."
"Maak je geen zorgen," Zei Vader. "Ik zal met de autoriteiten gaan praten." Hij deed dat en onze vriend Sjaak Sr werd vrijgelaten. Maar niemand hielp de Nazi zoon. Jaren later, wanneer hij uit de gevangenis komt, gaat hij terug naar Duitsland. Wij zagen hem nooit meer in Hillegom.
Mijn vader nam geen deel aan de gemeentecentrum represailles. Hij heeft het niet goedgekeurd en er ook niet naar gekeken. "Wij moeten vooruitkijken en niet achterom," zei hij, wijzend naar onze klok die tikt boven zijn woonkamer stoel.
"Wanneer je `s avond naar bed gaat," zei hij, "ga je altijd met je eigen geweten naar bed met vastgestelde dingen in je eigen geest." Dat is altijd de kwestie."
Binnen enkele maanden begrijpen de mensen dat mijn vader gelijk had. Hoewel zij schreeuwend beloofden dit nooit te vergeten, en hun foto ‘s namen dat dit levenslang zou duren, het bitter wraakzuchtige gevoel stierf weg. Mensen wilden met het leven verdergaan. Van onze Joodse onderduikers gaat Corrie als eerste opzoek naar nieuws van haar familie. Ongeveer twee weken na de Bevrijding stopte een Canadese militaire vrachtwagen voor ons huis, en de bestuurder vroeg om Corrie. Zeven andere Joden zaten al in de overdekte achterbak van de vrachtwagen, zij hielden hun weinige bezittingen vast. Corrie pakte alles in wat zij bezat, een paar kleren. Vader volgde haar, en rolde een stromatras op, die zij mee kreeg.
"Indien het meubilair van jullie huis verdwenen is," zei hij, "dan heb je toch nog iets om op te slapen."
Zij bedankte ons allen. "Ik zal spoedig terugkomen met nieuws," zei zij, moedig. Zij klom aan boord en wij zwaaiden als de vrachtwagen naar Amsterdam dreunde. Ondanks het onbekende hield zij stand, Corrie was een kalme en aantrekkelijke vrouw en sterk genoeg om iets te doorstaan. Elly stond stil te kijken terwijl de vrachtwagen met haar oudere zus verdween. Alsof zij een kopie van haar zus is, Elly bleef aan de buitenkant kalm. Ik zei niets. Waarom praten over iets waarmee je haar toch niet kon helpen? Zij wist hoe veel Riet en Hanny en Max en ik van haar hielden.
Maar ik dacht niet aan de militaire vrachtwagen die mijn broer Nico veilig naar huis had gebracht, ik dacht aan een derde vrachtwagen, de vroegere in Amsterdam, van de Nazi ‘s die de familie van Elly weggehaald hadden en niet weet waarnaartoe.
Wanneer Corrie weggaat, staan er vele buren op straat te kijken. Voor al onze buren hadden wij het jarenlang verborgen gehouden in een afzonderlijk geheim, elk met een aantal afzonderlijk ellenden, en nu beseften zij voor het eerst dat wij al die tijd Joodse gasten hadden, Max met zijn Joodse donkere kenmerken en kleine Jettie die haar baby kenmerken had verloren en nu merkbaar Joods is. Corrie, Elly en Jettie, die hadden zij gezien, natuurlijk zonder te weten dat zij Joods waren. Maar naar Max staarden zij in verbazing.
"Wij wisten dat er iets was achter die groene deuren," zei een buur. ", Maar we hebben niet geweten wat."
"Ik heb gedacht dat jullie NSB ‘er waren," zei een ander, "toen er bij jullie thuis zoveel
Duitse soldaten kwamen en gingen."
"Zo veel kinderen", zei nog een andere, "hoe zijn jullie erin geslaagd om zolang je mond dicht te houden."
Moeder straalde. "Ik ben trots op hen allemaal," zei zij.
Voor Max kwam er geen vrachtwagen. Enkele dagen later na Corrie vertrek, begint Max voor het eerst over zijn familie en zijn toekomst. "Ik hoop dat zij alle nog leven," zei hij eenvoudig. "Misschien zullen wij spoedig herenigd worden."
Zodra de treinen naar Amsterdam betrouwbaar zijn, werd Max onrustig. "Het is tijd dat ik ontdekt wat er gebeurd is," zei hij. "Ik zal met je moeder gaan praten voor antwoord"
Mijn moeder gaat op zoek voor een antwoord. Wij keken naar hen, alle twee toonde geen emotie. Wij durfden amper adem te halen tot zij die avond terugkeerden. Zij hadden geen nieuws van de familie van Max gevonden, maar hadden bij sommige familievrienden opnieuw aansluiting gezocht met de belofte dat hij daar zou kunnen blijven.
"De Joodse gemeenschap werkt samen," zei Moeder. "Zij beschermen een en ander en helpen elkaar voor het vinden van informatie."
De volgende dag pakt Max zijn weinige bezittingen in voor een terug keer naar Amsterdam. Om met zijn eigen geestverwanten te zijn voor nieuws, en om opnieuw te proberen om zijn familie te vinden. Tegen die tijd, zoals de rest van ons, hoorde hij de geruchten van wat er in de kampen gebeurd was.
"Ik kom zo spoedig mogelijk terug," zei hij. Wij omhelsden hem en huilde om hem te laten gaan en toch wetend dat hij dit moest doen.
"Wat er ook gebeurt," zei hij dapper, - "het leven gaat door."
"Wat er ook gebeurt, " beantwoordden wij, "je kunt op ons steunen." Zoals met Corrie en Elly, er waren geen andere woorden voor te vinden.
Zestien jaar oud, alleen, met geld voor de trein die hij van mijn ouders te leen kreeg, stapte Max op het station op de trein en ging weg. Ik had daarvoor zoveel met hem geleefd en had dingen met hem gedeeld, die ik met niemand anders gedeeld had. Onze dagen thuis samen met ons gereedschap, onze dromen op het dak. Op mijn zieken dagen was Max het die met mijn praatte en met zijn fantasieën me opbeurde. Max die nooit het huis en de tuin had verlaten, en ook nooit klaagde, die ons altijd moreel ondersteunde en niet aan zichzelf maar aan ons dacht.
