Joseph Dank was het tweede kind in het gezin van de katholieke Jan Bank en de Joodse, uit Almelo afkomstige, Nanette de Jong. Hij had een zes jaar oudere zus, Suze. Joseph is geboren en getogen in Amsterdam-Oost. Vader Jan was rijwielhandelaar geweest, maar kon als ‘zenuwlijder’ niet meer werken. Het gezin kreeg bijstand van het Armbestuur. De katholieke en de joodse religieuze armenzorg verstrekte geen steun, omdat Jan en Nanette beiden niet voldeden aan hun religieuze verplichtingen. In 1917, Joseph was bijna 10 jaar oud, werd vader Jan opgenomen in het Binnengasthuis als voorbereiding op overplaatsing naar een ‘zenuwlijdersgesticht’. In januari 1918 overleed hij echter. Ook moeder Nanette was ziekelijk. Zij werd na het overlijden van haar man financieel gesteund door haar familie, waar ze ook vaak met haar kinderen terecht kon voor een maaltijd.
Joseph werd uiteindelijk bij familie in Arnhem ondergebracht, waar hij tot zijn 21ste bleef wonen. De familie betaalde zijn opleiding aan de ulo. Na het behalen van zijn diploma kwam Joseph in eerste instantie op kantoor terecht. Later vond hij werk in de fotobranche en daarna werd hij radiomonteur. Hij verbleef enige tijd in Eindhoven, waar hij in de Hendrik de Keijserlaan woonde, en keerde in september 1929 terug naar Amsterdam. Zijn moeder Nanette wist ondertussen met het verhuren van kamers in haar onderhoud te voorzien.
Toen Joseph wegens ‘slapte’ (slecht economisch tij) in 1930 ontslagen werd als monteur werd hij ʻvolontairʼ bij Rialto. Hij kreeg daarvoor weliswaar geen salaris, maar werd opgeleid als filmoperateur. In de jaren daarna werkt hij af en aan bij verschillende Amsterdamse bioscopen: Cinema de Munt, de Prinsengrachtbioscoop, Cinema Corso en Cinetone Studio’s. Inmiddels was hij gehuwd met de uit Mainz afkomstige Erna Diehl, met wie hij in juni 1931 een dochtertje had gekregen dat ze vernoemd hadden naar Josephs moeder, Nanette.
Het beroep van filmoperateur bood geen stevige financiële basis en Joseph moest regelmatig een beroep doen op de Steun. Ook zijn huwelijk stond onder spanning. Meerdere malen verliet hij zijn gezin en in juni 1938, nadat de politie tijdens een forse ruzie aan de deur in de Tugelaweg verscheen, vertrok hij definitief uit huis ‘om erger te voorkomen’, zo staat in zijn Steundossier. Joseph vond een onderkomen in de Borssenburgstraat 34 hs.
Begin 1940 kon hij aan de slag als filmoperateur in de Hollandse Schouwburg, maar ook dat baantje was van korte duur. In oktober van dat jaar werd hij naar de Werkverschaffing in Veenendaal gestuurd. Erna en Joseph hadden het contact inmiddels hersteld, al bleven zij apart van elkaar wonen.
Joseph werd op zaterdag 22 februari 1941 opgepakt bij de razzia in het centrum van de Jodenbuurt. Via kamp Schoorl kwam hij in Buchenwald terecht. In dat kamp is hij na enkele weken bezweken. Hij overleed op 14 mei. Als ʻofficiëleʼ doodsoorzaak werd ʻGrippeʼ opgegeven. Zijn weinige bezittingen werden op
30 mei naar de Sicherheitspolizei in Amsterdam gestuurd, die ze later aan zijn echtgenote Erna overhandigde.
Erna en dochtertje Nanette, beiden niet-Joods, overleefden de oorlog, net als Josephs zus Suze, haar man Benjamin Ziff en haar dochtertje Betty. Moeder Nanette werd in juli 1943 in Sobibor vermoord.
Arolsen Archives