Jonas Brilleslijper was het eerste kind van Hartog Brilleslijper en Esther Schelvis. Zijn ouders waren een maand voor zijn geboorte in het huwelijk getreden. Jonas groeide op in het hart van de Jodenbuurt met een broer, Mozes, en een zusje, Naatje. Vader Hartog, die als venter sinaasappelen en groenten verkocht, overleed in 1913 op de leeftijd van 25 jaar. Moeder Esther bleef achter met drie kleine kinderen. Ze kon de zorg voor hen niet aan en Jonas, Mozes en Naatje kwamen in het weeshuis terecht. Ze bleven daar totdat Esther zeven jaar later hertrouwde met Jacob Pots, die net als haar eerste man venter in groenten en fruit was. Samen zouden ze nog een zoon krijgen, Ruben.
Het samengestelde gezin woonde aanvankelijk op een etage III-hoog-achter in de armoedige Joden Houttuinen. In mei 1931 verhuisde het naar een betere woning in de Nieuwe Uilenburgerstraat 12-II. Het inkomen van Jacob was niet hoog. Jonas werkte aanvankelijk als slager en later als veedrijver en Mozes was werkzaam als winkelbediende. Ze droegen hun steentje bij aan het gezinsinkomen. In de militieregisters staan beiden, nog geen 20 jaar oud, zelfs genoteerd als kostwinners.
Jonas ontmoette niet lang daarna een meisje uit de buurt, Bloeme ten Brink, dochter van een schilder uit de Dijkstraat. Toen zij zes maanden zwanger was, traden ze in het huwelijk op
11 oktober 1933. Ze gingen in de Jodenbreestraat wonen, waar dochter Esther eind januari 1934 geboren werd. Een tweede dochter, Clara, volgde in juni 1937. Jonas verkocht op zaterdag samen met zijn stiefvader Jacob groenten en fruit op de markt in de Jan Evertsenstraat in Amsterdam-West.
Zijn broer Mozes bleef ongetrouwd. In april 1940 woonde hij een paar maanden boven Café Eden in de Amstelstraat 11 en in augustus van dat jaar trok hij in bij Sara Pels in de Manegestraat
6-I, een klein straatje achter de Weesperstraat. Sara, een kapster die drie jaar jonger was dan Mozes, was vermoedelijk zijn vriendin.
Beide broers zijn bij de razzia van zondag 23 februari 1941 opgepakt. Of ze samen waren of apart van elkaar gearresteerd zijn, is niet bekend. Vanaf het Jonas Daniël Meijerplein werden ze met honderden anderen naar kamp Schoorl overgebracht en daarna, op 27 februari 1941, naar Buchenwald gedeporteerd. Daar overleed Mozes op 12 mei 1941, na tweeënhalve maand zware arbeid onder mensonterende omstandigheden. Als ‘officiële’ doodsoorzaak werd ʻSepsis bei Phlegomone linker Unterarmʼ opgegeven. Jonas werd op 22 mei naar Mauthausen overgebracht. Op 11 augustus 1941 werd hij in de gaskamer van Slot Hartheim vermoord. Opvallend is dat de urn met as van Mozes niet op de Joodse begraafplaats in Diemen is bijgezet. Een urn met zijn naam staat sinds mei 1948 wel bij het monument op de Joodse begraafplaats in Muiderberg.
Ook Esther, Jacob en hun kinderen Naatje en Ruben werden in de jaren daarna in vernietigingskampen van de naziʼs vermoord.