Corrie keerde na een week van afwezigheid terug. Van haar gezicht konden wij het nieuws niet raden. Wij verzamelden ons allemaal rond haar, maar hadden niet de moed om een vraag te stellen. Corrie keek naar Elly. Geen van beide toonde enige emotie.
"Ons huis is leeg," begon zij. "Bijna alle meubelen zijn verdwenen. Er is niets meer, maar er is nog wel naaiwerk voor Moeder, ze pauzeerde en glimlachte zwak, een stromatras uit Hillegom."
"Nog geen nieuws over onze familie," voegde zij eraan toe. "Ik ga elke keer kijken om het bij te houden."
Zij draaide naar mijn vader en met een andere glimlach. "Trouwens" zei zij, "dat matras die u mij gaf, had vlooien."
Een paar dagen daarna verlaat ze ons opnieuw om naar Amsterdam te gaan. Opnieuw bleef Elly achter. Zij scheen het tekort aan nieuws kalm op te nemen. Opnieuw hebben wij er niet over gepraat met haar; er was niets te zeggen.
Op de verjaardag mijn vader, op 9 augustus, kwam de hele familie bijeen, neven, nichten, tantes en ooms zowel van mijn moeders als van mijn vaderszijde. Er was onder anderen mijn naamgenoot Tante Esther en mijn oom de Politie Commandant uit Rijswijk. Ik kon me niet herinneren dat wij zo een grote familie hadden. Zowel Corrie als Max was voor deze gelegenheid teruggekomen. Zij en Elly namen er aan deel, tenminste, dat probeerde zij naar buiten toe.
Max was opgestaan om een speciale aan aankondiging te doen,” mijn Tante Rebecca is veilig teruggekomen. Daarom ben ik hoopvol over de anderen.
Hij vond dat dit feest moest kunnen." En daarom gingen wij door. Vlak voor het einde van Vaders verjaardagfeest stond Vader op en vroeg even aandacht en wachtte dat wij allen stil waren. Dan vertelt hij ons hoe trots hij op ons was, hij wist hoe hard het voor ons allemaal was geweest met die onderduikers, hoe dapper wij waren geweest om het stil te houden en onze baas daarboven maakte dat het verder zo goed gegaan is.
"De Heer was aan onze zijde en Elizabeth ook," zei hij, "aangezien wij er allemaal nog waren."
De tijd was rijp om vragen te stelen. Hij vertelde ons toen, vluchtig en kort, wat hij gedaan had in de oorlogstijd. Het was precies zoals onze kleine groep gegist had. Hoe hij op de toren van de kerk had gespioneerd, en hoe hij de samenzweerders van de gemeente in de kelderverdiepingen ontmoetten en waarom hij zo genaamd aan de NSB had deelgenomen. Hij vertelde over zijn vent, bakfiets rondes.
"Wij namen geen deel aan enig formele organisatie," zei hij. "Ik sprak als venter met een bakfiets mensen bij hun deur aan en dan probeerde ik voorzichtig het gesprek te sturen. Praatje over de oorlog en hoe het met hun ging. Dan kleine aanwijzing en vermeldingen van de Nazi's en hun campagne tegen de Joden. De andere zal misschien zegge, 'Goed voor hen. Worden we eindelijk bevrijd van de Joden, dan laat ik gelijk het onderwerp rusten.
Indien niet, kon ik doorgaan met de volgende stap, tot ik voelde dat het veilig was om te vragen om onderduikers te nemen." Maar hij bedoelde "ik", zei hij, het betekende zelfs niet 'wij die' het betekende zelfs Moeder niet-haar-maar 'wij', het geheel van onze familie.
Zelfs Moeder die zelden haar emotie toonde zei opnieuw dat ze trots op ons was, in het bijzonder de ouderen onder ons die genoeg hebben begrepen.
"Ik had geloof in mijn kinderen," zei zij. "Ik wist dat ze het geheim niet zouden laten uitlekken."
"Wij konden alles goed aan voelen," zei Vader. "En dat goede gevoel is onze beloning.
Dit is waarom wij op aarde zijn gezet."
"En nu gaat het leven door," voegde Moeder eraan toe. "Wij moeten niet in het verleden leven."
Daarna was de korte gelegenheid van spreken en vragen voorbij, mijn ouders werden opnieuw gewoon hun zelf en het onderwerp was niet langer een voor woorden.
Hoofdstuk: 15
Een lampenkap.
Langzamerhand over de rest van 1945, verspreiden de Joodse overlevende zich, inbegrepen de terug gekeerde uit de concentratiekampen. De Hillegomse familie Flentrop keert niet terug; niemand weet wat er met hen is gebeurd. Maar de verhalen van de kampen verspreiden zich. Je geloofde je oren niet, je wilde het niet geloven, je kunt het niet geloven. Wat je hoorde pak je zo aan dat je het voor heel lang uit je geest wilde verdringen. Maar wanneer de verhalen niet uit je hoofd gaan, dan moet je er van tijd tot tijd over praten. Riet en ik gingen naar vader.
“Hadden deze dingen plaats gevonden binnen de Joodse families die wij verborgen hielden, ik wil het weten, “zei ik.
“Ja,” zei vader voorzichtig.
“Of aan onze onderduikers,” voegde Riet toe.
“Ja.”
“Of om ons, “zei ik, “als zij hadden geweten dat wij de Joden hielpen, hadden ze ons dan gevangen genomen.
“Zoals gezegd wij moeten in God vertrouwen, “zei hij. “God kan van je houden ondanks je zonden. Of als er iets slechts gebeurd is, God kan jullie voldoende sterk maken om het te dragen.”
Maakte God de Joden in de kampen wel voldoende sterk?
“We kunnen niet altijd alles weten hoe God werkt, “zei vader. Riet en Ik lopen twijfelachtig weg.
Op een vroege herfst dag in 1945 komt er een man bij ons thuis op bezoek die voor de bevrijding stap voor stap op de proef was gesteld in een kamp. Opeens begint hij te praten over de verschrikkingen en hij kon niet stoppen. Ik probeerde naar hem te luisteren, dan verstijf ik, en moet overgeven door wat hij allemaal en de wijze waarop hij het vertelde. Wanneer hij iets te ver doorschiet hoor ik hem praten over lampenkappen.
Lampenkappen gemaakt van mensen huid. Een gevangene uit de kampwerkplaats had hem het verhaal verteld van het experiment van uitrekken en lijmen en conserveren van mensen huid. Het was voor mijn onmogelijk om het aan te horen, en kon alleen vragen of hij wilde stoppen.
