Een oudere zoon van het gezin Rotter werd in de zomer van 1943 vanuit kamp Vught tijdelijk overgebracht naar kamp Amersfoort, om daar bij de Van Campenstraat samen met andere Joodse gevangenen te werken bij een afgraving. Een jong meisje uit Amersfoort was net als haar buurtgenoten getuige van de mishandeling van de Joden door hun bewakers. Ongemerkt gooide zij een van de gevangenen pakjes brood toe. Clandestien schreef deze man haar briefjes om zijn dankbaarheid te tonen. Het bleek Jack Rotter uit Den Haag te zijn. In de briefjes uit hij ook zijn zorgen over zijn ouders en broers die in Vught zijn achtergebleven. Zo vreesde hij, naar later bleek terecht, dat zijn 15-jarige broertje met de zogenaamde Kindertransporten via Westerbork naar Polen was afgevoerd.
Meer over deze correspondentie is te vinden in: Kees Ribbens, ‘Zullen wij nog terugkeeren…..’: De jodenvervolging in Amersfoort tijdens de Tweede Wereldoorlog (Amersfoort 2002) 84-85.
Verhaal