Biografie

Herman ter Beek en Erwin de Vries

Wie J was, kon J4 of J3 wezen en had dan “tenminste drie naar ras voljoodse grootouders”. G1 duidde op TWEE zulke grootouders en G2 op EEN zo’n grootouder. Gemakzuchtig en simpel was zij dus niet, de Rijksinspectie van de bevolkingsregisters, die had vastgesteld dat Almelo onder de totale bevolking van 36.812 telde: 403 J, 22 G1 en 15 G2 – op 1 januari 1942.

Mijn vader Herman ter Beek en onze kostganger Erwin de Vries, beiden J4, hoorden er toen niet meer bij. Maandagavond 15 september 1941 hadden twee Almelose politieagenten hen thuis gearresteerd. Zij werden overgebracht naar het Gemeentelijk Lyceum te Enschede en gingen vandaar naar Mauthausen, samen met ongeveer honderd andere joodse Twentenaren. Het was de represaille voor het doorsnijden van kabels van de Wehrmacht dat zou hebben plaatsgevonden. Het doodsbericht van mijn vader en van Erwin kwam enkele weken later. Zij waren gestorven aan influenza. Ze waren 45 en 31 geworden. Er was toen nog geen griepprik, jongelui.

De bevolkingsstatistiek, de uitleg van de J’s en de G’s, staan in C. Hilbrink, de illegalen. Illegaliteit in Twente & het aangrenzende Salland 1940 – 1945, SDU, Den Haag 1989. Hilbrink noemt als plaatsen van herkomst alleen Enschede en Hengelo en als datum van arrestatie 14 september 1941. Ook L. de Jong, deel 5, eerste helft, 1974, p. 573, beperkt zich hiertoe.

Maar de burgemeester van Almelo Mr. M. Sichterman rapporteert den 7en October aan den Heer Commissaris der provincie Overijssel (in Zwolle was de koningin afwezig) de “bijzonderlijke gebeurlijkheden” van de afgelopen maand. Nr. 5 luidde: “Eveneens d.d. 15 September werd in deze gemeente des avonds, op last van de Sicherheitspolizei te Enschede, een tiental Joden gearresteerd, en dienzelfden avond nog op transport gesteld naar Enschede, alwaar de betrokkenen werden overgegeven aan de gemeentepolitie. Een van dezen kon den volgden dag weder huiswaarts keeren”. Op die ene kom ik terug. Sichterman is een bescheiden rapporteur: de Enschedese politie krijgt de eer, over de zijne hoor je niets, en staat “een tiental”  in dit soort teksten voor 10 of ongeveer 10?

 Bijzonderlijke gebeurlijkheid nr. 2 was het vernielen van een ruit bij de heer Plate, lid der N.S.B. De dader was nog niet opgespoord. Een zorgeloos bestaan leidde Sichterman dus niet. Het postaal adres van diens gemeente was postbus 51: je moet de jongelui immers voortdurend op de verrassende parallellen met het heden wijzen. Wie heft de gruwel van het Anne Frank huis op? Zij hoort tot de grootste Nederlandse schrijvers. Volsta met haar te lezen. En houd in godsnaam op met de tentoonstellingen over racisme, discriminatie en zo.

Persoonlijke bijzonderheden

Erwin de Vries was etaleur bij de EPA, het eenheidsprijzenmagazijn Almelo, een soort namaak-HEMA, die mijn ouders en mijn toen 14-jarige ik eigenlijk niet mochten begunstigen, zoals het toen heette. Als kleine middenstandswinkelier deed je dat niet. Maar Erwin was zo’n aardige man. Hij kon goed goochelen, en als je de etalageruit van onze zaak in werkmanskleding aan de Bornerbroeksestraat goed afschermde, was hij bereid van de te tonen overalls, blauwe kielen en stofjassen iets moois te maken. Anders dan mijn ouders was hij nooit somber. Of kwam dat door zijn vaste betrekking, hoezeer die misschien vaste armoe was. Alleen bij het Spoor, ook al was dat geen vetpot, zat je goed.

 Mijn vader Herman werd geboren 18 mei 1896 te Hengelo. Zijn vader Jacob ter Beek was er slager en tevens voorzitter van de Nederlands-Israëlitische Kerkeraad. Toen hij stervend ijlde, riep hij al zijn medekerkeraadsleden op om hen te ondervragen en te bevelen. Mijn vader die talent had voor toneel speelde ze allen. Vaak heeft hij de voorstelling nagespeeld. Hij trouwde in 1925 met Jansje Slager uit Enschede. Haar vader heette Israël. Vandaar dat ik Jacob Israël heet, al heb ik desgevraagd vaak bevestigd dat ik naar Jacob Israël de Haan was vernoemd:

            Die te Amsterdam vaak zei: “Jeruzalem”

            En naar Jeruzalem gedreven kwam,

            Hij zegt met een mijmrende stem:

            “Amsterdam, Amsterdam”.

 Als Jansje en Herman wel eens bonje maakten, want dat kwam voor, jongelui, ook al waren de woorden “relatie” en “communicatie” in hun huidige klank er nog niet, zei Herman ter afsluiting en verzoening: “een chattes (= arme man) kan niet scheiden, we blijven bij mekaar”. Herman ter Beek was kleinhandelaar in kruidenierswaren en in textiel te Hilversum. Hij verhuisde in het midden van de jaren dertig naar zijn geboortestreek Twente. Op een bakfiets met textiel erin ging hij de markten af. Omstreeks 1938 ging het financieel eindelijk wat beter. Niet alleen door de winkel in Almelo, die al eerder ter sprake kwam, maar ook omdat hij in dienst was getreden bij Swelheim’s Linnenindustrie, waarvoor hij ’s avonds de moeders en hun thuiswonende maar al verloofde dochters langs ging om hen de uitzet aan lakens, slopen, theedoeken en washandjes te doen bestellen. Zes stuks van elk was goed, maar twaalf stuks per item was degelijker. Joseph Swelheim was de eigenaar van de Linnenindustrie. Hem bedoelde Sichterman, de burgemeester, toen hij schreef over degene die de volgende dag (uit Enschede) terugkeerde. Zijn broer, de bakker Mozes Swelheim, die met zijn vrouw Annie overburen en de beste vrienden van mijn ouders waren, werd ook 15 september 1941 gearresteerd en kwam in Mauthausen om. Ik zie hem nog staan voor zijn gloeiende oven – in de witte jas (bedrijfskleding van ons!) die nu zelfs geen dokter meer draagt.

Als mijn vader, die teksten voor feesten schreef en ze voordroeg of deed voordragen, door enkelen voor dezelfde avond of avonden bot op elkaar werd gevraagd, zei hij mijn moeder en mij onveranderlijk: “Jullie zien het, ze vechten om me”. De bitterheid die daarin ook school is me niet ontgaan.

J.I. ter Beek

Amsterdam, 6 november 1994.