“Stop,” zei mijn vader. “Houdt je mond nu maar. Ik geloof dat niet, het is niet waar.” “Het is waar,” zei de man. “Ik heb het zelf gezien. Ik zal jullie het bewijs leveren.” Hij loopt naar buiten en komt snel daarna terug: met een lampenkap.
“Ik heb dit mee bracht vanuit het kamp,” zei hij, “omdat de mensen het niet willen geloven, Maar zij moeten het geloven.”
Een verschrikkelijk gezicht, het was zo gruwelijk en walgelijk, ik voelde dat ik flauw zou vallen en de kamer werd wazig om me heen. Een klein gedeelte van de huid is samen gelijmd, het heeft de kleur van rozegeel wit, glanzend en stijf met een laag lak. Ik dwing mijzelf tot aanraking. Mijn vingers voelen niets bijzonders, maar mijn lichaam wordt koud en mijn keel zit dicht en mijn lichaam trilt overal. Met het verschrikkelijkste ding waar ik ooit contact mee heeft gehad, de meest verschrikkelijke belevenis van mijn leven, dat de mensen tot zoiets in staat zijn zo een daad als dit. Ik kan zelf het doel ervan niet begrijpen wie, o, wie… heeft dit kunnen bedenken. Ik loop de badkamer in en geef weer over en weer en weer. Ik blijf daar tot dat de man met de lampenkap weg is.
******************************
Wat hij die dag zag en hoorde laat vader smachten naar meer nieuws dan allen over de twee honderd Joden die hij als toevluchtsoord onderbracht in ons huis. Jo en Karel van de motorfiets en de andere vroegere ondergrondse volgden het spoor van de Joden welke zij konden vinden, maar het onderzoek bleek moeilijk. Uit alle richtingen van Europa stuurden mensen berichten over de oorlog en de mensen zochten naar de verdwenen mensen. Over de namen van onze onderduikers is aan ons nooit wat verteld, evenmin de onze naar hen. Misschien herinneren zij een man met een bakfiets, misschien herinneren zij een huis vol kinderen; wij herinneren ons alleen twee honderd vervaagde gezichten.
Toch, na vele dagen, komt vader lachend thuis met nieuwe informatie van een en ander, een of twee mensen die wij geholpen hadden, hebben het overleefd.
“Moeder,” zei hij, met een soort van bescheiden warmte in zijn stem, “die ander iemand is verantwoordelijk.” Met die, hielde zij elkaar gevoelig en kort vast bij de schouders. Hoewel we niks meer hoorden of op een andere manier van wie er zijn omgekomen, zijn wij nooit iemand tegenkomen die bij ons een bezoeker voor een nacht was. Nadat zij de oorlog hadden overleefd probeerden ze te herstellen. Zij gaan hun eigenweg, en contacten gaan verloren.
Aan het begin van de herfst komt er een groot en een opvallende ambtelijke brief geadresseerd aan Elly. Wanneer ze hem opent trek ze wit weg, en begint te huilen, en een soort van trillend krampachtig lawaai komt uit haar. Vader kijkt naar de envelop en neemt haar mee naar de zondagskamer. We denken dat het nieuws is over haar familie, maar wat het is laat ze op geen enkele manier weten, het blijft verborgen voor de rest van ons. Wanneer Elly vanuit de zondagskamer verschijnt, is ze erg stil maar onder controle. Ze huilde niet meer. In de geopende envelop zaten enige papieren, welke ondertekend moesten worden, mijn vader helpt haar daarmee.
“Ze zijn overleden.” dat is alles wat hij zei. De moeder, de vader, de blinde grootmoeder, en haar jongere zus alles en iedereen die Elly had, ze hebben gezien dat de Nazi ‘s ze achter op een truck gooide gelijk varkens. Ze had zich lang geleden al diepgaand voorbereid dat de kans heel groot was dat ze haar familie niet meer terug zou zien.
Ik vond het zielig dat Corrie niet bij haar was toen het nieuws gebracht werd. Doch niemand van onze groep benaderde haar, uit tact laten we dat achterwegen, komt later wel op een ander gunstig tijdstip als ze iets voelt en zoekt. Twee dagen later sprak Elly tot onze kleine groep, opnieuw vertelde zij over dat beeld van wat ze zag en nooit meer zal vergeten, dat gooien van haar ouders en zusters en grootmoeder in de Nazi truck.
“Dit is mijn laatste beeld van hen,” zei ze in een vaste maar schorre stem, “als persoon zal ik er mee moeten leven.
Kort daarna, Corrie valt terug op haar Joodse geloof. Zij en haar vriend een katholieke boer gaan hun eigen weg. Ze heeft bijna niets achtergelaten alleen haar geloof, een leeg huis in Amsterdam, de naaimachine, en haar jongere zuster. Ze schrijft naar haar overgebleven familielid, `n rijke diamanthandelaar in Zuid-Afrika. Die schrijft terug, dat beide zusters zijn uitgenodigd voor vereniging.
Corrie bezorgt de brief bij Elly in Hillegom. “Zij willen geld opsturen voor de reis, schrijft ze, Ik wil wel gaan emigreren." Wil jij ook mee gaan?”
Niemand probeert invloed uit te oefenen op Elly; bij ons in huis weet ze dat ze geliefd en welkom is. We hebben geen behoefte aan een discussie daarover, want ik voelde een draad die ons verbind en ons bijeen houd, dezelfde draad die mij verbind naar mijn broer Nico, en in mijn hart weet ik dat Elly wilde blijven. Elly besloot om te blijven. Haar Warmerdam huis is haar thuis, hoewel onmiddellijk nadien is zij ook terug gekeerd naar haar joodse geloof.
Na Nieuwjaar vertrekt Corrie echt. In 1952 bezoekt ze ons nog eenmaal. Ze bracht haar man mee, een geoloog uit Johannesburg. Net op dat tijdstip was zij in verwachting, en ze lijkt gelukkig.
We hoorde niets meer van Max tot twee weken nadat hij naar Amsterdam was verhuisd. Hij kwam zonder van tevoren te waarschuwen en hij omhelsde ons eerst allemaal, ging van persoon naar persoon op een speciale manier een soort enige ritueel, iedereen werd omhelsd.
