De enige manier waarop Joodse patiënten die opgenomen waren in het Oude en Nieuwe Gasthuis in Zutphen of Warnsveld tijdens de bezetting in de instelling konden overleven, was via een gebrekkige registratie van hun religie. Daarvan zijn drie gevallen bekend. Twee overleefden de oorlog – of zij toevallig of met opzet met ‘religie: onbekend’ werden genoteerd is niet bekend. Een derde Joodse patiënt werd tot tweemaal toe niet gedeporteerd, maar stierf aan ziekte.
Joodse patiënten in niet-Joodse instellingen tijdens de Tweede Wereldoorlog
Op 30 april 1942 verzocht Obermedizinalrat dr. Gero Reuter, hoofd van de Abteilung Volksgesundheit, aan Secretaris-Generaal Frederiks van Binnenlandse Zaken, waaronder het Staatstoezicht op Krankzinnigen en Krankzinnigengestichten viel, om opgave te doen van het aantal Joodse psychiatrische patiënten in Joodse en niet-Joodse instellingen.
Op 4 juni rapporteerde inspecteur Audier over de Joodse patiënten in het noorden en oosten van het land. In het Oude en Nieuwe Gasthuis (ONG), met vestigingen in Zutphen (‘Binnengesticht’) en Warnsveld (‘Groot Graffel’) bevonden zich toen vier mannelijke en vijf vrouwelijke Joodse patiënten.
Tussen 1941 en 1943 werden acht van de negen in het kustgebied gelegen psychiatrische instellingen geëvacueerd. Van vier inrichtingen kwamen patiënten in Zutphen en Warnsveld terecht. Onder hen bevonden zich ook twaalf Joodse patiënten en onderduikers. Eind 1942 waren bovendien veertien Joodse patiënten en onderduikers vanuit Amsterdam in de instelling geplaatst. Het aantal Joodse verpleegden in Zutphen en Warnsveld steeg in minder dan een half jaar van ongeveer tien naar meer dan veertig.
Omdat de medische staf al begin 1943 had begrepen dat de bezetter niet aarzelde om Joodse patiënten en onderduikers uit instellingen te deporteren, werden vanaf medio februari tientallen Joodse onderduikers en patiënten die enigszins zelfredzaam waren en geen gevaar vormden voor de samenleving uitgeschreven. De onderduikers probeerden elders onderdak te vinden. Een aantal van hen overleefde de oorlog.
Twintig Joodse patiënten konden niet uitgeschreven worden. Ondanks protest van de eerste geneesheer, die daarvoor gearresteerd werd en naar Arnhem overgebracht, werden ze in april alsnog naar Westerbork overgebracht en gedeporteerd naar Sobibór, waar ze werden vermoord. Op 8 april 1943 bevond zich nog één Joodse patiënt in de inrichting.
Van Het Apeldoornsche Bosch naar Zutphen
Vanaf 23 november 1933 verbleef Mathilde Judith Alberga-de Vries Robles in het Joods psychiatrisch ziekenhuis Het Apeldoornsche Bosch in Apeldoorn. Op de avond van de ontruiming van die instelling, op 21 januari 1943, werd zij met de auto overgebracht naar het Oude en Nieuwe Gasthuis in Zutphen, waar ze in de boeken stond als ‘afkomstig uit Apeldoorn en waarschijnlijk N.H. Gedoopt in Ned. Indië’.
Om diezelfde reden werd ze daarom, toen op 6 april 1943 de Joodse patiënten uit de instelling in Zutphen naar Westerbork werden getransporteerd, opnieuw niet gedeporteerd.
Mathilde Judith Alberga-de Vries Robles stierf uiteindelijk op 1 januari 1944 aan hartzwakte in combinatie met griep, volgens het doodsbriefje dat in Zutphen wordt bewaard. Ze is op 6 januari begraven op de Oude Begraafplaats aan de Warnsveldseweg in Zutphen.
Belangrijkste bronnen:
- NL-HaNA, Isp. Staatstoezicht Krankzinnigen, 2.15.40, inv.nr. 1103.
- NL-ZuRAZ, toegang 0110, inv. nr. 1011.
- NL-ZuRAZ, toegang 0316, inv. nr. 2052, Nr. 3.
- NL-ZuRAZ, toegang 0419, inv. nr. 25.