“Waar is die omhelzing voor?” vroeg ik hem glimlachend, en tamelijk opgewonden.
“Ik ben juist zo blij om jullie allemaal te zien,” zei hij.
Dan nemen mijn ouders hem apart en gaan naar de zondagskamer. Wanneer zij terugkomen, kan je zien dat Max gehuild heeft, soms heb je iemand nodig om uit te huilen en hij deed dat bij mijn ouders. Maar hij huilde niet tegenover ons, zelfs niet toen hij tegen ons over zijn familie vertelde. Ze zijn overleden in Buchenwald. Alleen zijn tante Rebecca heeft het overleefd, hij is samen met haar zeer bedroefd. Van zijn familiezaak en bezittingen, is helemaal niets meer van over.
Zoals met Elly, praten we betreffende het gebeuren er met Max niet over. Wij konden dat niet in de normale omgang. ‗ Zijn hoe en wat, we laten hem helemaal vrij in zijn doen en laten, mogelijk is het alleen maar verloren tijd. Wat we willen zeggen klinkt misschien overbodig en afgezaagd? ‗Sorry, jouw ouders zijn overleden ‘. Er zijn geen woorden voor om een dergelijk zwaar verlies te verzachten, het vernietigen, het onrecht, het loutere wanproduct van wat Hitler heeft bereikt. Voor een tijdje voelde ik me beschaamd met de blijdschap die bevrijding heeft gebracht, hier was ik met me ouders en dertien broers en zusters, behalve Elizabeth, alles nog in leven.
Jettie was bijna vijf jaar oud bij de bevrijding. Alles wat zij zich herinnert is dat zij met ons samen geleefd heeft, ze weet niets over haar eigen familie, en we hebben dus ook niet gehoord of iemand het heeft overleefd. Ze heeft niks en nergens iemand om naar toe te gaan. Mijn ouders stemmen toe om haar te adopteren ze wordt iemand van ons, zolang als ze ons nodig heeft.
Toen Karel en Jo zich bij ons thuis vertoonde, op het eind van 1945, wordt er gevraagd naar de achternaam van Jettie. Karel weet het, en hij vertelt het aan Vader. De naam bevestigd Karel `s nieuws, Jettie ‘s vader is gevonden. Hij heeft het concentratiekamp overleefd, in leven zijnde en hij is terug in Amsterdam en hoort van zijn kleine meid. Karel geeft mijn ouders het adres in Amsterdam.
Mijn ouders houden zeer veel van Jettie. Bij ons is de indruk dat al onze gasten werden opgenomen voor vervanging voor Elizabeth, toch Jettie is de opvolger van Elizabeth. Zij waren niet bereid om haar zomaar op te geven. Moeder gaat met de trein naar Amsterdam en ze ontmoet de vader die terug is vanuit het kamp. Ze ziet een mager uitziende Joodse man die zijn rechtsgevoel heeft verloren.
In het kamp is een van zijn voeten bevroren, door onachtzaamheid of met opzet, moeder weet het niet. Kampdokters experimenteerde met het bevroren benen, ze pompte een of ander chemisch product in het bloed en kijken naar het effect op het vlees en toen het niet goed werkte amputeren zij de nutteloze massa. “De man is een wrak,” zei moeder, “hij lijkt wel in een soort chook toestand te zijn.”
Ze ontmoet tevens een vrouw die hij voorstelt als zijn zuster; de rest van hun familie, zegt men, heeft het kamp niet overleefd. Zij leefde boven een café, welke zij juist geopend hadden. Klaar om geld te verdienen, en gevuld met mensen die iets nodig hadden om te ontspannen. De man met het ene been toonde moeder zijn papieren, en hij zei daarbij, dat het bewijs stukken zijn dat Jettie bij hem hoort.
Moeder komt thuis met een serieuze verontrustheid. Voor moeder, met haar diepe geloof en haar veertien kinderen, is een café geen plaats voor een kind, en de man lijkt bijna net zo hopeloos als vader.
“Jettie ‘s vader komt hierheen en wil haar meenemen, “waarschuwde ze ons.
“Laat haar dan niet meenemen, “huilde we allemaal.
Doch onmiddellijk daarna arriveert de magere een benige man. Karel komt met hem mee, en bevestigd de identiteit papieren.
“Dit is jouw vader,” zei moeder beleefd tot haar.
“Hij is niet mijn vader,” klaagde Jettie. “Die man is het, en ze wijst mijn vader aan. En jij bent mijn moeder.”
“Jettie heeft enige tijd nodig,” zegt mijn moeder tegen de een benige man. “We geven haar nog niet op, “zei mijn vader.
De een benige man loopt moeizaam grommend weg. Spoedig daarna kwam er een man met een wettig document en met een verzoek om voor de rechtbank in Amsterdam te komen om zo zijn dochter terug te krijgen. Toch mijn ouders blijven hardnekkig. Bij het verhoor blijft vader voor een lange tijd bij zijn mening, met boosheid en verdriet, betreffende de schade van het kwade leven in Amsterdam voor een kind.
“Jettie is mijn dochter,” zei de een benige man tot de rechter.
“Daar kan ik niks tegen in brengen,” zei de rechter tegen mijn ouders.
Twee weken later, pakte moeder een koffer in met de weinige bezittingen van Jettie, welke wij in staat zijn geweest om dat haar toe te stoppen.
“Ik breng Jettie terug naar haar vader, “zei ze, met ruggengraat in haar stem. De dag dat zij ons verliet bleef vader ver weg van huis. Hij zegt dat hij het niet kon verdragen. Ik blijf ook weg, ik wil haar niet zien weggaan. En zo heb ik nooit meer een kans gehad om haar gedag te zeggen.
We proberen blij te zijn omdat Jettie een vader en een tante gekregen had, terwijl zowel, Elly, Corrie, Max; en nog vele andere niemand had. Maar we lijden in de grond van ons hard wanneer zij vertrekt. Mijn ouders in het bijzonder zij hebben haar opgevoed en zijn aan haar gehecht.
Mijn moeder maakt zich zorgen, het café blijkt niet een plaats voor iemand van vijf jaar oud De tante en haar vader zijn niet goed voorbereid om haar op te voeden. Zij wordt aan haar lot overgelaten, en Jettie ontwikkeld een ernstig gedragsprobleem en haar vader voelt zich verplicht om haar in een internaat te plaatsen.
In de jaren daarna, heeft Jettie een hard en een ontworteld leven, emotioneel van slag, geldproblemen, moeite met de wet, zonder huwelijkse zin. Ze leeft zonder een doel. Elke keer brengt ze zichzelf in moeilijkheden en dan komt ze onaangekondigd aan onze voordeur, en opgebrand gaat ze voor een dag in privégesprek met moeder in de zondagskamer. Ik kan haar niet meer herkennen in de ongevoelige taaiheid van haar gesprekken, ze was een rustige tiener een gelukkig kind die samen met ons geleefd heeft in de oorlog.
Voor de rest praat ze met ons over het Amsterdamse nachtleven, de dronkenmannen en de roden lichtjes, en de mannen en vrouwen die ze kent vanuit het cafés. Ze lacht gewoonlijk heel hard uit. Vele keren neemt moeder de trein naar Amsterdam om bij haar op visite te gaan, en naderhand laat ze na om ons de bijzonderheden te vertellen. Op het laats geeft moeder het zelfs op. We verloren het contact. Niemand in onze familie weet waar, en of, Jettie nog leeft.
Van diegene die Hillegom niet hadden verlaten, en zij die geen last hadden van het joods zijn, begint de school opnieuw in september van 1945, met voor ons een geregelde agenda, we gebruiken die boeken en studiepakketten die tijdens de oorlog verboden waren. In de lente van 1946 zaaien de Haarlemmermeersen boeren opnieuw in voor hun oogst. In de herfst van dat jaar brengen zij hun voedsel, en hun leven terug naar het normale, en we moesten nog een lange tijd met voedselbonnen doen.
Binnen een paar maanden gebeurt er iets belangrijks, het voedzame voedsel en de naoorlogse medicijnen doen wonderen voor mijn gezondheid. Mijn zusters en ik groeiden sterk, en dijen uit. We laten ons haar langer groeien met krullen, geen rechte zware slagen en kort kapsel meer die mijn vader ons had gegeven in de oorlogstijd. Op een dag realiseer ik me voor de eerste keer dat ik er uit zie op een normaal en het lijkt me, op een aangename manier als aantrekkelijke jonge vrouw.
Ik werp mijn Dionne poppen weg. Mijn familie begon met het houden van feesten. Op een dag nabij Kerstmis in 1945 keek vader rond in de lege winkel.
― Deze ruimte zal voor wonen in aanmerking komen, deelde hij mee, en ging verder dat het een woonkamer zal worden. Hij haalt de kale planken en de toonbank weg, dient een verzoek in bij de eigenaar en tekent een grote ruimte in het midden, “Om te dansen,” zei hij. Van toen af aan, is bij de minste of het geringste gelegenheid `n excuses voor een feest, ons zakgeld sparen we op voor het kopen van citroenjenever. We zochten onze vooroorlogse vrienden op en nodigde hen uit en we lachen, praten en dansen met elkaar, op een gezellige normale manier of we geen overheersing hadden gehad door de oorlog, onze dank aan het bescheiden familiecafé.
Maar zo normaal als het leven van voor de oorlog, zo zal het leven nooit meer worden.
Voor de oorlog waren wij een hechte familie, na de oorlog, ondanks de luidruchtige feesten, kon je het onschuldige gevoel niet meer terugkrijgen. Je wilde de oorlog vergeten, maar je kon het niet, je beweerde dat je het vergeten was. Voor jaren kon ik de gewoonte niet onderdrukken om voorzichtig te zijn met mijn woorden, uit angst om uit te glijden over ons huis of over mijn familie. Om onze geesten te genezen hadden we een zeer lange tijd voor nodig.
Ongeveer een jaar na de Bevrijding, de schok van wat er gebeurd was in de oorlogsjaren raakte Moeder, van wat wij en zij gedaan hadden, de tijd dat wij met veel gevaar leefden.
Een vertraagde reactie raakt haar en voor twee weken kon zij niet praten. Met niemand, niet met de priester, de dokter, haar man, haar familie. Zij bewoog haar mond, maar zou geen woord uit kunnen brengen. Na oorlogsedepressie, noemde dokter Ten Hoopen het, het resultaat van het uitdoven van het zenuwsysteem en van het wedrennen in de oorlog.
Gedurende de oorlog was zij in ieder geval nooit ziek geweest, haar ruggengraat was voor iedereen zichtbaar geweest. Dan daarna, zoals de rest van ons, kon zij zich weer ontspannen, tot de spanning definitief haar ontspanning inhaalt en haar verstijft, haar zenuwsysteem stort in. Als de dokter haar naar een hospitaal wil sturen, krijg ze net daarvoor haar stem terug, vermoedelijk door haar macht van de wens om ruggengraat te tonen.
Na de tweede Elizabeth kreeg ze nog twee kinderen, de laatste van hen is John, in 1948. En een keer per maand nam zij trouw de ochtendtrein naar Amsterdam, waar zij Max en de stoere Jettie bezocht, wanneer zij haar kon vinden. Eens vroeg ik Moeder of zij het opnieuw zou doen, het verbergen van vluchtelingen, als de behoefde zich voordeed. Haar antwoord kwam verbazend sterk en vlug: "Nooit meer."
Hoewel ik die jaren ook had beleefd, besefte ik nu pas dat ik geen idee had hoeveel zij had geleden.
Maar onmiddellijk bedacht zij zich, en veranderd van mening en zegt: "Indien mensen in moeilijkheid zijn, voornamelijk kinderen, dan moet je ze helpen."
Kort naar de Bevrijding verkocht Vader de bakfiets, hij had zo veel ellende in zijn bak gedragen dat hij het niet meer aan kon zien. Hij haalde ook de twee groen deuren weg.
Op het einde van zijn missie is Vader leeg en richtingloos en in zichzelf. Het vereiste twee jaren om zichzelf te vinden. Hij werkte als timmerman in Hillegom en in de
Haarlemmermeer, dikwijls hielp hij de mensen kosteloos, maar hij verdiende genoeg om zijn gezin te onderhouden. Ten slotte schreef hij zich in voor medische omscholing, naar zijn diploma gaat hij werken in een Hillegomse fabriek als medische medewerker. De fabriek maakte betonnen heipalen, die werden de grond in geslagen om als steun te dienen voor nieuwe huizen. Daar leefde hij opnieuw op, eerst hulpverlenen, gewonden verzorgen, armen in draagbanden zetten. Indien `n werknemers zich ziekmeldt, besliste Vader of hij kon werken en wanneer niet. Hij was eerlijk, hij zou ze niet bedriegen. Hij had een sterke betekenis van plichtsbesef die ik nooit bij iemand anders zag, en hij kende een sterke zin van billijkheid. Langzaamaan ging onze familie zich verspreiden. Nico was al weggegaan
.
Vlnr; bovenste rij: Ester, Riet, Hanny, Elly, Wil, Nico, Rinus.
Henk, Greet, Martha, Moeder, Vader, Wim.
Liesbeth, Sjaak.
Bert, Louis, Ton, Theo
In 1946 trouwde Martha met haar slager. Riet beëindigde na de oorlog haar middelbare school en werkte net als een Hanny voor sommige buren. In 1947 werd zij huishoudster en metgezel bij een rijke familie in een nabijgelegen dorp, elk dag fietste ze naar het huis en leefde daar als de familie in het buitenland verbleef. In 1948 begon Hanny ook als huishoudster, bij een advocaat in een verre gemeente, zij moest met de trein reizen.
In 1949 beëindigde ik mijn school en een paar jaar werkte ik als huishoudster en oppas. In 1950 ga ik naar Den Haag om een verpleegsteropleiding te volgen. In 1952 trouwde Hanny, Wil in 1953, Riet in 1954.
Rinus bleef de clown die hij was. Hij had meisje na meisje. Hij werd verliefd op een rijk meisje, maar mocht niet van haar ouders met haar trouwen. Zij stuurden haar weg. Voor een tijdje stopte hij met grappen maken.
Daarna had hij opnieuw meisje na meisje en opnieuw werd hij een clown. Voor jarenlang was hij verloren. Hij leefde thuis, werkte bij een steenfabriek, en werkte soms in een restaurant en is tot 1977 vrijgezel gebleven. Tegen die tijd, waren zijn clowns manieren voorbij.
Elly was altijd welkom bij ons thuis, toch ging zij uit eigen beweging weg: Wanneer onze groep van drie uiteenvalt, slechts Rinus en de jongeren bleven, toen vond zij het tijd om ook te vertrekken. Zodra zij haar opleiding had beëindigd, ging zij als naaister werken in een atelier in Haarlem, elk dag met de tram heen en weer, met een meisje die ook in Hillegom leefde en die daar ook werkte. Heel snel nadien ontmoette zij een man en trouwde met hem, ze gingen in Haarlem wonen en kregen een tweeling.
Wij hielden `n hecht contact met haar. Elke keer, wanneer wij naar maanden elkaar weer zagen, lachten wij en delen de laatste nieuwtjes uit zoals zussen dat doen, alsof de tijd ons alle niet apart had gezet. Maar zoals het gaat in het leven, zag ik haar voor het laatst in 1955. Elly is nu gestorven. Zij stierf, veel te jong aan kanker.
En Max, Zodra hij wist hoe het met zijn familie gegaan was begon hij mijn ouders Moeder en Vader te noemen, een gewoonte, die hij zijn verdere leven bleef doen.
Telkens als onze familie wat speciaals te vieren had, `n huwelijk of `n verjaardag, indien Max niet kon komen dan was het feest niet compleet. Max beëindigde zijn school en stelde zich ten doel om de familiezaak te herbouwen, een onderneming in Amsterdam van briefpapier en kantoorbenodigdheden. Hij kreeg een of andere compensatie over de oorlogstijd van een verzekering en startte opnieuw de fabriek, het magazijn en de kantoren op.
Omdat hij helder was en met plezier hard werkte, en van het leven en de mensen hield, groeide zijn onderneming snel en goed. In zijn welvaart was hij grootmoedig en houd van mijn ouders, vaak telefoneerde of kwam hij langs, zonder uitnodiging of wat af te spreken, naar mijn ouders in Hillegom vanuit zijn huis in Amsterdam. Op een dag in 1950 kwam hij op bezoek en droeg een mooi passend kostuum, slechts twintig jaar en met zijn duimen achter de revers lijkt hij op een succesrijke zakenman.
"Dat heb je slim bekeken," zei mijn vader met bewondering, niet in staat om zijn ogen van Max zijn kostuum af te wenden.
Max begint Vader te plagen over hoe zijn vorm was veranderd.
"U hebt louter meer massa gekregen, sinds de oorlog, “zei Max.
En gelijk begon hij met het meten van de taille en de schouders van mijn vader. En op een van zijn volgende bezoeken, met verbazing van iedereen, bracht hij voor mijn vader een kostuum mee met dezelfde stijl en hetzelfde materiaal, dat precies op maat gemaakt was. Dat was Max, spoedig nadien riep hij, "als ik weer langs kom heb ik een heel mooie verrassing." Hij kwam bij ons thuis met een mooie vriendelijke jonge vrouw, en stelde haar voor, dit is Tiny.
"Mijn verloofde," kondigde Max trots aan. Omdat hij geen familie had, vraagt hij aan ons de goedkeuring voor zijn verloofde. Hoewel zij niet Joods is, is het een vrouw die Max verdiende en nodig had, een zonnige en ijverige vrouw zoals hij zelf was, die opgegroeid was op een boerderij, niet ver van Amsterdam. Wij werden allemaal uitgenodigd op zijn huwelijksfeest. Het huwelijk werkte heel goed. Zij kregen twee mooie dochters en hun zaak ging verder met groeien en bloeien. Ik had een lang gesprek met Max bij het verjaardagsfeest van mijn vader op 9 augustus 1955. Ik wist dat ik vijf dagen later naar Canada zou gaan, en wij name afscheid, en zeiden elkaar vaarwel.
Ik zag hem voor het laatst terug in augustus 1964 op een van mijn bezoeken aan Holland. In 1987, zoals Elly ook veel te jong, is hij aan een hartaanval overleden. Hoeveel Joden die de oorlog overleefden, zijn er kort daarna overleden?
Het leven van Tiny staat even stil maar zij pakt het weer op.
"Ik houd van die jongen, “merkte mijn moeder eenmaal na de oorlog eens op. Ze miste hem erg. Ik hoop dat hij het goed maakt.
En, tot slot, Paul, hoewel hij nooit een lid van onze familie was geworden. In de zomer na de Bevrijding, op de bijeenkomst van mijn vadersverjaardag, hoorde ik van de zus van mijn vaders dat Paul bij haar thuis in het dorp Voorschoten geleefd had, een enorme rit met de bakfiets. Zij had twee dochters, van dezelfde leeftijd als Paul. Zij sprak niet over zijn tijd met haar familie, zij zei wel dat de ouders van Paul voor de oorlog `n kantoorartikelen zaak in Rotterdam hadden. Paul verliet haar twee weken na de Bevrijding en zij had sindsdien niets meer van hem gehoord. Later hoorde mijn tante dat de familie van Paul de kampen niet hadden overleefd, behalve een broer, die in de oorlogen vocht bij het oprichten van de staat Israël. In Rotterdam, zei zij, begon Paul opnieuw in de zaak van zijn familie. Dit was alles wat wij van hem wisten. Wij zagen of hoorden nooit meer iets van Paul.
Hoofdstuk zestien:
Veel kaarsen.
Na de oorlog beëindigde ik mijn school. Dan ga ik voor een jaar in de huishouding werken, dat hoorde een meisje in die tijd te doen. Je leerde schoonmaken en koken, om een goede huisvrouw te worden. Dat was het doel van ons leven. Alleen het was niet mijn doel van het leven. Daarom vertrok ik naar Den Haag en volgde `n verpleegsters opleiding, in navolging van mijn vaders medische hobby, ik werkte in een team, welke pionierde in het doen van hart catherisatie, het naar binnen gaan in een ader in de knik van de linker elle boog met een lang onderzoek instrumenten naar het hart toe. Ons team was uitgenodigd door een ziekenhuis in Indonesië om er onderwijs te geven over deze methode.
“Ik wilde graag gaan,” zei ik direct. “Ik zou het leuk vinden om mijn vleugels uit te slaan.”
Mijn ouders zijn verbijsterd, alle andere kinderen van hen hebben zich gevestigd in en nabij Hillegom.
Om de familiebanden te laten lopen is moed voor nodig. Alleen kort voor mijn vertrek, praat ik met een Hollandse priester die op vakantie was van zijn post in Canada. In zijn parochie kent hij verscheidende jonge Hollandse mannen die geëmigreerd zijn naar dat nieuwe land en of hij kon kijken naar een vrouw voor hen.” Hier heb ik een aanbeveling,” zei hij, en gaf me een naam en een adres in Ontario. “Eer je voor Indonesië kiest, waarom schrijf je niet eerst met hem.”
Ik denk over de Donna, en die grote soldaten na de bevrijding, en over onze prinses Juliana die daarheen ging voor haar veiligheid tijdens de oorlog; en ik besluit dat hun land goed moet zijn. Zo zet ik Indonesië uit mijn gedachten, en schreef een brief naar deze jongen man genaamd John. We correspondeerden een half jaar. Ik ontmoet zijn ouders en zusters en broers in hun dorp ten noorden van Rotterdam. In de lente van 1955, verloven we ons per brief.
Mijn vader had heftig bezwaar tegen deze correspondentie en bij de gedachten over mijn weggaan uit Holland. “Dat hoort vanuit de traditie,” zei hij. “De man bezoekt na een uitnodiging de ouders van de vrouw om haar hand te vragen. Iedereen deelt in het genoegen van de verloving en trouwerij. Hoe kan een jonge man in Canada een deel van onze familie uit maken? “
Hoewel vastbesloten in mijn besluit om weg te gaan, beloof ik vader om mijn eerste dochter te vernoemen naar zijn moeder. Van al mijn ouders kinderen, is niemand naar haar vernoemd.
Als de dag van mijn emigratie nadert, maak ik een rondje om iedereen gedag te zeggen. Naar mijn zus Riet in haar eigen huis. Naar mijn naamgenote en tante uit Rijswijk. Hanny en Max ontmoete ik op de laatste verjaardag van mijn vader op 9 augustus. Zelfs Jettie liet zich zien en zei me gedag, een onbeschaamd en onverwacht wereldse tiener. Elly kon niet komen. Ik ontmoet haar de volgende dag in een straat in Hillegom. “Ik was juist op zoek naar jou, “zei ik. “Ik ga leven en wonen in Canada. “We haalde herinneringen op. We zeiden elkaar gedag, en namen afscheid.
Mijn moeder bracht me naar Schiphol; vader verbleef ergens anders, hij zei dat hij de scheiding niet kon verdragen. 13 augustus 1955 arriveerde ik in Montreal. In het vliegtuig maakte ik kennis met een Hollands paar zij woonde in St. Catharine, deze boden me een rit naar Toronto aan.
In een dag kan je vanuit Holland naar de andere kant reizen. In mijn onwetendheid over Canada dacht ik, Montreal naar Toronto kan niet ver zijn. We passeerden glooiende bergen bedekt met sneeuw en ijs. We passeerden nieuwe geluiden en bezienswaardigheden. Krekels, welke ik nog nooit had gehoord. Gekleurde vogels, welke ik nog nooit had gezien, kardinale en zangvogels. Augustus hitte en luchtvochtigheid, met niets te vergelijken in Holland.
Vervolgens reden we in een orkaan, Orkaan Haasnoot, na mijn nieuwe vrienden genoemd. Het regende stevig en met bakken kwam het uit de lucht, de wind brulde gelijk het geluid van geweren. We raakten brokstukken op de weg en kregen een klapband. Juist als we de auto stoppen, valt er een grote boom om van de ene kant naar de andere kant van de weg.
Als we niet waren gestopt, dan had hij ons verbrijzeld.
De wind blies een raam uit de auto. Ik hield mijn regenjas ervoor om de wind en de regen tegen te houden. Het duurde dertien uur om Toronto te bereiken, waar, tot besluit, ik mijn verloofde ontmoette. Die nacht verbleven we met John bij een familielid in Toronto. Ik was erg nerveus, en poetste mijn tanden met gezichtscrème.
De volgende dag gingen we in John ‘s pick-up naar zijn boerderij nabij Woodstock.
We passeerden afgescheurde bomen, daklozen huizen, wrakstukken in tuinen en in de velden. Onder weg pakte hij zijn lunchtrommel van onder zijn zitplaats vandaan, we verdeelden de sandwich van twee dagen oud brood dat hij klaargemaakt en ingepakt had voordat hij van huis ging, onze eerste maaltijd samen in Canada.
Mijn visum was onder voorwaarden afgegeven om te trouwen, de immigratie beambte had het voor zes weken gegeven. We trouwden op de laatste zaterdag. Om negen uur maandagmorgen kwam er een inspecteur om het te controleren.
Engels op school in Holland is anders dan Canadees Engels. ‗Het vee is in de weide ‘:
Dat is bijvoorbeeld Brits Engels wat wij geleerd hebben. Maar hier zegt een boer, ‗ De koeien zijn in het veld. ‗ Na enig tijd leerde ik de levenswijze van het landbouwgebied van zuidwest Ontario, en voelde me geen vreemde meer.
In 1956 werd onze zoon Carl geboren, en in 1961 onze dochter, aan wie we de namen gaven Engelina Maria, het realiseren van de belofte aan mijn vader.
In de zomer van 1964 nodigen wij vader en moeder uit om naar ons in Canada te komen. Behalve voor een dag reisje naar Lourdes om pelgrims te begeleiden, heeft vader nooit actief gereisd hij is nooit ergens geweest, waar dan ook, deze reis naar Canada zou zijn eerste geweest zijn. Maar moeder schreef ons dat ze van mening is dat de gezondheid van vader het niet toelaat.
Mijn tante in Rijswijk schreef me ook, ― Ik denk dat hij niet naar jullie toe moet gaan, maar ik ben er niet zeker van of jouw familie de waarheid heeft verteld. Als je het interesseert om er zeker van te zijn om jouw vader in leven te zien, dan wordt het hoogtijd om voor hem naar Holland te komen.
Er komt ook een brief van Riet, die hetzelfde zegt.
In oktober vliegt onze familie voor een bezoek naar Holland toe. Vader oogt mager. ― Hij vrolijkte op toen hij hoorde dat jullie zouden komen, ― zei moeder.
Zijn moeders naamgenoot Linda was drie jaar oud. Vader gaf me een ring voor haar die was geweest van zijn moeders familie gedurende generaties. ―Bewaar het als een schat, ‗ zei hij.
Vader had pas een auto gekocht en daarmee bracht hij ons naar het strand bij Noordwijkerhout. Telkens wanneer hij zich niet lekker voelde, zoals eerder in de oorlog en van toen af aan, wilde hij naar de streek waar hij geboren was, en liep dan alleen op het Noordzeestrand. “De golven,” zei hij, “geven mij altijd een vredig en rustig gevoel. “
Wanneer ons bezoek ten einde loopt neemt hij me apart. “Laten wij een afspraak maken,” zei hij. “Jij hebt gezien dat ik nog met moeite actief ben. Alstublieft, beloof me, kom niet terug voor mijn begrafenis.” Ik beloofde het.
Op 30 oktober vliegen we terug naar Canada. Op 22 december overlijdt hij. Hij was slechts 68 jaar oud. Hij zou meer genoten moeten hebben van een langer en rijker leven. Riet schrijft me dat de grote kerk propvol was, en veel andere rouwende stonden buiten. Zij komen alle uit de Haarlemmermeer om hem naar zijn laatste rustplaats te brengen. Op hetzelfde kerkhof waar ook Elizabeth is begraven. Iedereen die hem kende loofde hem. Hij leefde met een heel diepe liefde voor het leven van mensen.
Eens hoorde ik een Joodse onderduiker tegen me vader zeggen, “Wat er ook gebeurd, ik wil naar die Hemel die ook jullie Hemel is.”
Mijn moeder is nog in leven, sterk en wilskrachtig zoals altijd ondanks een zwak lichaam.
**************************
In april 1988 kregen we een uitnodiging om naar een Joods Congres in Toronto te gaan van hun jaarlijkse Holocaust Herdenking dienst, we steken een kaars op, ter herinnering aan mijn vader. In die drie weken begeleid door de ceremonie, komt alles terug in mijn geest wat er in de oorlog gebeurd is, op een bovennatuurlijke wijze helder en echt. Voor drie weken lijd ik aan nachtmerries van wat veertig, vijftig jaar geleden gebeurde.
Paul zijn geschreeuw in de straat ik ben een Jood ik ben een Jood, Elly hysterische uitbarsting en wat het te weeg bracht bij een waterige aardappel, Max ‘s beklimmen van de bakfiets met zijn stille, domoor ogen, een stervende uitgehongerde man met een broodkorst, ontploffingen van enkele vliegtuigen en daar om heen velen jongemannen lichamen, een schot in de straat, een pistool op mijn vaders hoofd, kleine gezichten staarde gedeprimeerd naar de Duitse laarzen op de traptrede---verder en verder dringen de nachtmerries van herinneringen zich op. Ik was weer twaalf en vijftien. Iedere nacht werd ik wakker doordrenkt van angstzweet en schor van het gillen.
Wanneer de dienst begint, en de gemeenschap gaat mompelen was dat net het geroep van de concentratiekampen. Ik kijk in de vlammen van de kaarsen. Toen zag ik een heel klein doodkistje, welke in de grond flauwer werd; en een man die fietste op een bakfiets met een onderduiker gekruld in het binnenste; en een vrouw die wacht achter twee overdreven groene deuren. En ik veronderstel, dat deze dingen uit het verleden bekend zijn.
Na woord:
Op 29 maart 1981 werd er in Nederland een wet aangenomen waarin Nederlanders die in de tweede wereldoorlog daadwerkelijk aan het verzet tegen de Duitser hadden deel
Genomen een onderscheiding zouden krijgen. Het werd Het Zilveren
VERZETSHERDENKINGSKRUIS.
Op 25 november 1983 werd moeder persoonlijk door Prins Bernard onderscheiden in de Grote Kerk te Leiden. Mijn vader werd postuum onderscheiden.
In augustus van 1983 kreeg mijn moeder een pensioen van de Stichting 1940/1945 uit het herstelbetalingen van Duitsland aan Nederland toegewezen. Zij kreeg dit voor haar inzet en moed in het verzet en de geleden schade tijdens de oorlog in Nederland.
Nederland telde in 1940 ongeveer 11 miljoen inwoners, waar van er slechts 22400 mensen daadwerkelijk aan het georganiseerde verzet tegen de Duitsers hebben deelgenomen. Deze kwamen voor een onderscheiding in aanmerking.